3 ‘Ik sta hier op benen vol vuur.’

Het was na elven op de ochtend na de Oscars, en de politie had Bruce bijna twee uur alleen gelaten. Hij had een ontbijt gekregen, dat hij tot zijn eigen verbazing had opgegeten. Sinds die tijd zat hij koude koffie te drinken (goedkoop merk) en naar zichzelf te kijken bij de verschillende ochtend-nieuwsprogramma’s. Hij keek niet naar Coffee Time, dat zou net iets te ver gaan. Hij kon zich al voorstellen hoe fijn Oliver en Dale het zouden vinden om te zien hoe diep hij gezonken was, na zijn aanval van de vorige dag. Wat zouden ze een krokodillentranen plengen boven zijn bloederige resten. Nee, dat kon hij niet aanzien, hoewel al die andere kanalen die zijn verhaal bespraken hem ook niet veel troost gaven.

Hij nam telkens opnieuw zijn Oscar in ontvangst. Op ABC en CBS en NBC. Op Fox en CNN en ongeveer een miljoen andere kabelnetten: daar stond hij, grijnzend als de idioot die hij van zichzelf had gemaakt.

‘Ik sta hier op benen vol vuur.’

Benen vol vuur? Vreselijk. Lelijk, overdreven sentimenteel, nietszeggend.

Ze smulden ervan.

‘Ik wil jullie bedanken.’ Natuurlijk wilde hij dat. ‘Iedereen die hier aanwezig is. Iedereen in de filmindustrie. Jullie hebben me gesteund, en dankzij jullie kan ik de sterren aanraken. Jullie hebben me beter geholpen dan ik verdiend heb. Beter dan het beste -dat zijn jullie, allemaal. Wat kan ik nog meer zeggen?’

Daar brak de stem van Bruce een beetje, en ruim een miljard mensen hadden zich afgevraagd of hij zou gaan huilen. Nee, dus. Hij was dan misschien een man van het gepeupel geworden, maar hij was nog niet zo zwaar onder de invloed dat hij zomaar op het gewenste moment begon te snotteren.

‘Ik ben nederig,’ loog hij. ‘Nederig en klein… maar ook trots en groot, groot van hart en groot in mijn liefde, en ik trek graag (heel even, één angstaanjagend moment, had het geleken alsof een ongehoord moment van waarheid de boel zou gaan verstoren. ‘Zei hij nou “ik trek graag” wilde de schitterende menigte zich al afvragen, maar Bruce was midden in een zin stilgevallen om zijn emoties te onderdrukken) ik trek graag ten strijde,’ vervolgde hij, ‘en zal mijn uiterste best doen om een goed kunstenaar en de best mogelijke Amerikaan te zijn, en mijn één-op-één relatie met God te verbeteren. Bedankt, Amerika. Bedankt dat jullie me de kans gaven om deel uit te maken van deze fantastische business. Want de filmindustrie is fantastisch, een fantastische Amerikaanse bedrijfstak met een heleboel fantastische mensen.

Mensen wier buitengewone, ontzagwekkende, grandioze, verheven, door de hemel gezonden talent van mij de artiest maakte die ik nu ben. Jullie zijn de wind onder mijn vleugels, en voor jullie sla ik ze uit. God zegene jullie. God zegene Amerika. God zegene de rest van de wereld. Bedankt, allemaal.’

Bruce keek naar zichzelf op de televisie en voelde zich niet goed. Hij moest er zelfs van kokhalzen, zo walgelijk vond hij het. Een golf van misselijkheid steeg in hem op, alsof een airbag in werking was gesteld die de ínhoud van zijn maag naar zijn hals toe duwde. Hij slikte hard, en zijn keel brandde door het maagzuur. Hoe ziek kon een man zich voelen? Behoorlijk ziek. Hij had al zo lang niet geslapen, en het politiebureau-ontbijt lag niet zo lekker op de vijftien uur oude soep van feestelijke hapjes en drankjes die hij in zijn vorige leven geconsumeerd had.

Hoe had hij in hemelsnaam zo’n weerzinwekkende toespraak kunnen houden? Geen wonder dat er bittere gal in hem opwelde. Het was de scherpe smaak van schaamte. Tenslotte vertegenwoordigde die man met het gouden beeldje daar op het scherm Bruce op zijn hoogtepunt: zo zou hij herinnerd worden, in zijn moment van glorie.

Ik sta hier op benen vol vuur!

Het geluid van sirenes haalde Bruce met een ruk uit zijn gemijmer. Er waren nu politieauto’s op tv. Het waren dezelfde beelden die al de hele ochtend te zien waren, van zijn huis dat omsingeld werd door de politie. Daar was zijn tuin weer, vol agenten. Zijn oprit: overal politie. Zijn dak, helemaal vol. Hoeveel agenten konden er bij één huis samendrommen? De hele politiemacht van Los Angeles, dacht Bruce. En televisiemensen. Overal televisiemensen. In zijn bloembedden, bij zijn vier garages, en rondom zijn zwembad. Bruce wou dat ze hem niet in een kamer met tv hadden gezet. Hij kon hem natuurlijk afzetten, maar om één of andere reden deed hij dat niet.

Het verhaal kwam weer eens op het punt van de lange rij limousines. Langzaam stapten de sterren en de hoge heren uit hun enorme auto’s. Bruce had deze beelden al zo vaak gezien dat hij de volgorde uit zijn hoofd kende. Daar had je ze weer. De lange, trage stroom smokings, opgepoetste gezichten, weelderige boezems en belachelijke jurken. Absurde jurken. Lachwekkende jurken. Die vrouwen waren stuk voor stuk net verzuipende zwemsters die wanhopig de aandacht probeerden te trekken: Hier ben ik! Kijk dan!

Daar had je die paarse, met splitten tot aan de oksels. Wat een dijen! Hollywood-dijen. En tepels. Tepels als vingerhoedjes. Daar heeft ze net in de auto nog ijsblokjes tegenaan gehouden, had Bruce toen goedkeurend gedacht. Hij had altijd waardering voor professioneel gedrag; een actrice die alles voor haar vak over had. Nu was Bruce zelf aan de beurt; hij kwam altijd na die paarse met de dijen en de tepels. De camera’s van de wachtende paparazzi begonnen al te flitsen voordat zijn auto stilstond. Hij was de ster van de show, de grote kanshebber voor ‘Beste regisseur’ en ‘Beste Film’. Wat een avond! Wat een moment! De ster van de show.

Nu was het de volgende ochtend en hij was nog altijd de ster, maar van een heel andere show. Degene die ooit beweerd had dat alle publiciteit goede publiciteit was, was niet goed wijs.

De oude Bruce stapte uit zijn limousine de rode loper op, zoals hij die ochtend al twintig keer had gedaan, op ieder kanaal. Draaien, glimlachen en zwaaien. Voelen of het strikje goed zit. Even aan het oorlelletje trekken. Nerveuze, onderdanige lichaamstaal. Minuscule beweginkjes die schreeuwden: ‘Aanbid me, stelletje hufters! Kijk dan! Kijk! Dit is mijn avond. Ik ben de beste regisseur ter wereld, en toch heb ik nog het fatsoen om net te doen alsof ik maar een gewone sterveling ben.’

Bruce kende elk innemend trekje van buiten. Wat juichten ze toch. Wat waren ze dol op hem.

Maar ze waren niet echt dol op hem, net zo min als hij zelf geloofde dat hij een gewone, eenvoudige sterveling was. Iedereen gedroeg zich zoals van hem verwacht werd bij een dergelijk evenement. Televisie heeft de hele wereld geleerd hoe men zich dient te gedragen. Behalve natuurlijk de demonstranten: profeten, zoals nu bleek, in het bedrieglijke licht van de wijsheid achteraf.

Die spandoeken. Mothers Against Death, moeders tegen de dood. Wat zouden ze blij zijn, vanochtend. ‘Meneer Delamitri,’ schreeuwde de anonieme vrouw die nu een televisiester was geworden, ‘mijn zoon is vermoord. Een onschuldige jongen, neergeschoten op straat. In uw laatste film komen zeventien moorden voor.’

Bruce zat in het kleine, kale verhoorkamertje van de politie naar zijn vroegere ik te kijken en dacht: Ja, en er kwam ook veel seks in mijn film voor, maar ik durf te wedden dat jij daar de laatste tijd niet veel mee te maken hebt gehad.

Dat had hij gedacht. Waarom had hij het niet gezegd? Hij kon het vervelende gevoel niet onderdrukken dat alles anders zou zijn als hij de waarheid gezegd had. Dat was natuurlijk volslagen onzin, maar sinds de politie hem daar alleen had achtergelaten, werd hij gekweld door de gedachte dat oprechtheid hem op de een of andere manier dat vreselijke lot had kunnen besparen dat hem nu getroffen had.

‘Ik sta hier op benen vol vuur.’ Jezus! Benen vol vuur? Alleen al daarvoor verdiende hij bijna wat hem overkomen was.

Hij had natuurlijk nooit eerlijk kunnen zijn, zeker niet tegen die demonstranten. Niet in zijn oude leven. Toen had hij nog zijn prioriteiten. Het was één ding om bij Oliver en Dale een donderpreek af te steken en uit te leggen hoe belachelijk het was om een filmregisseur de schuld te geven van een of andere moord die gepleegd was op een plek waar hij nog nooit was geweest, maar het was wel even wat anders om dat uit te leggen aan de gekwelde familieleden. Dat zou het vreselijkste zijn wat hij had kunnen doen. Denk eens aan de krantenkoppen: ‘Bruce Delamitri beledigt diepbedroefde moeders.’ Dat zou het topverhaal over de Oscars zijn, een vreselijk, vreselijk schandaal. Bruce lachte hardop bij de gedachte. Het zou hem nu een zorg zijn. Grappig, hoe je gevoel voor proportie verandert wanneer de politie je hele tuin in beslag heeft genomen en een overvalcommando dwars door je dak naar binnen is geramd.

Bruce draaide het geluid van de tv weg. Hij wist uit zijn hoofd wat de nieuwslezers zeiden. Wat konden ze er nog aan toevoegen. Dit was ongetwijfeld de spectaculairste verandering van iemands lot die ze ooit tot hun lijkenpikkerige plezier hadden kunnen verslaan. De catastrofe die Bruce had overvallen, had (althans, dat vond hij zelf) de vorm van een Griekse tragedie - met, dat moest hij wel inzien, alle bijbehorende ironische gebeurtenissen.

Trots en hoogmoed gaan voor de val. Als iemand zo beroemd, zo schaamteloos en zo geweldig is dat hij gaat geloven dat de regels niet langer op hem van toepassing zijn, dan komt het moment waarop het noodlot keihard toeslaat. En niemand is beroemder, schaamtelozer en geweldiger dan de winnaar van de Oscar voor de beste regisseur.

Het huis van Bruce verscheen weer op het scherm. Deze keer geen agenten: het was de ‘voor’-opname; sereen en vredig, zodat het Amerikaanse ochtendpubliek goed zou beseffen wat Bruce verloren had. Schitterende beelden uit een videoband met de huizen van de Hollywood-elite. Hij herinnerde zich nog dat de helikopter over zijn huis had gevlogen; hij had het een schandalige inbreuk op zijn privacy gevonden. Daar waren de proporties weer. Hij was een man voor wie privacy niet langer bestond. Hij was publiek bezit. Zijn voortuin was op tv en het wemelde er van de politieagenten. Hij was het bezit van ieder persbureau ter wereld. Ze konden rustig met een helikopter zijn achterste in vliegen en zeggen dat het publiek daar belang bij had. Bruce staarde naar het prachtige huis waar zijn leven zich ooit had afgespeeld. Hij keek rond in het kale kamertje waar hij nu zat.


Wat een enorme afstand had hij afgelegd.

In vierentwintig uur.


Voor de geboeide jonge vrouw in de verhoorkamer ernaast was deze nieuwe omgeving min of meer een verbetering. Er zaten geen kakkerlakken, er scharrelden geen honden vol vlooien rond voor eten. Er stonden geen verlaten auto’s en geen opengescheurde vuilniszakken met snuffelende ratten. Deze jonge vrouw kwam niet uit een grote villa in de heuvels van Hollywood. Haar thuis was een aftandse camper op een caravanterrein in Texas. Ook zij had heel wat achter de rug.

Maar haar omgeving liet haar volkomen koud. Het interesseerde haar niet. De agenten interesseerden haar niet en Bruce interesseerde haar niet. Het interesseerde haar niet waar ze vandaan kwam en waar ze terechtgekomen was. Waar ze ook was, ze zou liever dood zijn. Hij was er niet meer en ze was alleen. Ze had hem maar zo kort gekend en nu was het allemaal voorbij, en ze was alleen.