6

Maandag in Mbabane

We rijden naar het wildpark om de terugkeer van Peter te vieren. Het is lente geworden: wrattenzwijntjes met biggetjes, impala’s met jong en zebra’s met veulens. De mistflarden wapperen rond de bergen en de koelte maakt de krokodillen en nijlpaarden tierig.

Een dag later regent het pijpenstelen. Het water loopt in de speciaal daarvoor aangelegde greppeltjes door de tuin. Het weer in Swaziland is moeilijk te beschrijven. Vorige week was het een paar dagen ijskoud. Met fleece-truien en winterschoenen zaten we rillend aan de ontbijttafel. Een dag later lagen we in het zwembad onder een stralende zon. Weer een dag later zat de wereld potdicht van de mist.

Het dondert en bliksemt elke dag, meestal aan het eind van de middag. Voor de Swazi’s is het goed dat het regent want het is twee jaar lang veel te droog geweest. De oogsten zijn mislukt en de mensen hebben honger. In april kunnen ze pas weer oogsten. Van die honger merk je echter niks. Het is niet dat de mensen bedelend over straat gaan. Honger is in Swaziland veel meer een verborgen verschijnsel, in donkere hutten, op het platteland.

Armoe herken je aan andere dingen, aan de wanhoop van de huishoudster als haar bril op de grond kapot valt. Ik schiet Julia maar wat geld voor. Zo kan ik een beetje goedmaken dat ik haar zo weinig betaal. Alhoewel, zij is tenminste nog iemand met een baan, en dus ook een inkomen. Zeventig procent van de Swazi’s leeft van minder dan een dollar per dag. Als dan ook nog je moestuin verdroogt, houdt het op.

Het is fijn, een hulp in huis, net of je in je kraamtijd bent. Maar je wordt er, net als tijdens de kraamtijd, ook een beetje moe van. Als Julia weggaat om vier uur, zet ik een muziekje hard op, ga ik keten met de jongens en dan zijn we weer onder elkaar.

Ondanks de kou en regen, zwem ik elke dag. Naast het zwembad staat een boom met grote roze bloemen. Als je goed kijkt, bijvoorbeeld als je op je rug drijft in het blauwe zwembadwater, zie je een paar ‘suikerbekkies’. Ze lijken op een kolibrie maar dan groter en zwaarder. Het mannetje is gitzwart met gifgroen en heeft een vuurrood borstje. Met zijn lange gebogen snavel hangt hij voor zo’n roze kitschbloem en likt honing uit de kelk.

Rond het zwembad leeft ook een stel paradijsvliegenvangers. Ze zijn oranjebruin en het mannetje heeft tijdens het paarseizoen een lange sleepstaart, zeker twintig centimeter, aan een klein mussenlijf je vastzitten. Op de buitenlampen zit meestal een bulbul te zingen. Deze grijze vogel met zwart gekuifde kop en gele kont, kan zingen als een kanarie. Dan zijn er nog gele roodborsten, wielewalen, kwikstaarten, de hop en vele vogels die ik nog niet heb kunnen determineren.

Er is ook een slang. Tuinman Samson kwam het vertellen. We moeten zijn hol vinden zodat we het arme beest kunnen vergiftigen of verbranden met benzine. Dat zegt Samson. Kunnen we niet gewoon een beetje stampen als we de struiken inlopen? Waarschijnlijk woont het dier er al jaren. Dus even inventariseren: een aap, een slang, volgende week misschien ook een olifant?

Peter is weer naar kantoor, de jongens naar school. Ik doorbreek de wekelijkse vloek van de maandagmorgen en doe iets leuks. Om kwart over acht til ik Elliot in de rugdrager en stap de weg voor ons huis over. Daar ligt de golfbaan. Swaziland is gevuld met golfbanen. De koning houdt ervan en hij heeft al het land, namens het volk, in bezit. De monarch heeft besloten dat het hart van Mbabane gevuld moet zijn met golfbanen. Niet gekker dan de keuze van Amsterdam om het Vondelpark aan te leggen, toch?

Het mooie is dat iedereen er mag wandelen. De holes liggen op een heuvel met mooie oude bomen. Over die heuvel klim ik naar de achtertuin van Paula. Bovenaan heb je een prachtig uitzicht over Mbabane en zie je de omringende wildernis. Koffie bij de buurvrouw want er woont niemand tussen ons in.

Paula voedt me met verhalen die ik voor artikelen kan gebruiken. Ze wil dat ik alle misstanden in Swaziland blootleg, en dat zijn er nogal wat. Paula is een originele revolutionaire uit Mozambique. Ze woonde jaren in het belegerde Maputo. Gesprekken met haar vormen een interessant tegenwicht voor al die beschaafde teaparty’s.

Ik vertel Paula over mijn ervaringen bij het zwembadfeestje. Dat iedereen alleen maar naar Peters werk vroeg. Al die vrouwen die alleen maar met hun auto vol kinderen heen en weer rijden van school naar tennis en de hele dag bezig zijn het huis in te richten en taarten te bakken. Paula zegt dat de schrik voor mij zo groot is omdat ik ook opeens fulltime moeder geworden ben. Een interessant idee.

Na de koffie terug, de helling af. Bij de weg aangekomen stopt een oudere witte dame in een auto. Wil je een lift? vraagt ze bezorgd. Ik draag, naast Elliot op mijn rug, ook nog een opgerolde yogamat in mijn armen. “Nee hoor, ik woon daar,” zeg ik, terwijl ik wijs naar de overkant van de weg. Zou ze het ook aan Swazi-vrouwen vragen die hier met hun baby op de rug lopen?

Paula en ik hebben afgesproken dat we elkaar voortaan halverwege zullen treffen om met haar drie reusachtige honden te wandelen. Zelfs de honden zijn hier anders, ze zijn in Zimbabwe en Zuid·Afrika gefokt voor het Afrikaanse klimaat. Ik mag ze niet aaien omdat het waakhonden moeten zijn. Ze springen omhoog om Elliot een lik met hun tong te geven.

Mensen hebben hier honden of een bewaker. Vroeger had Paula ook een bewaker maar die trof ze te vaak in slaap aan. Dat soort informatie hoor ik aan en besluit er nog even niets mee te doen. De gedachte dat ik mensen moet gaan controleren en bespieden, geeft me een rotgevoel. Ik ben net zo blij met het gevoel dat ik de zaken een beetje onder controle heb.

Terwijl ik zit te schrijven in mijn studeerkamer (uitzicht op de tuin, knalgele wever vogels vliegen af en aan, Elliot ligt te slapen) maakt Julia mijn keuken schoon. Vandaag doet ze de bovenkant van de keukenkastjes. Ze wast, strijkt, maakt alles schoon, maakt de bedden op, kookt voor de tuinman, ruimt alles op (ik kan niets laten liggen want het belandt meteen in de vuilnisbak of de wasmand), hangt een gordijntje op en past op Elliot als ik even een boodschap moet doen. Gisteren had zij hem in een doek op haar rug gebonden terwijl ze stond te strijken. Hij drukte zijn papwangen lekker tegen haar aan en gaf geen kik.

Het is noodzakelijk dat iemand de hele dag schoonmaakt en opruimt. Behalve dat wij een slordig gezin zijn, is er ook een constant gevecht tegen ongedierte gaande. Je laat geen kleren op de grond liggen, dan gaat er misschien een schorpioen in zitten, je draagt alleen gestreken kleren want anders krijg je wurmpjes. De afwas doe je meteen, tegen de mieren.

We hebben bezoek uit Nederland gekregen. Herman van ICCO, de organisatie die ons naar Swaziland heeft gestuurd. Hij is een paar dagen in Mbabane voor Peter en IBFAN. Helemaal niet voor mij dus ik moet dat ‘wij-gevoel’ maar eens kwijtraken. Hij heeft Peter een doos pepernoten gegeven want het is sinterklaastijd. Hij bezoekt alle Afrikaanse ICCO’ers. Hij kwam uit Malawi, waar Marjolein zit die we kennen van de cursus, vrijdag vertrekt hij naar Mozambique, naar Petra. Afrika voelt gezellig en klein.

Ik ben nu bijna twee maanden in Swaziland. Was het een goede of een slechte keuze om naar Afrika te verhuizen? Misschien mag ik mezelf die vraag nog niet stellen. Ik ben nog heel hard aan het wennen en leren. De vakantie is voorbij, maar de terugreis is nog lang niet in zicht. Misschien moet ik eens een taart gaan bakken?