17 Wayne zwiepte het afgehakte hoofd nog steeds vol walging heen en weer. Hij was zichtbaar ontzet door de beroerde dienstverlening die Bruce van zijn personeel kreeg. Dat was in zijn ogen symptomatisch voor een nationale malaise, en hij hield het hoofd omhoog als bewijs van de algemene normvervaging.

‘Ik bedoel, shit man! Dat is er mis met dit kloteland. De mensen doen verdomme het werk niet meer waar ze voor betaald worden. Geen wonder dat we geen voorsprong hebben op die klote-Jappen. Je zult niet gauw een Jap betrappen die zijn plicht zo verzaakt, man. Echt niet! Deze hufter hier heeft zijn verdiende loon gekregen, Bruce. Ik heb je goddomme een dienst bewezen.’

Op de tafel stond een lavalamp in de vorm van een raket. Met een gebaar dat duidelijk genoeg zijn minachting voor de dode bewaker weergaf, spietste Wayne het hoofd op de lamp.

Bruce onderdrukte zijn opkomende misselijkheid en Brooke begon zachtjes te huilen. Ze keken als aan de grond genageld toe hoe de grote, misvormde tumoren en druppels van rode lava langzaam opstegen door de lichtgevend groene vloeistof in de lamp en in de afgehakte nek verdwenen, daar even bleven en vervolgens weer uit het hoofd tevoorschijn kwamen en naar beneden druppelden.

‘Alsjeblieft,’ mompelde Bruce.

‘Wat is er, Bruce ?’

‘Alsjeblieft,’ herhaalde hij. ‘Ik weet niet wie jullie zijn, maar…’

‘O, we zijn gewoon onbelangrijk blank uitschot, Bruce,’ zei Wayne, en hij liep naar de andere kant om bij Scout op de bank te gaan zitten. ‘We zijn helemaal niks, niemand. We stellen niks voor. Het enige gedenkwaardige dat ik in mijn hele leven ooit gedaan heb, is mensen vermoorden.’

Maar het was overduidelijk dat Wayne zichzelf wel wat hoger inschatte. Hij was helemaal opgeblazen van trots, als een psychotische pauw. Hij pakte Scout vol trots bij haar dij, alsof hij haar geruststellend wilde laten blijken dat hij alleen uit beleefdheid zo bescheiden deed.

Scout was ook trots. ‘We zijn de winkelcentrummoordenaars,’ zei ze. ‘Ik ben Scout en dit is Wayne.’

Bruce en Brooke zeiden niets. Scout was een beetje teleurgesteld. Ze had gehoopt dat haar mededeling meer effect zou hebben. Ze was bang dat ze haar niet goed begrepen hadden en herhaalde het belangrijkste gedeelte nog eens. ‘We zijn de winkelcentrummoordenaars.’

Scout had zich geen zorgen hoeven maken. Ze hadden haar de eerste keer al gehoord.

Ze hadden het natuurlijk kunnen bedenken, Bruce helemaal. Twee gestoorde moordenaars? Een man en een vrouw? Grote fans van zijn werk? Mensen van wie de daden de afgelopen maand constant in verband gebracht waren met die van hem, en nu bij hem in huis? Ze moesten het wel zijn. Maar waarom? Hun band met hem was compleet verzonnen door de media. In werkelijkheid had Bruce absoluut niets met de Mall Murderers te maken. Toch was dat een schrale troost, want het handelsmerk van de Mall Murderers was nu juist het vermoorden van mensen met wie ze niks te maken hadden.

‘Gaan jullie ons vermoorden?’ vroeg Bruce.

‘Wat is dat nu voor vraag? Ik en Scout hier weten nooit van tevoren wie we zullen vermoorden.’

‘Het gebeurt gewoon,’ vulde Scout aan, en ze zwaaide met haar benen als een klein meisje dat over een spelletje vertelt - hoewel kleine meisjes meestal geen geweren op hun schoot hebben liggen, behalve soms in de films van Bruce en nu, uiteraard, in zijn huiskamer.

Het werd weer stil.

Het gesprek werd er niet gemakkelijker op. Ook nu weer zag Scout het als haar taak de radertjes van het sociale gedrag te smeren.

‘Wat is dit toch leuk, hè?’ zei ze. ‘We zitten hier zo gezellig samen te babbelen.’

Bruce hoorde het maar amper. Zijn hersenen draaiden op volle toeren. Als dit de winkelcentrummoordenaars waren, konden Brooke en hij letterlijk ieder moment sterven. Hij moest iets doen; iedere seconde dat deze twee gestoorden hen in leven lieten, was meegenomen. Hij keek naar zijn grote bureau dat aan de andere kant van de kamer stond, achter de bank waarop Wayne en Scout zaten.

In een film van Bruce zou nu een close-up komen van de la rechtsboven, en een muzikale prikkeling: die la is belangrijk.

De stem van Scout ratelde maar door, maar de gedachtestroom van Bruce werd er nauwelijks door onderbroken.

‘Want Bruce is Waynes held, en ik heb altijd tegen meisjes zoals jij opgekeken, Brooke. Zo mooi, weet je wel. Behalve dat ik het wel zonde vind van al die plastische chirurgie die jullie laten doen. Je weet tegenwoordig niet wie echt mooi is en wie gewoon een akelige, oude trut is met veel geld.’

Was Bruce een stukje opgeschoven? Als iemand erop gelet had, zou hij gedacht hebben van wel. Eerst stond hij bij de muur, bij de intercom. Nu leek hij wat dichter bij het bureau te staan.

Nu nam Wayne het woord. ‘Dat maakt toch geen zak uit, Scout, die plastische chirurgie? Ik wil maar zeggen, als je er mooi uitziet, ben je mooi, en het maakt niet uit hoe dat komt.’

‘Ik vond het gewoon wel leuk toen een meisje nog was zoals ze was, en dat was het dan,’ wierp Scout tegen.

Bruce schoof nu beslist op, al was het dan onvoorstelbaar langzaam. Hij ging stapje voor stapje de kamer door, in de richting van dat bureau, met die la. Hij keek zo onopvallend mogelijk rond of iemand naar hem keek. Wayne en Scout gingen nog steeds in elkaar op, hun stemmen waren niet meer dan gebabbel in het hoofd van Bruce. Brooke keek naar de grond. Zo te zien was er maar één paar ogen op Bruce gericht: de ogen van de bewaker, die uit zijn afgehakte hoofd puilden. Het was bijna alsof het hoofd Bruce aanmoedigde. Het leek, als een schepsel in een krankzinnige Frankenstein-film, te voelen dat er iemand in de buurt was die zijn bloedige moord kon wreken. Heel even keek Bruce in die ogen en keken ze elkaar aan, samen vulden ze twee extreme close-ups. Op dat moment verbeeldde Bruce zich bijna dat die ogen alles zagen, vanuit een levend hoofd, een hoofd dat nog steeds functioneerde dankzij de grote, bloederige klodders levendmakende lava die bij zijn nek zijn hoofd in gingen en er later weer uitkwamen.

Bruce deed zijn uiterste best zich te beheersen. Door de vreselijke angst werd hij licht in zijn hoofd. De stemmen van Wayne en Scout, de heldere ogen in het dode gezicht en de bijna-zekerheid dat de dood ieder moment kon toeslaan raasden door zijn hoofd, zodat hij niet kon nadenken. Bruce was geen slappe vent: achter zijn gladde uiterlijk ging een stalen binnenkant schuil. Hij was pas halverwege de dertig en nu al de succesvolste regisseur in de VS. Zoiets bereikte je niet zonder een ijzersterk karakter. Niettemin kon zijn huidige situatie hem ieder moment de baas worden. ‘Het is een film,’ fluisterde een stem binnen in hem. ‘Doe maar alsof het een film is.’

Bruce zei tegen zichzelf dat hij het allemaal al honderd keer had meegemaakt. Hij was de situatie meester. Hij was de situatie altijd meester. ‘Het is gewoon een film.’

Hij rukte zijn blik los van het dode hoofd en keek de kamer rond in een totaalshot. Niemand keek naar hem. Hij stond ergens ver op de achtergrond. Onbegrensde focus.

‘En hoe zit het met Brooke? Denk je dat zij wel echt is?’ vroeg Wayne. Hij leunde achterover in de kussens van de bank, hij was ontspannen en voelde zich duidelijk thuis. Scout wierp een kritische blik op de vrouw tegenover haar.

Brooke kromp ineen bij die blik. Iemand die dit gadesloeg, zou het vreemd hebben gevonden hoe absurd een supersexy avondjurk eruit kan zien wanneer degene die hem draagt geïntimideerd wordt en bang is. Sexy glamourkleding moet met zelfvertrouwen gedragen worden, anders komt de draagster al snel over als een trieste, wanhopige sloerie.

‘Echt? Ga toch weg!’ riep Scout uit. ‘Brooke hierzo is vast opengesneden, opgerekt, leeggezogen, opgepompt en weet ik wat nog meer. Of niet dan, Brooke? Ik zei of niet dan, Brooke?’

De ster van Bruces film was nu bijna bij het bureau, bijna bij die ene, speciale la. Hij had alleen nog enkele momentjes van onoplettendheid van zijn kwelgeesten nodig.

Bruce had het niet in de gaten, maar hij was co-star in dit drama. Het zag er misschien niet naar uit dat Brooke zich bewust was van zijn verkrampte tocht door de kamer, maar dat was ze wel. Terwijl ze naar de grond keek, had ze vluchtige beelden opgevangen van Bruces voeten die op de achtergrond door het beeld bewogen. Ze wist dat Bruce een of ander plannetje had en dat Wayne en Scout afgeleid moesten blijven. Ze wist dat zij daarvoor moest zorgen; ze moest aan het gesprek gaan deelnemen, en wel op een schokkende manier.

Ze tilde haar hoofd op en keek Scout recht aan.

‘Daar heb je godverdomme geen reet mee te maken.’

Scout en Wayne waren beslist verrast. Brooke had tot op dat moment weinig pit getoond, maar nu kwam ze meteen keihard voor de dag. Haar stem klonk hard en agressief; hij domineerde de hele kamer. Bruce greep zijn kans en schoof een hele stap op.

Wayne keek Brooke woedend aan. ‘Daar vergis je je even, arrogante juffrouw Daniels met je kale kut. We hebben er wel wat mee te maken, want je bent nu van ons. Hoor je dat? Je bent nu godverdomme van mij en mijn meisje. En nu geef je antwoord op de vraag van mijn schatje. Tenzij je jezelf te goed voor haar vindt. In dat geval mag je hiertegen praten.’

Wayne tilde zijn machinegeweer op tot schouderhoogte en richtte het op Brooke. Haar POV was het gapende uiteinde van de loop, met Waynes grijnzende gezicht erachter, zijn kin tegen de lader.

Maar achter Waynes hoofd, ver op de achtergrond, schoof Bruce nog steeds op de achtergrond door het beeld.

Brooke wist dat ze Waynes aandacht vast moest houden. Ze keek hem dapper aan, haar blik strak gericht op zijn ogen boven het zwarte gat van de loop.

Hij kneep langzaam één oog dicht: een vrolijke, groteske knipoog. Hij legde aan.

Brooke probeerde geen spier te vertrekken, maar dat was geen gemakkelijke taak. ‘Goed dan, smeerlap, als je het dan zo nodig moet weten’ - het risico om hem zo te ergeren was doodeng, maar ze wist dat ze vóór alles de aandacht op zichzelf gericht moest houden totdat Bruce dat bureau bereikt had - ‘Ik heb iets aan de rimpels bij mijn ogen en lippen laten doen, wat cellulitis van mijn dijen laten weghalen, mijn borsten laten vergroten en mijn navel is opnieuw in model gebracht.’

Terwijl ze praatte deed Bruce de la open. Wayne zou zich nooit méér laten afleiden dan op dat moment. Dit was de beste kans die Bruce zou krijgen, en die greep hij.

Hij keek in close-up naar zijn eigen hand die de la opentrok. Hij keek toe hoe de hand in de la verdween.

De la was leeg.

Toen Bruce tot helemaal achterin graaide, had er eigenlijk een muzikale prikkeling moeten zijn. Iets hards, als een schreeuw, of, gezien het feit dat het een film van Bruce was, misschien iets ironisch, bijvoorbeeld een wah wah wah-deuntje uit een komische tv-serie, maar dan wel vals en onheilspellend. Maar er was geen prikkeling, want Bruce was opgehouden met zijn wanhopige filmspelletje. Deze nederlaag was te echt, te compleet.

‘O, Bruu-uuuce.’ Dat was de stem van Wayne, hatelijk en sarcastisch. ‘Zoek je dit soms?’

Wayne had niet eens de moeite genomen om zich om te draaien en Bruce aan te kijken. Bruce zag alleen zijn achterhoofd boven de kussens uitsteken en zijn hand over de armleuning van de bank hangen. Aan één vinger van Waynes hand hing een klein pistool. ‘Weet je, Bruce, wapens kan ik gewoon ruiken‚’ zei Wayne, die het nog altijd niet nodig vond om naar hem te kijken. ‘Deze rook ik even geleden al. Ik liep daarheen om een drankje te pakken en ik dacht hmm, wat ruik ik daar? Lekker. Het lijkt wel een pistool. En wat denk je? Ja hoor! Niet te geloven, hè?’

Bruce gaf geen antwoord. Het was niet de eerste keer die avond dat hij geen woord kon uitbrengen.

‘Ik moet ook wel toegeven dat het niet ongebruikelijk is dat iemand zijn blaffer in de bovenste la van zijn bureau bewaart. Voor een regisseur die net een Oscar gewonnen heeft, Bruce, ben je niet bijster origineel.’

Bruce voelde zich heel klein worden. Heel even was hij een vechter geweest, had hij een plan gehad, en een kans. Nu stond hij voor joker; dat uitschot uit het eerste het beste gehucht was hem achteloos te slim af geweest.

Het was zes uur ’s ochtends en Bruces afspraak met de godin der wraak naderde. Zijn oude leven was al voorbij. Zelfs als hij deze beproeving zou overleven, zou alles voorgoed anders worden. Daarbuiten, in Los Angeles en natuurlijk ook de rest van Amerika, bleef Bruce de grote man, of ze hem nu aanbaden of verafschuwden. Zijn Oscartriomf was nog steeds een belangrijk verhaal bij het ochtendnieuws. Helaas niet het allerbelangrijkste verhaal. In vrolijker omstandigheden zou dat wel het geval zijn geweest, maar het bloedbad bij de 7-11-winkel was onvermijdelijk nummer één op alle kanalen. Zelfs in Californië zijn veertien doden tijdens het boodschappen doen groot nieuws, vooral wanneer getuigen die het overleefd hebben, bereid zijn te zweren dat de daders na de slachtpartij nota bene gecopuleerd hadden, als twee bronstige wilde dieren, tegen het SlushPuppy-apparaat. ‘Seks en dood in het huidige Amerika,’ zeiden de verslaggevers, terwijl de ambulances gillend de dageraad tegemoet reden. ‘Dit zou zo uit een film van Bruce Delamitri kunnen komen.’ Een opmerking die toevallig heel mooi aansloot bij het voorbewerkte verslag van de Oscaruitreiking.

‘Ik sta hier op benen vol vuur,’ had Bruce gezegd.

‘Waarom moest die vent nou zo’n nietszeggende toespraak houden?’ klaagden de nieuwsredacteuren. ‘Mijn god, als hij iets had gezegd over geweld en censuur hadden we hem nu mooi te pakken gehad!’