26

Winter in Afrika

Dikke truien, schrale wangen, open haard en dikke lagen dekens, dat zijn nou niet direct de beelden die bij je opkomen als je denkt aan Afrika. Het is half zeven ‘s ochtends. Mijn neuspunt steekt maar net boven de dekens uit. Wie eerst? Wie is zo moedig? Wie rent naar de eetkamer om ons elektrische kacheltje aan te doen?

Peter is de pineut. Rillend komt hij na gedane zaken terug in bed. We kruipen tegen elkaar aan. “Koude voeten heb je,” klaag ik nuffig. Dan zwaait de kamerdeur open. Lester en Floyd staan even stil in de deuropening om de situatie op te nemen. Ze zien mijn neuspunt. Met gejuich nemen ze een snoekduik en kruipen bij ons onder de dekens. Nu liggen er drie paar koude voeten inbed.

Een zacht gejammer klinkt op uit het naburige kamertje. “Mama, mama,” pruttelt Elliot ongeduldig. Ik sprint naar de babykamer, ruk Elliot uit zijn ledikantje en ren dan terug naar de echtelijke sponde. Met zijn vijven liggen we op een rijtje. Vijf neuspunten steken boven de dekens uit.

Peter slaat de dekens terug. “Neeeeeeh,” roepen de achterblijvers, “koud!” Maar we moeten in de benen. School en werk wachten. Iedereen sokken aan en vesten over de pyjama. Ik warm wat melk op voor de muesli. Koude melk is echt te koud ‘s winters. Waarom hebben we eigenlijk nog een ijskast?

Onze eetkamer is al lekker opgewarmd gelukkig. Ik doe de gordijnen open. Het grasveld rond ons huis is parelwit. “Het heeft gevroren,” roep ik opgetogen. Dat had ik nooit kunnen bedenken: rijp in Afrika. Zorgelijk kijk ik naar de tuinplanten. Die hangen er wel heel treurig bij. Zouden ze het wel overleven? Zijn de grote bloemen van de hibiscus vorstbestendig?

Peter doet de gordijnen weer dicht. “Alle warmte vliegt weg,” zegt hij streng. Zo zitten we rillerig onze muesli met hele koude stukken verse papaja op te eten in het lamplicht. De kinderen vragen om thee. Hun fruitsapje is veel te koud.

We halen onze kleren uit de slaapkamers. De kinderen kleden zich aan bij de kachel. Net als vroeger thuis. Wij hadden ook geen centrale verwarming of kachels in de slaapkamers. Gezellig in jaren-vijftigsfeer, trekken we hemden, T·shirts met lange mouwen, truien, dikke sokken en winterschoenen aan. Een winterjas kan er ook nog wel bij.

De kinderen stappen het huis uit. Hun rugzakbanden passen nog maar net rond de dik ingepakte lijfjes. Floyds adem stijgt in witte wolkjes op naar de felblauwe lucht. Op het tuinmuurtje hipt een bulbul met opgezette veren. Die heeft het ook koud.

Samson staat het pad te vegen. Hij heeft wel vijf truien aan. De lagen zijn goed te tellen want zijn kleding geeft mooie doorkijkjes. Het ene gat overlapt het andere gat. De dikke fleecetrui die mijn zwager hem invoelend gaf, draagt hij niet. Die ligt waarschijnlijk te wachten op een feestdag. Jammer, maar begrijpelijk.

Daar komt Julia aan. Ze beklimt ons steile oprijlaantje met een gefronst gezicht. Onder haar rokken draagt ze een dikke joggingbroek, in haar pumps sokken. Op haar hoofd heeft ze een grote wollen muts. Die heeft ze al weken op. “lts too cold,” klaagt ze. We hebben gelukkig de oven van het elektrische fornuis al voor haar aangezet. Die warmt de keuken lekker op.

De jongens klimmen in de auto. “Je moet je rugzak even afdoen,” zeg ik tegen Floyd, die klaagt dat ie niet lekker zit. We rijden naar school. Felrode kerstrozen (in Afrika zijn dat dus bomen, plant ze in de tuin na kerst) vrolijken het vaste ochtendplaatje op.

De zon schijnt zo fel dat ik mijn zonnebril op moet zetten. Ik zoem het raampje open en meteen weer dicht. Brrr, wat een ijle koude lucht. Mijn neus doet er pijn van. In mijn spiegel zie ik drie paar wangen op een coltrui rusten. Leuk om kinderen weer eens gekleed te zien, na al die korte broeken en T·shirts. Zelf was ik mijn zomerjurkjes ook al heel lang zat.

Bij school rollen de jongens uit de auto. Soms vind ik ons net een kudde. We beklimmen het opritje. De kinderen van de Internationale Montessorischool zijn goed gekleed voor een koude dag. Dikke mutsen, wanten en handschoenen, bodywarmers, gewatteerde jacks. Ze glimmen van de vaseline, wat prachtig staat op hun zwarte wangen.

Als we de peuterafdeling binnenkomen, slaat de warmte je tegemoet. Een klein straalkacheltje staat te gloeien op de grond. Ik geloof nooit dat dat in Nederland zou mogen in een crèche. Ik ontdoe Floyd van zijn winterjas. Anders heeft ie er straks buiten niets meer aan, denk ik Hollands. De Afrikaanse moeders hebben vast nog nooit gehoord van deze volkswijsheid. De kinderen hebben ook binnen hun muts op, en hun jas met wanten aan.

Onverstandig, denk ik zuinig. Straks worden ze ziek als ze buiten gaan spelen. Maar het is helemaal niet gek. In Swaziland is het binnen kouder dan buiten. Buiten schijnt de zon. Over een uurtje kun je al in je trui buiten zitten. Binnen merk je dat de school is gebouwd op hete zomers. Er dringt geen zonnestraaltje binnen.

Ik rijd terug naar huis. Elliot improviseert talentvol op de liedjes van Ernie en Bert. Af en toe werp ik een blik op zijn dikke kopje. Zijn wangen gloeien vurig rood op. “Straks ook maar even wat vaseline smeren,” neem ik me voor, “ook goed voor bleekscheten.”

Als we weer thuis zijn, schuif ik de gordijnen open. De zon barst binnen. Zelden zag ik zo’n blauwe lucht. Ik zet wat ramen open om de opgewarmde lucht binnen te laten. De bomen zijn al flink aan het kalen. Ik dacht eigenlijk dat de vogels uit mijn tuin verdwenen waren, maar ze waren enkel verstopt in dik gebladerte. Ik zie nu de ene na de andere prachtvogel voorbijkomen.

Ik trek mijn trui uit. Mijn haar blijft recht overeind staan. Elektrisch, bah. Ik kreeg ook al een gemene schok van het autoportier. Hebben andere mensen dat ook? Ik wrijf in mijn gezicht. De huid rond mijn ogen trekt alarmerend in rimpels. In één dag oud geworden. In Nederland bof je maar met al dat water in de lucht. Dan blijf je lekker fruitig.

Ook Elliots haar is slechts een wit toefje stroomdraad. We geven elkaar een schok. Ik zet koffie en loop naar de bank. Elliot loopt voor me uit met zijn ‘koekoe’ in zijn ene hand en zijn drinkbeker onder zijn arm geklemd. Hij weet al wat er komt. Ik til hem op de bank en ga naast hem zitten. Zo drinken we samen onze koffie en ranja. Moeder en zoon.

Dan neemt Julia hem over. Ze draagt nog steeds haar wollen muts. Elliot krijgt resoluut zijn dikke winterjas aan. “lts too cold,” zegt ze op een toon die geen tegenspraak duldt. Ik heb het te accepteren. Kou is een heel relatief begrip, voor een Swazi, voor een Hollander.

In Nederland zou je het een mooie dag noemen. Maar in Swaziland, zonder cv en zonder dubbele beglazing, en met de wind die door alle kieren blaast, is het erbarmelijk koud en naar. Maar het kan nog erger. Je kan ook de nacht in een rieten hutje hebben doorgebracht, met een lege maag.

Het warmt gelukkig aardig op gedurende de dag. Je moet gewoon niet binnen willen zijn. Pas tegen zessen, als de zon prachtig oranje gekleurd achter de bergen verdwijnt, voel je de kou weer aanvallen. Eerst de voeten, de neuspunt, daarna de rest van het lichaam. Peter bouwt een haardvuur. Gelukkig hebben we zat hout sinds onze bomen zijn gekapt.

De kinderen gaan snel in bad, pyjama’s aan en daarna naar bed. Ik vraag me af of we al toe zijn aan de elektrische dekens waar iedereen het in Mbabane over heeft. Nog niet. De jongens kruipen genoeglijk onder de dekens. Het voordeel van kou is dat de kinderen lekker doorslapen. Of in elk geval kiezen ze er vaker voor geen heisa te maken, maar om diep weg te kruipen en warm te blijven.

Peter en ik zitten bij de open haard. Jammer genoeg hebben we nog steeds—na acht maanden Swaziland—geen leeslamp bij de bank. We doen het met twee spotjes die aan de muur zijn bevestigd. Dus gaan we praten en een beetje doezelen. Kijken hoe de vlammen aan het tropische hardhout likken.

Naar bed gaan is ook weer een heldendaad. Snel rennen door de kille gang, even laten zakken in het afgekoelde bad, meer voor de vorm dan werkelijk met hygiënisch nut, zo’n koud dompelbad, en dan in bed. Zelfs Peter draagt nu een pyjama, een witte van Greenpeace. Het moet toch niet veel gekker worden op deze wereld. Winter in Afrika.