8 De schemer was ingevallen. De zoeklichten die de lucht boven het theater verkenden, waren van kilometers afstand te zien. De menigte werd steeds groter en de limousine van Bruce ging langzamer rijden. Er is iets raars met grote limousines: ze zijn meestal hooguit twee of drie keer zo duur als een gewone taxi, maar toch blijven ze een overtuigend symbool van enorme rijkdom en beroemdheid. Even dacht Bruce dat hij een of andere belangrijke waarheid uit die observatie zou moeten kunnen extrapoleren, maar hij wist niet wat dat dan zou zijn.

De grote auto kroop een paar meter naar voren, vlak achter de bumper van zijn voorganger, met een roze nummerplaat waar ‘STER’ op stond. Bruce glimlachte. Als hij iets wist over het sterrendom, dan was het wel dat je er niet bij hoorde als je het op je bumper moest plakken.

Een file van limousines, dat kon nergens anders dan in Hollywood. Een complete verkeersopstopping met alleen maar verlengde limousines. Dat was weer zo’n observatie waar zeker een pittige, verhelderende ironische opmerking uit af te leiden was. Het maakt niet uit hoe lang je auto is; in het verkeer zijn ze allemaal even lang: ze strekken zich uit van de vastzittende auto vóór je tot de vastzittende auto achter je. Niet slecht, mijmerde Bruce. Misschien zou hij dat vanavond aan de pers voorschotelen, om te laten zien dat hij nog met beide benen op de grond stond, ondanks het feit dat hij zo vreselijk bijzonder was.

De auto stopte nu helemaal.

Bruce leunde achterover in het super zachte zwarte leer, zijn snelle Ray Ban tussen hem en de wereld, een drankje in zijn hand en op een haartje na een Oscar op zak.

Zijn gedachten dwaalden af naar een bijzonder gruwelijke, zinloze moord die hij aan het plannen was. Het zat nu allemaal vrij duidelijk in zijn hoofd. Een verlopen Koreaans winkeltje in de Valley, een buitenwijk van LA. Er komen twee blanke kids binnen. De blanke zelfkant van de samenleving. Nee, nog beter, kids uit de middenklasse die doen alsof ze bij die zelfkant horen. En natuurlijk spreken ze dat helse dialect dat die hersenloze generatie van tegenwoordig spreekt. (‘Generatie X? Generatie eXtreem stompzinnig,’ zei Bruce altijd op feestjes.) De kids lopen naar de toonbank en vragen om een fles Jack Daniel’s en Pepsi Max om mee te mixen. Maar de oude Koreaanse dame kent de wet en wil haar drankvergunning niet kwijt, dus ze vraagt een legitimatiebewijs.

‘Hier heb je m’n legitimatiebewijs, trut,’ zegt een van de jongens en hij haalt een machete tevoorschijn. Niet een of ander stom klein mesje, maar een machete. Uiteraard zegt de oude dame dat het wel goed zit met dat legitimatiebewijs; ze pakt zelfs een grote fles drank en biedt die aan, van het huis. Maar het is te laat. Ze heeft ze verneukt. Ze is te ver gegaan en ze pikken het niet langer, want eerlijk gezegd zijn ze het gezeik goed beu. Dus de jongen zwaait met een grote boog het wapen in de richting van de doodsbange vrouw en hakt haar hoofd eraf. Het bloed spuit uit de nek van de dode vrouw, waardoor de twee jongens zo opgewonden raken dat ze over de toonbank springen en haar in duizend stukken hakken.

Bruce zou muziek achter het geheel zetten, stevige rock –’n-roll misschien, of iets geestigs en ironisch als ‘Happy Days are Here Again’ of ‘All You Need is Love’. Het zou eruitzien als een videoclip. Misschien kon hij een tv-toestel op de achtergrond plaatsen, waarop een Tom en Jerry-filmpje te zien was. Terwijl die twee de oude Koreaanse vrouw in stukken sneden zou Jerry Tom met een stoomstrijkijzer platstrijken, of hem in stukjes snijden met de grasmaaier.

‘Wat wilt u ons duidelijk maken door uw beestachtige moord naast die tekenfilm verminkingen te plaatsen?’ zouden hufters zoals professor Chambers vragen.

‘Ik heb duidelijk gemaakt dat de Koreaanse vrouw een televisie aan had staan met een Tom en Jerry-filmpje,’ zou hij raadselachtig antwoorden, en honderden filmstudenten zouden essays schrijven over ironie.

‘Bruce Delamitri wil ons duidelijk maken dat Amerika nu de hoofdrol speelt in zijn eigen tekenfilm,’ zouden ze schrijven. ‘We zijn allemaal Tom, we zijn allemaal Jerry, en we zitten vast in een eeuwigdurende cyclus van welhaast surrealistisch geweld.’

De chauffeur van de limousine verstoorde zijn gepeins. ‘Er moeten een hele hoop mensen afgezet worden, meneer Delamitri. We zullen hier wel een tijdje vastzitten.’

Een file van limousines. Een verkeersopstopping met extra lange limo’s. Het was lichtelijk gênant.

Buiten stonden duizenden mensen te kijken. Overal gezichten, een hele muur van gezichten. Bruce zocht door de duisternis van zijn zonnebril naar een knap exemplaar, maar het viel tegen. Hoewel ze allemaal dolenthousiast waren, zagen ze er kleurloos en triest uit. Gepeupel. Arm blank, zwart, bruin en geel gepeupel. Hij keek naar de vergrendeling van de portieren. Hij was heus niet bang dat hij gevaar liep - de menigte werd netjes in de hand gehouden en de politie hield iedereen keurig achter de hekken -maar je voelde je onwillekeurig toch een beetje kwetsbaar. Al die mensen die iets wilden wat ze nooit zouden krijgen.

Op een dag zouden ze het misschien toch pakken. Bruce bedacht dat de prinsen van het oude Rusland vanuit hun rijtuigen gekeken moesten hebben naar gezichten zoals deze voordat hun wereld in 1917 uiteengereten werd.

Maar wat wilden ze eigenlijk, reikhalzend aan de kant van de weg? In ieder geval geen vrede, brood en vrijheid. Wat dan? Ze konden niets zien; alle limousines hadden spiegelramen, dus ze zagen alleen zichzelf. Weer zoiets ironisch; het hield niet op vandaag. Hoe harder die mensen hun best deden om iets van zijn wereld te zien, des te duidelijker zagen ze hun eigen spiegelbeeld terugstaren. Dat was het! De volledige waarheid in één enkel ontstellend beeld. Waarom waren de films van Bruce zo’n succes? Omdat de mensen zichzelf erin weerspiegeld zagen. Misschien in een wat knappere, coolere uitvoering, maar ze zagen zichzelf, met hun angsten, hun lusten, hun geheimste verlangens en fantasieën. Die vervloekte professor had het bij het verkeerde eind en hij, Bruce, had gelijk. Hij hield wél een spiegel voor. Hij creëerde geen wereld waar anderen naar konden kijken; anderen creëerden een wereld die hij kon filmen.

Zij waren zijn muze, deze straatarme gapers die naar zijn auto stonden te staren en probeerden te raden wie erin zou zitten. Ze wezen, ze wezen met hun vingers en toch zagen ze alleen zichzelf, terugwijzend.

‘Ja hoor, wijs maar,’ zei Bruce hardop. ‘Wijs maar, beschuldig jezelf maar, want jullie, alleen jullie zijn verantwoordelijk voor wat jullie zien. Voor wat jullie zijn. Voor wat jullie doen.’

Voor hem had het sterretje met de paarse jurk haar pirouettes gedraaid, en ze had optimaal gebruikgemaakt van haar dijen en tepels.

Toen was het zijn beurt op de rode loper.

Hij stapte uit de limousine met de bedoeling net de doen of hij zich nauwelijks bewust was van de menigte; hij wilde het theater binnenslenteren alsof hij een bar in liep. Misschien zou er een kort, koel knikje naar de mensenmassa af kunnen, maar beslist niet meer. Het loopje en knikje zouden uitdrukken: ‘Ben ik hier de enige die doorheeft dat dit allemaal bullshit is?’ Dat was de bedoeling, maar in plaats daarvan dook Doctor Showbizz op uit het niets om hem in zijn arm te prikken. De menigte juichte en hij kon het niet laten om zich even te wentelen in de luxe van hun aandacht. Hij draaide zich om, zwaaide, voelde of zijn strikje recht zat en friemelde charmant aan zijn oorlel.

Aanbid me, stelletje hufters, dacht hij. Kijk dan! Kijk! Dit is mijn avond. Ik ben de beste regisseur ter wereld, en toch heb ik nog het fatsoen om net te doen alsof ik maar een gewone sterveling ben. Goh, hij is maar een gewone sterveling, dachten de mensen in de menigte, en ze juichten twee keer zo hard. Behalve de demonstranten natuurlijk. Zij juichten niet - waarom zouden ze? Als je het hun vroeg, had Bruce hun kinderen vermoord.

Op de spandoeken stond ‘MAD (Mothers Against Death)’. Niet te geloven, mensen wrongen zich in allerlei bochten om een passend acroniem te vinden en waren bereid de vreemdste linguïstische slingerpaadjes in te slaan om uiteindelijk uit te komen bij iets wat ze wel gaaf vonden klinken. Deze moeders waren natuurlijk helemaal niet tegen de dood, ze waren tegen geweld en moord. Maar dan kreeg je MAVAM, Mothers Against Violence and Murder of zoiets, en dat was niet gaaf, dus moest het wel Mothers

Against Death ofwel MAD worden. Bruce kende er een paar van gezicht. Hij zag ze al maanden, deze moeders wier zonen en dochters hij zou hebben vermoord.

‘Hollywood hemelt moord op,’ stond er op hun borden. ‘Het familie-amusement moet terugkomen.’

Incest bijvoorbeeld, dacht Bruce, maar gelukkig zei hij dat niet. Zelfs coole non-conformisten met puntlaarzen moesten weten waar de grenzen lagen.

‘Meneer Delamitri,’ schreeuwde een van de MAD-moeders, ‘mijn zoon is vermoord. Een onschuldige jongen, neergeschoten op straat. In uw laatste film komen zeventien moorden voor.’

Ja, en er kwam ook veel seks in mijn film voor, maar ik durf te wedden dat jij daar de laatste tijd niet veel mee te maken hebt gehad. En weer dacht hij het, hij zei het niet hardop.

Met deze mensen viel niet redelijk te praten. Bruce keerde zich van hen af en zwaaide naar de rest van de mensen.

‘Waar is het vrouwtje?’ riep een smakeloze grappenmaker. Vreemd, dat sommige mensen denken dat je tegen rijke, beroemde mensen gerust grof kunt doen; alsof het feit dat je veel geld hebt de scheiding van je vrouw minder pijnlijk maakt. Bruce was niet in het openbaar getrouwd en hij wilde al helemaal niet in het openbaar scheiden, maar zijn vuile was hing al publiekelijk te drogen.

Heb je geen manieren, zielig onderkruipseltje? wilde Bruce vragen, maar dat deed hij natuurlijk niet. Hij glimlachte alleen, een ‘tja, wat zal ik zeggen?’-lachje, een kleine capitulatie die beloond werd met een waarderend opgestoken duim van de vragensteller en nog wat schor gejuich.

De spiegel die Bruce omhooghield werkte naar twee kanten. Af en toe zag hij zichzelf erin. Hij wilde dat de mensenmassa van hem hield, waardering voor hem had. Dus glimlachte en wuifde hij, en in hun gezichten werden zijn zwakheid en onoprechtheid weerspiegeld.

Het begon te regenen. Er was onweer op til. Bruce haastte zich over de rode loper het theater in. Hij droeg de enige echte, originele smoking die Bogart in Casablanca had gedragen, maar die had hij geleend en hij wilde niet dat hij nat werd.

Ten noorden van LA was het onweer al losgebarsten. De snelweg glom als zwart lakleer en de lichten van het verkeer glinsterden op het wegdek.

In de Chevrolet uit 1957 tuurden de jonge man en de nog jongere vrouw naar de weg terwijl de stokoude ruitenwissers tegen de stortbui worstelden.

‘Je moet wat comfort opofferen voor iets stijlvols,’ zei de man als verklaring voor de keuze van de gestolen auto. ‘Zelfs als hij niet meer rijdt en de motor ergens op een paar blokken staat, is deze auto nog heel wat beter dan iedere hoop buitenlands blik van hier tot aan Los Angeles.’

‘De radio werkt tenminste nog,’ zei het meisje, en ze vond een hardrockzender. Ze had persoonlijk liever wat zachtere, melodieuze muziek, maar ze kende zijn smaak. En trouwens, ze wilde het nieuws horen. Ze vond het leuk om beroemd te zijn. ‘Hedendaagse desperado’s… de Bonnie en Clyde van de eeuwwisseling… Mexicaans kamermeisje dood gevonden in motelkamer, met schone handdoeken en zeep in haar handen…’ Het meisje dacht eraan hoe vreemd dat was geweest: al die tijd hadden ze tv gekeken terwijl het dode kamermeisje voor het toestel lag. ‘…de kok van het motelrestaurant kreeg veertien kogels…’

Ze had hem nooit moeten vertellen dat die jongen met haar geflirt had. Ze had geweten wat er dan zou gebeuren, en dat was dus ook gebeurd.

De radio ging over op het showbizznieuws.

‘… live uit het theater waar de Oscars worden uitgereikt… Ik zie Bruce Delamitri het publiek begroeten.’

‘Goed zo,’ mompelde de man terwijl hij in de regen tuurde. ‘Zorg wel dat je wint, Bruce. Zorg verdomme dat je wint.’