25

Naar een huisje

Als je getrouwd bent en kinderen krijgt, dan komt er een moment dat je ‘naar een huisje’ gaat voor een paar dagen. Denk aan een Centerpark-achtige idylle. Ook wij zitten deze week in een huisje. Al is het een huisje dat wordt omringd door luipaarden en olifanten, het is wel degelijk ‘een huisje’. Het Krugerpark-huisje is zoals alle huisjes die je in alle parken ter wereld huurt. Te veel tl, een kaal terras, te weinig kookgerei en uitzicht op het naburige huisje.

Gaan we verveeld mondain doen? Nee, het is geweldig! Goed, we zijn omringd door witte vlezige mensen in korte broek, iedereen loopt continue met zakken houtskool te sjouwen voor de braai en een troepje brutale apen breekt een ruitenwisser van onze auto. Dat is allemaal even wennen.

Maar we scoren onze ‘big five’ diverse malen: leeuw, olifant, neushoorn, buffel en luipaard. Verder zien we grote stekelvarkens, arenden, uilen, krokodillen, nijlpaarden, eekhoorns, bavianen, neushoornvogels, maraboes, vleermuizen, gnoes, zebra’s en giraffes.

Het begint meteen al goed. De eerste dag rijden we het park precies om halfvijf binnen en hebben nog een uur om bij ons kamp te komen. Dat halen we precies of eigenlijk net niet. De poortwachter klopt vermanend op zijn polshorloge. Ze willen liever niet dat toeristen in gemakkelijke blikverpakking door de nachtelijke bush rijden.

Dat we te laat zijn, komt doordat we onderweg zulke mooie dingen zien, zoals een giraffe. Ik zeg net: “Als we deze week geen giraffe zien, eet ik mijn hoed op.”

“Hé,” zegt Peter, “je draagt helemaal geen hoed.” Lester zegt verveeld: “Mama maakt een grapje papa.” Binnen een minuut botsen we op het wonderlijke dier dat in de berm staat te grazen aan een hoge acacia.

Ook zien we tijdens dat eerste ritje neushoorns en impala’s. Maar ja, impala’s, daar struikel je in Swaziland bijna over. Die zien we zo vaak. Na een paar dagen zegt Lester dan ook: “Als we impala’s zien, zeggen we het niet meer.” Iets waarmee we het allemaal eens zijn.

De juist vijf geworden Lester is deze week zomaar een extra jaar ouder geworden. We willen hem meenemen op een bushdrive. Een tocht per grote landrover met een echte ranger aan het stuur. Maar daar moet je wel zes jaar voor zijn. Eerst proberen we het nog met charme (ik) en met overtuigingskracht (Peter), maar daarna stappen we over op slinksheid. Peter boekt een tripje als er een nieuwe meneer achter de kassa zit en vraagt gewoon om twee kaartjes: een volwassene en een kind.

Lester bezweren we te liegen over zijn leeftijd. Dat ziet hij helemaal zitten en hij houdt het zelfs de hele week vol. Zodra een aardige opa aan hem vraagt hoe oud hij is, zegt hij met een stalen gezicht: “Six.” En knikt daarna trots naar ons. Erg hè, je kind drillen in slechtheid.

Maar we gunnen het hem zo om in zo’n hotsenbotsende wagen te zitten, gehuld in een warme deken, met de sterren stralend boven zijn hoofdje. Peter en hij zien een impala in de boom hangen. Die is daar zojuist netjes over een tak gedrapeerd door een luipaard. Het arme roofdier moest vluchten toen hij het eten op tafel had staan. Verder zien ze nijlpaarden, giraffes en olifanten, verblind door de schijnwerpers op de truck.

Zelf heb ik het geluk om een luipaard in het echt te zien. Reden voor grote jaloezie. Ik heb de ‘big five’ nu compleet, en Peter en Lester nog niet. Gelukkig herhaalt het wonder zich een paar dagen later als we in onze eigen auto door het park rijden. Langs de weg, in een hoge boom, ligt een prachtig luipaard te dommelen. Zijn ledematen bungelden lui over de dikke tak. Zijn pens is volgevreten en af en toe knipoogt hij naar ons.

Het is een mooie week voor het hele gezin, in ons huisje. We zwemmen uren in het zwembad, jagen vleermuizen uit ons onderkomen, gaan op het eind zelf ook aan de ‘braai’, lezen dikke boeken uit en spelen met onze kinderen.

Om de beurt gaan Peter en ik op expeditie. Peter heeft het geluk de enige te zijn die een wandeling heeft geboekt en loopt met een ranger voor zich en eentje achter zich, allebei met geladen geweer. Dat is geen overbodige luxe, want ze blijken zich tussen drie leeuwen en een kudde buffels te hebben gemanoeuvreerd.

Zelf sta ik oog in oog met een reus van een olifantenstier, word ik bijna omvergelopen door een groepje blinde neushoorns (we staan per ongeluk op hun vluchtweggetje) en zie ik een kudde buffels. Misschien zijn die leeuwen ook wel in de buurt, maar dan hebben die zich succesvol verstopt, wat ik niet zo erg vind.

Het mooiste van zulke wandelingen is eigenlijk niet eens het wild maar de nabijheid van de echte bush. De planten, bomen, geuren en vogeltjes. De zon die opkomt (de wandeling begint om zes uur) en het kleuren van de bergen. De kalkachtige hyenapoep (ze eten een dier met skelet en al op) en de sporen in het zand van de tientallen dieren die hetzelfde paadje gebruikten. De tippeltjes van een cevetkat over de ruime pootafdruk van een olifant, dat is ontroerend.

Overal in het park komen we kuddes olifanten tegen, onder leiding van een hoofdkoe. Zij heeft die positie te danken aan haar goede geheugen voor drinkplekken en smakelijke bosjes. Je ziet soms in één blik een giraffe voor je auto oversteken, op de voet gevolgd door een kudde met dertig olifanten.

Elliot kan nu al heel goed een olifant nadoen, qua trompetteren. En Floyd heeft prachtig leren praten op vakantie. Lester zegt nog steeds: “Sgiraf,” maar Floyd zegt netjes: “Sjiraf.” Hij heeft een gek ‘erretje’ gekregen, dankzij de Britse invloeden, maar dat zal wel goedkomen als we weer in Nederland wonen.

Aan het eind van de vakantie concluderen Peter en ik dat het Krugerpark toch wel meeviel, qua Centerpark-gevoel. We rijden in een roodbestofte auto via een lange omweg naar huis, door de prachtigste bergen. Op het eind wordt het toch weer spannend want de grens van Swaziland gaat al om vier uur dicht. We redden het nog net op tijd, of eigenlijk net niet, want de douanier wijst vermanend op zijn horloge. Gelukkig mogen we doorrijden, terug naar huis.