9

Olifanten kijken

De familie gaat een lang weekend op safari, iedereen heeft vrij van werk of school. Ook Julia heb ik vrij gegeven, maar die is daar niet zo blij mee. Ze moppert dat ze haar was nooit af zal krijgen. Later bedenk ik dat ze twee maaltijden misloopt. Arbeid is gratis, maaltijden zijn dat niet.

We rijden naar het uiterste oosten van Swaziland in anderhalf uur. Er ligt een krokodil op de weg. Overreden. Gewoon op de snelweg. Geen hele grote maar toch wel anderhalve meter lang. “Shame, shame,” zei de receptioniste van het natuurpark vol medelijden. Arme rot-krokodil.

Onze met riet overdekte safarihut is helemaal Out of Africa. De gordijnringen hangen aan kleine geweitjes en de dekens op onze bedden hebben een wildprint. Er is geen stroom dus we krijgen olielampen. Het kamp ligt aan een meertje. Vanaf het terras zien we nijlpaarden ronddobberen en er ligt ook een immense krokodil. Dat het terrein is versierd met grote schedels van olifanten en neushoorns, vinden de jongens prachtig. “Isse dinohaurus,” schat Floyd vakkundig in.

Als iedereen wat heeft gegeten en de bedden zijn ingedeeld, trekken we met een piepklein autootje het park in. Onze eigen nieuwe auto staat helaas bij de uitdeuker. De vorige eigenaar is ergens tegenaan gereden op de dag dat wij de sleutel van ons nieuwe voertuig zouden krijgen. Dus we moeten nog even geduld hebben. Het was erg vol in de auto heen, met buggy, kinderstoel, kampeerbedje en kleren voor vijf zielen.

Nu zitten we met zijn allen aan de raampjes geplakt. We mogen overal rijden als we maar oppassen voor al te diepe modderplekken. We zien grote landschildpadden, neushoornvogels (hornbills), blauwe glansspreeuwen met vuurrode ogen en maraboenesten met spierwitte kuikens boven op het bladerscherm van een boom.

Plotseling wordt ons de weg versperd door vijf neushoorns. We stoppen de auto. Wat is wijsheid? Rustig of juist plankgas doorrijden, achteruit rijden of stil blijven staan? Dat laatste lijkt ons het veiligst. De auto is van de zaak dus we kunnen ons geen aanrijding met een neushoorn veroorloven. Dat zou onzorgvuldig zijn van de nieuwe employee uit Nederland. Na een minuut of vijf slaan de giganten een zijpaadje in. We rijden door, op onze hoede voor wat nog uit de struiken kan komen.

Die avond gaan we tevreden naar bed. We kruipen onder een muskietennet. We zijn in de tropen beland. Het is er minstens vijftien graden warmer dan in Mbabane en bovendien is het er vochtig. We dragen, ondanks de hitte, ‘s-avonds T·shirts met lange mouwen en lange broeken tegen de malariamuggen.

De volgende dag trekken we in alle vroegte met een gids het park in. We zitten op een hoge landrover met camouflagenetten eroverheen gedrapeerd. Net echt. Elliot en Floyd vallen, ondanks het heftige gehobbel, in een diepe slaap bij ons op schoot. Ze missen twee olifanten, een mannetjesleeuw en drie vrouwtjesleeuwen met een stel jongen die in het gras liggen te suffen. Verder zien we honderden impala’s met jong, nyaïa’s (een langharige antiloop) en een paar kudu’s (grote antiloop met lange horens).

Die middag ga ik alleen met de gids een lange wandeling maken. We stuiten weer op een paar neushoorns, waar ik nu maar een paar meter vanaf sta. Gelukkig kunnen ze niet zo goed zien. Een jong ligt te drinken bij zijn moeder. We gaan op zoek naar olifanten maar hoe we ook zoeken, we vinden er geen. Wel omgeduwde bomen en dampende hopen poep. Ze zijn dus in de buurt. Een beetje teleurgesteld keer ik terug naar het kamp.

Daar staan tien neushoorns gewoon in het weitje bij de drinkplek te grazen. Op vijf meter afstand van Peter, Lester en Floyd. Een nijlpaard, dat de hele dag een beetje saai heeft liggen drijven met alleen zijn neusgaten en oren boven water, wordt vrolijk. Hij klimt de kant op, rent langs het meertje en springt dan ‘bommetje’ met een plons het water in. Wel twintig keer achter elkaar.

Bij het vallen van de avond roept een kampgids: “De olifanten komen eraan, ze zijn het hek al gepasseerd!” Vanaf het terras kijken we gespannen toe. Eerst een oor, dan een slurf, dan de hele grote bult olifant met wit blinkende slagtanden, vol in zicht. Hij stapt bedaard in het water en gaat liggen rollen. De nijlpaarden zoeken een haastig heenkomen.

Na een paar minuten komt de rest van de familie olifant over het hellinkje aangezet. Met grote Afrikaanse olifantenoren. De groep telt twee baby’s. Ze lopen wat, ze drinken wat, ze zwemmen wat. Mijn hart staat stil van geluk. Lester en Floyd staan achter draad dat niet onder stroom staat. Dat ontdekken we als Lester de stroomdraad stevig vastpakt.

Na een kwartiertje, het wordt al donker, verlaten ze ons gezelschap weer. Dan breekt een reusachtige olifantenstier door de bosjes. Hij neemt een zuinig slokje, kijkt ons nog eens strak aan, en verlaat het podium. De nijlpaarden, de lafaards, knorren de olifanten uitdagend achterna: “Juist, wegwezen jullie schorriemorrie!” Dan gaan we aan de pannenkoeken en impalasteak.

Op het kamp is die avond een dansvoorstelling georganiseerd met Swazi-dansen. Het is een beetje Volendams en kitscherig, maar zo voelt het niet. We zitten bij een kampvuur, de pikzwarte nacht om ons heen. De kinderen hebben hun pyjama al aan. Lester zit gelijmd aan het spektakel met zijn grote bruine ogen en zijn scherpe neusje. Floyd zit bij mij op schoot en zegt steeds: “Lekker dansen,” tot ik hem in slaap voel zakken onder het regelmatige ritme van de harde drums. Ook Elliot is gehypnotiseerd en valt over de schouder van Peter in slaap. Peter en ik kijken elkaar gelukzalig aan.

Met andere woorden: ons weekend was geslaagd. We komen ontspannen en vol verhalen thuis. Vandaag is iedereen weer naar school en werk en ik zit tevreden te tikken achter de computer. Dit soort ervaringen zijn wel wat stroomstoringen, verveling en frustraties waard. Ik ga gewoon door.