27

Woede

Woedend ben ik, en het is nog maar acht uur ‘s ochtends. De tranen schieten in mijn ogen. Ik rijd in de tweede versnelling de steile weg naar school op. Op een boomstam hangt een reclamepostertje van de Swazi Times. “Hondsdol Kind Bijt Anderen,” staat in schreeuwletters geschreven.

In eerste instantie ben ik boos op Paul L., de eigenaar van de Times. Ik bereid een gloedvolle speech voor in mijn hoofd. Een die hem doet duizelen, hem zal vernederen en laten inzien dat hij door Satan ingefluisterd werd.

Kinderexploitatie. Heksenjacht. Riooljournalistiek. Respectloze geldwolf. De prachtige termen schieten als vanzelf in mijn hoofd. Even de Engelse woorden repeteren want straks staat ie recht voor me en dan moet ik wel voorbereid zijn. Zijn zoon zit bij mijn zoon op school.

Helaas mis ik de man net. Ik ga met de baby boodschappen doen bij de Spar en koop het krantenvod. Ik wil toch graag weten hoe de zaak in elkaar zit, al verdient Paul het niet. Sinds onze eigen hondenaffaire bij de achterburen, volg ik het rabiësnieuws op de voet. Een paar weken geleden werd al gewaarschuwd voor een dreigende epidemie in Mbabane.

Aanleiding voor de waarschuwing was een tragisch voorval. Een vierjarig meisje werd gebeten door een hondsdolle hond, meerdere malen, in haar zachte volmaakte gezichtje. Buurtgenoten hebben de hond in een hoek gedreven en gestenigd. Ze wisten dat ze niet op hulp van de politie hoefden te wachten. Het meisje is daarna in het ziekenhuis opgenomen en behandeld. Dat was het nieuws van een paar weken geleden.

Nu ligt het vierjarige meisje weer in het ziekenhuis en vertoont alle kenmerken van hondsdolheidbesmetting. Ze slaat wartaal uit, valt mensen aan en bijt haar speelkameraden. Ik geloof er niets van. Mensen die besmet zijn met rabiës gaan op een gruwelijke manier dood. Ze kunnen verward gedrag vertonen, maar ik heb er nog nooit van gehoord dat ze andere mensen bijten. Pure sensatiezucht van de Times.

Maar ze is wel ziek. Het kind heeft weliswaar een paar dagen in de overheidskliniek van Mbabane gelegen om van haar verwondingen te bekomen, maar ze heeft geen prik gehad tegen hondsdolheid. Terwijl het uiterst belangrijk is dat dat binnen vierentwintig uur gebeurt.

Ik ontsteek opnieuw in woede. In heel Swaziland was geen vaccin te krijgen. In elk geval niet in de armeluis-klinieken, vul ik automatisch aan. In de dure Mbabane-kliniek, waar ik zelf heen zou gaan als ik word gebeten, ligt het vast in grote stapels opgetast. En zelfs al ligt het daar niet, dan stap ik in mijn auto en dan ben ik tweeënhalfuur later in Nelspruit. Daar hebben ze het vaccin zeker op voorraad. Of nog dichterbij, in een van de Zuid·Afrikaanse provinciestadjes met veel witten, net buiten Swaziland: Barberton of Badplaas.

Blijkbaar heeft niemand in Swaziland gedacht: “Dat kind moet per se een injectie krijgen, ik rijd een stukje om. Het is al erg genoeg dat ze verminkt is. Laten we er in elk geval voor zorgen dat het arme meisje nog een toekomst heeft. Dat haar vader, die haar in zijn eentje opvoedt omdat haar moeder is overleden, vast als gevolg van aids, zijn kind niet verliest.”

Laat gods water maar over gods akker stromen. Al weken is bekend dat Mbabane een groeiende populatie hondsdolle honden binnen zijn stadsgrenzen heeft. Toen de hond van onze achterburen hondsdol bleek, kwam de overheidspecialist niet eens kijken. Hij zei dat hij geen auto had.

Toen het vierjarige meisje werd gebeten, klaagde de overheidsspecialist zijn nood in de krant: de gemeente wilde niet meewerken aan hondsdolheidcontrole en zijn eigen departement heeft geen geld voor rabiësbestrijding, hoewel dat toch de functie is is die op zijn kantoordeur staat.

Rabiësbestrijding: dat is met een geweer door de stad trekken en alle loslopende honden afknallen. Hij deed een oproep aan alle mensen om hun honden te laten inenten. Maar als er in heel Swaziland geen vaccin aanwezig is voor een klein meisje, hoe groot zou dan de voorraad prikken voor honden eigenlijk zijn?

Ik sla de krant dicht en schenk een kop koffie in. Even goed nadenken. Ik wist dat ik naar een ontwikkelingsland verhuisde. Je mag dan verwachten dat kinderen doodgaan aan dingen waaraan ze in Nederland niet doodgaan. Dat moet ik accepteren. In Soedan gaan elke dag kinderen dood aan geweld en ondervoeding.

Waarom het me toch woedend maakt, is dat dit in Swaziland niet hoeft te gebeuren. Natuurlijk, het gros van de mensen is arm. Zeventig procent van de bevolking verdient minder dan de symbolische één dollar per dag. Aids is bezig met een razende genocide. De droogte zorgt voor het derde jaar op rij dat Swaziland afhankelijk is van voedselhulp.

Maar de regering van Swaziland staat niet met lege handen. De straten worden geveegd, het vuilnis netjes opgehaald, de snelwegbermen worden gemaaid. De scholen moeten zelf voor hun gebouwen zorgen, maar de overheid betaalt de onderwijzers en leraren. We hebben internet, de telefoons werken en het land lijdt niet noemenswaardig onder geweld of politieke onrust.

Met andere woorden: Swaziland mag in staat worden geacht hondsdolheid onder controle te houden. Of in elk geval kan het ervoor zorgen dat een voorraadje vaccin in de koelkast ligt. Dat is helemaal niet te veel gevraagd van een land waarin tien procent van de mensen in veel te grote dure auto’s rijdt.

Gigantische fourwheeldrives met twee banken en een bakkie achterop, met één piepklein vrouwtje achter het stuur die daarmee helemaal naar de Spar rijdt. De directeur van een grote hulporganisatie die privé in een exclusieve roomwitte Rover rijdt. De Hummer, die ik laatst voorbij zag rijden, grotesk. De gloednieuwe Jaguars, BMW’s en Mercedessen die achter elkaar bij het stoplicht staan. Al dat geld dat over de provinciewegen van Swaziland raast.

De Swazi’s zouden verplicht moeten worden om tien procent van wat ze aan het wagenpark uitgeven, in de staatskas te storten. Dan zouden oude vrouwtjes niet flauwvallen van de honger als ze in de rij staan om hun achterstallige (vorige week kwam het geld drie maanden te laat) pensioentjes op te halen. Dan zouden alle wezen een bordje eten op school kunnen krijgen. Dan zou het deprimerende regeringsziekenhuis van Mbabane een normale medicijnvoorraad kunnen krijgen. Dan zou een tweejarig meisje dat een borduurnaald in haar darmwand heeft zitten, de noodzakelijke CT-scan kunnen krijgen. Dan zouden alle huizen aangesloten kunnen worden op de waterleiding, zodat de was gedaan kan worden zonder dat iemand de rivier in wordt getrokken door een krokodil.

Woede. Woede. Woede. Zou dit een fase zijn die hoort bij immigratie? Is dit nou de cultuurshock waar ik al maanden op wacht? Of is dit misschien de eerste fase van een opkomend cynisme? Die avond, we zitten oude Volkskranten te lezen, vraag ik Peter of ik nu overgevoelig ben, dat ik zo woedend werd die ochtend. Als ik uiteenzet hoe de zaak in elkaar zit, springen de tranen me alweer in de ogen. “Ik voel me zo machteloos,” zeg ik, “ben ik nou gek?”

Ik vraag het aan de man die zich dag in dag uit bezighoudt met de sterfte van baby’s die van hun goedbedoelende moeders flesvoeding krijgen in plaats van gezonde borstvoeding. In Afrika, waar de gesteriliseerde fles en schoon drinkwater zeldzaam zijn, zouden blikken melkvoeding vernietigd moeten worden.

Peter zegt eerst geruststellend dat ik niet gek ben. “Waarom is veertig procent van de zwangere vrouwen in Swaziland besmet met hiv-aids? Het land stevent af op een ramp, de bevolking dreigt gedecimeerd te worden, maar de mensen denken dat het wel met een sisser af zal lopen. Het is meer van hetzelfde,” zegt hij confronterend.

We verzinken in gedachten. “Swaziland was natuurlijk altijd een paradijs. Vruchtbaar, voldoende neerslag, goed verborgen voor de vijand, fijn klimaat, geen tropische ziektes en iedereen is familie van elkaar,” som ik op. “Dat kweekt mensen die niet vechten. Mensen die zich geen zorgen maken. Het is Swaziland altijd te goed gegaan.”

Tevreden met mijn messcherpe conclusie verdiep ik me weer in de sores van de PvdA, het zevendedag-adventisme van Marianne Thieme, de eindexamenspanning van onze scholieren en de verjaardag van Johan Cruijff. Geen bijtende kinderen in Nederland. Dat land is duidelijk af. Hier in Swaziland moeten we er nog even aan trekken.

De volgende ochtend hoor ik dat onze tuinman tuberculose heeft. Hij laat me zijn met bloed bespuugde zakdoek zien. Open tbc dus. Het lukt hem niet medicijnen te slikken omdat je dan geen bier mag drinken. Wat kunnen we doen? 1. Samson laten ontslaan. 2. Samson elke dag onder dwang een pil geven. 3. Terugkeren naar Nederland.

Opeens snap ik waarom mensen niet zo hard lopen voor een kind dat gebeten is door een hondsdolle hond. Een probleem wordt in Swaziland namelijk al snel opgevolgd door een ander probleem. Zo vergeet een mens snel. Relativeren en vooral nergens om geven. Ik denk dat ik ook maar een Hummer ga kopen…

Het vierjarige meisje is gestorven, stond vanochtend in de krant. Het vaccin zou omstreeks elf uur dinsdagochtend arriveren. Zij stierf in de vroege ochtend, ze kon niet wachten. Het vaccin moest uit Zuid·Afrika komen. Een klein stukje rijden, aldus de krant. De behandelend arts zegt de dood van het meisje als een triviale zaak te beschouwen. In zijn ziekenhuis gaan elke dag mensen dood aan allerlei verschillende ziektes. Dit was er slechts één van.

De doodsstrijd van het meisje is heel akelig geweest, aldus de Times. Ik leun met mijn gezicht tegen het raam. De tranen biggelen over mijn wangen. Een meisje kan een hoop verschil maken. Het is niet waar dat een mensenleven niets voorstelt in het gezicht van massasterfte en uitzichtloze ellende.

Elliot maakt een fluitgeluid. Hij wijst naar een felgroen suikerbekkie met een scharlakenrood borstje. Ik hurk bij mijn zoon neer en samen kijken we naar het mooie vogeltje dat met zijn naalddunne snavel honing zuigt uit de aloë-bloem. Ik ruik even aan het satijnen nekje van mijn kind. “Ik ben blij dat je bij ons bent geboren Elliot,” fluister ik.