5

Peter in Zambia

Ik zit op onze nieuwe bank. Ik heb een muziekje op staan. De thee staat te trekken, Peter is de bedden in elkaar aan het schroeven met de jongens en de baby drentelt wat om me heen. Ik peins.

De afgelopen week, met Peter ver weg in Zambia, is zwaar geweest. Hard werken om alles rond te krijgen. Eenzaam en tegelijk verlangend naar een uurtje alleen. Bang af en toe; als de jongens naar bed zijn en ik de nachtgeluiden uit de grote donkere tuin hoor. Ik zag zelfs een aap in een van de bomen. Hij keek me aan of ik een indringer was.

Soms ga ik al om halfnegen naar bed. Omdat we elke ochtend om zes uur uit de veren zijn, kan dat geen kwaad. Het leven begint vroeg. Vorige week stond de geiserman om kwart over zeven op de stoep. We wachten al een week op heet water. Hij is nu drie keer geweest, blijft de hele ochtend, vraagt een boterham, gaat dan een noodzakelijk onderdeeltje halen, laat de trap in de gang staan en komt niet meer terug.

Ik peins. De maandag komt er weer aan. Na een fijn weekend met Peter gaat hij weer aan het werk. En dan zit ik hier alleen, in dit grote huis. Het went slecht. Wat heb ik toch? Alles gaat toch goed? Peter is toch terug uit Zambia?

Ik ben naar een verjaardag geweest met Lester. Hij was de enige jongen, uitgenodigd als exotisch element, the new boy from Holland. De rest van de genodigden was verkleed als elfje. Wat me opviel is—terwijl de kinderen in het zwembad spelen, een rijkeluisdroom, terwijl ik ijskoffie drink en zelfgebakken cakes eet—hoe moeilijk je contact te krijgt met de mensen.

Het was een echte expat-gebeurtenis met vrouwen die elke twee, drie jaar van land wisselen. Ze maken geen vrienden, ze brengen tijd met je door. De eerste vraag is steevast: Wat doet je man? En vervolgens: “Is this your first contract?” Ze willen je kunnen plaatsen: multinational, ontwikkelingswerk of de zending? Het gaat er niet om of ik ook nog iemand ben. Het gaat om je man, je grote huis, de school van je kinderen, de overvallen en de slechte wegen. Hoe ga ik vrienden maken?

Terwijl ik daarover op mijn bank mistroostig na zit te denken, wordt alles donker en stil. De elektriciteit valt uit. We hebben wel kaarsen, maar geen kandelaars. Hoe kunnen we nu koken, of de baby in bad doen? Alles in huis is elektrisch, zelfs de geiser. Ik barst in tranen uit. Van mijn stressbestendigheid is niet veel over.

We eten bij kaarslicht brood met worst, de kaarsen staan in twee haastig leeggeschonken wijnflessen. Ik doe de afwas met koud water, met een handige zaklamp op mijn voorhoofd. Leve mijn kampeerspullen uit Patagonië en IJsland, leve mijn stoere verleden. Juist als we beramen hoe we de kinderen schoon en warm in hun bedjes kunnen krijgen, springen de lichten weer aan.

Bijna jammer. Het was juist zo gezellig en rustig.

Volgens Paula zijn elektriciteitsstoringen aan de orde van de dag dus we kunnen ons erop verheugen en ons voorbereiden. We gaan kandelaars, olielampen en een gasbrander voor de fles van de baby kopen. Gaf ik nou nog maar borstvoeding. Toevallig is ook het mobiele telefoonnetwerk vierentwintig uur uitgevallen vorige week. Dat we niet in Nederland wonen, is nu wel tot me doorgedrongen.

De week zonder Peter verliep eigenlijk heel goed. Het is nuttig om het heft in handen te moeten nemen, daartoe gedwongen te worden. Ik begon me eindelijk een beetje meester van de situatie te voelen. Het toeval wilde dat ook onze spullen uit Nederland aankwamen. Het leek wel sinterklaas. De kinderen zijn gelukkig met hun eigen speelgoed, vertrouwde posters en hun fietsjes. Ik ben vooral erg blij met mijn muziek.

Het was een belangrijke week voor Floyd. Hij is begonnen in de peutergroep van de Montessorischool. De directrice had medelijden met ons en met hem en hij mocht eerder komen, al stond hij eigenlijk nog op een wachtlijst. Zijn opstandige buien zijn in een klap over, zo blij is hij. Hij klimt het toegangsweggetje van de school op met zijn nog iets te grote Bob-de-Bouwer-rugzak vol luiers. Hij moet even huilen als ik wegga.

Om één uur is iedereen weer thuis. Lester en Floyd zijn verslaafd aan de film Bambi, die ze afspelen op het draagbare dvd-spelertje met scherm dat we bij ons hebben. Ik zou de hele film nu moeiteloos kunnen nasynchroniseren. Gelukkig is de rest van onze dvd-collectie nu aangekomen voor de variatie.

Elliot was ook nog ziek, die week zonder Peter. De koorts begon op het moment dat ik Peter op het vliegtuig zette. Dat zul je altijd zien. Elliot had oorontsteking. De koorts duurde een paar dagen. Ik heb een hele dag met hem rondgelopen, vanaf half vijf’s ochtends. Het moeilijke is dat je altijd alert moet zijn op Afrikaanse ziektes. Thuis denk je: oorontsteking, gewoon uitzitten. Hier denk je: of is het tyfus?

Als hij om twee uur ‘s middags nog steeds stationair huilt, ondanks de paracetamol, bel ik Paula en zeg dat ik naar het ziekenhuis wil gaan. Of ze me wil helpen want ik zie mezelf daar niet heen gaan met drie kleine kinderen. Ze is er binnen vijf minuten. Elliot verwelkomt haar met een stralende glimlach. Het is over. Hij blijft verkouden, maar zijn oorpijn is weg en komt ook niet meer terug. Ik schaam me.

Als Peter thuiskomt na een week treft hij alles gezond en in orde aan. Behalve dat ik dan een beetje instort, emotioneel dan. Ik vloek en tier zelfs. Ik denk dat ik me erg sterk heb gehouden de afgelopen week. De inhuizing van de spullen, de eerste week alleen, een ziek kind, weinig slapen, veel moeten regelen en te veel alleen zijn.

Peter heeft het goed gehad in Zambia. Hij heeft weliswaar niets van het land gezien (hij was hard aan het werk in het hotel waar hij ook sliep, at en werkte), maar hij vond het leuk om een cursus te geven aan de IBFAN-mensen van Zambia. Hij heeft als een echte zakenman pas cadeautjes voor ons gekocht op het vliegveld van Johannesburg want eerder had hij geen tijd. Hij stond in de rij tussen de andere vaders. Een cliché van jewelste.