Voorwoord

Ode aan Julia

Dit boek zou nooit geschreven zijn zonder Julia. Ze zorgde voor mijn baby, veegde het tapijt in de gang met een bezem, deed de afwas, streek alles, ook de sokken, maakte de bedden op, zette koffie voor mij, met een bordje biscuitjes ernaast, vertelde mij al haar zorgen en problemen en liet me zien hoe het was om een weduwe in Swaziland te zijn.

Soms was ik boos op haar. Dan kwam ze een paar keer achter elkaar te laat binnen, vroeg ze me op een vervelende manier om geld of begon lange monologen over haar moeizame bestaan, terwijl ik net achter de computer wilde kruipen. Ook kon ze boosaardig reageren op mensen die bij ons over de vloer kwamen, van de elektricien tot een huisgast. “Niemand is te vertrouwen, jullie zijn veel te zacht,” zei ze, “jullie weten niet hoe Swazi’s zijn.”

Toen ze haar enkel brak en thuis kwam te zitten, merkte ik pas hoe afhankelijk ik was geworden van haar gezelschap. Het huis werd binnen de kortste keren een mierenwalhalla, de ongestreken was stapelde zich op en het vuilnis werd een uur te laat buiten gezet. Maar bovenal miste ik haar Afrikaanse blik op de wereld, haar energie en werklust en haar inspirerende talent om elke dag met frisse moed te beginnen. Het leven werd heel saai zonder haar.

Als iemand in Nederland zijn enkel breekt, is dat een reden om te verzuimen, zeker als je werk doet waarbij je twee gezonde benen nodig hebt. Maar Julia, die helemaal per combi (taxibusje) van ver moet komen, stond drie dagen na haar valpartij alweer op mijn stoep. Ze had een buurvrouw meegenomen. Julia kwam mijn strijkwerk doen—zittend, met haar gipsbeen op een kartonnen doos—en ze zou de buurvrouw leren hoe ze het huis schoon moet maken.

Ik neem mijn petje af voor Julia. Ondanks haar zorgen is zij een levenskunstenaar die stekjes opkweekt in plastic waterflessen tot mooie planten en die altijd prachtig gekleed gaat. Ik heb dankzij Julia veel over Swaziland geleerd, maar bovenal veel over mezelf en de verleidingen van een neokoloniaal bestaan. Mensen in Swaziland hebben het zonder enige gêne over ‘mijn meid’, maar ik ben net zozeer in dienst van haar als zij in dienst van mij. Voor wat, hoort wat, dat heb ik geleerd, van Julia en van Afrika.