9 ‘Bruce Delamitri! Ja, schitterend! Goed gedaan!’ schreeuwde het onvoorstelbaar schattige blonde model-dat-nu-ook-actrice-was, en bij haar laatste lettergreep in de schijnwerpers gooide ze alles in de strijd.

Over het geheel genomen zijn de mensen die worden gevraagd om bij dit soort gelegenheden de onderscheidingen uit te delen, verdeeld over twee groepen: de grote namen en de kleine. De grote namen zijn degenen die zelf genomineerd zijn en die men heeft overgehaald om tijdens een ander onderdeel een handje te helpen en de boel een beetje op te peppen. Dat doen ze natuurlijk niet graag, want het effect is heel wat minder spectaculair als ze uiteindelijk zelf op het toneel verschijnen om hun onderscheiding in ontvangst te nemen, terwijl ze even daarvoor een of andere onbelangrijke persoon geëerd hebben in verband met de ‘Beste Anderstalige Songtekst’. Toch nemen de grote sterren de gevraagde taak vaak op zich omdat ze niet ontkomen aan het uiterst vage, onverdiende vermoeden dat weigeren op de een of andere manier hun eigen kans zal beïnvloeden. Van oudsher weigeren grote namen die zelf niet genomineerd zijn ieder verzoek om onderscheidingen uit te reiken. Ze komen natuurlijk graag, en bekijken vanaf de beste plaatsen de gebeurtenissen met verstrooide verdraagzaamheid, maar ze zijn niet bereid om Johannes de Doper te spelen voor de Messias van een gehate rivaal. Hetgeen betekent dat de organisatoren van deze evenementen moeten terugvallen op de tweede groep: kleine namen, mensen die pas komen kijken of al heel lang meegaan. De eersten zijn nog niet beroemd genoeg om opschudding te veroorzaken, en de laatsten zijn gedoemd om nog maar één keer in hun leven opschudding te veroorzaken en dat is, paradoxaal genoeg, als ze doodgaan. Die personen vullen de leegten op tussen de echt belangrijke namen.

Bruce scoorde een ‘nog-niet-beroemd-genoeg’.

Zo hoorde het natuurlijk niet. ‘Beste Regisseur’ is een van de juwelen in de kroon van de Academy Awards, en onder normale omstandigheden zou een van die door de pers belaagde groten Bruce het beeldje overhandigd hebben. Maar Hollywood zit vol angsthazen. Niemand wil in verband gebracht worden met wat voor controverse dan ook, en met die bende spandoekzwaaiende MAD-aanhangers was Bruce zeer controversieel. Alleen al zijn aanwezigheid op de lijst van genomineerden had alle aantrekkelijke supersterren die oorspronkelijk benaderd waren hoofdpijn bezorgd.

‘Bruce Delamitri! Ja, schitterend! Goed gedaan!’ Bruce sprong als een onstuimig jong hondje uit zijn stoel toen hij zijn naam hoorde. Hij was van plan geweest verrast zijn wenkbrauwen op te trekken en dan langzaam en een beetje onwillig op te staan. Maar in plaats daarvan leek het wel of hij een veer in zijn rug had. Hij herstelde zich enigszins, maar hij had nog een grote grijns op zijn gezicht toen hij naar het podium liep. Achter hem ging een figurant in smoking op zijn lege plek zitten; de Oscaruitreiking is en blijft een televisieprogramma en er mogen geen lege stoelen in beeld komen die het perfecte plaatje zouden kunnen bederven.

Het schattige sterretje straalde toen Bruce naar haar toe kwam. Daar, in een stevige greep tegen haar onmogelijk, absurd perfecte lichaam aangedrukt, was het dertig centimeter hoge gouden beeldje. Als Bruce niet zo’n droge mond had gehad, had hij vast en zeker gekwijld. Wat een heerlijk gevoel. Tijdens de eeuwigdurende eerdere gebeurtenissen die avond was het in zijn hoofd voortdurend één grote warboel geweest van dingen die hij zou kunnen zeggen. Hij zou zich uitspreken tegen het neoconservatisme en de binnensluipende censuur, hij zou zijn afkeur laten blijken van de wijze waarop hysterische verontwaardiging de beredeneerde discussie verdrongen had, het belang van vrijheid van meningsuiting benadrukken en de onschendbare individualiteit van de kunstenaar in een democratie prijzen.

Eigenlijk zou hij gewoon op-en-top een held zijn.

Voor de ogen van een miljard mensen.

Dat was hem verteld: dat er een miljard kijkers waren. Een miljard. Tijdens de lange wandeling over het gangpad in de richting van het stralende sterretje probeerde hij zich op een of andere manier voor te stellen wat dat inhield. Hij dacht aan al die gezichten buiten het theater, die naar hem staarden in zijn limousine; hij stelde zich voor dat de lucht helemaal gevuld was met die gezichten, een uitgestrekte hemel, de lucht boven een woestijn, helemaal vol met gapende gezichten, van de ene horizon tot de andere, gezichten die hem allemaal aanstaarden. Het lukte hem niet, het zei hem niks. Honderd mensen, een miljard mensen - het was allebei veel als ze je allemaal aanstaarden.

Nu stond Bruce op het podium, helemaal alleen in één enkel spotlight, met de Oscar in zijn hand.

Dit was zijn kans. Hij kon zeggen waar het op stond. Hij kon zich verheffen boven de schijnheilige emotionele manipulatie die de avond tot op dat moment gekarakteriseerd had. Zoals de ‘Beste Acteur’, die zijn Oscar had gekregen voor de rol van iemand met een hersenbeschadiging en die zowaar een kind met hersenletsel het podium op gedragen had en haar het beeldje gegeven had. Of de ‘Beste Actrice’, die zoveel harten veroverd had door haar Oscar in ontvangst te komen nemen in een jurk in de vorm van een gigantisch rood aids-awareness-lintje.

Of de ‘Beste Mannelijke Bijrol’, die naar voren had gebracht dat het de plicht van Hollywood was om de wereld te ‘inspirationaliseren’; en de ‘Beste Vrouwelijke Bijrol’, die vanaf het podium een emotionele oproep had gedaan voor meer begrip voor van alles. De eindeloze lijst bedankjes voor mam, pap, ‘mijn creatieve team’, en ‘die vele, vele mensen die er vol toewijding voor zorgen dat ik kan zijn zoals ik ben’, voor God en Amerika.

Nu was Bruce aan de beurt. Hij zou eens goed zeggen waar het op stond.

‘Ik sta hier op benen vol vuur.’

Benen vol vuur?

Het kwam er zomaar uit.

Ondanks zijn prachtige plannen om te zeggen wat hij echt voelde, kreeg de enorme omvang van de gebeurtenis hem in zijn greep. De miljard kijkers in de spiegel kregen hem in hun greep. Plotseling was hij niet meer zijn eigen heer en meester. Hij was een automaat geworden, een onwillige geleider van walgelijk, overdreven sentimenteel geleuter.

‘Ik wil jullie bedanken. Iedereen die hier aanwezig is. Iedereen in de filmindustrie. Jullie hebben me gesteund, en dankzij jullie kan ik de sterren aanraken…’

Wat moest hij anders? Hij kon het feest niet verpesten. Niemand zit te wachten op een zeurpiet, zeker niet als die zeurpiet met zijn stevige, mannelijke handen datgene vasthoudt waar iedereen in de hele zaal naar smacht. Neem nou Brando. Hij was niet de enige die begaan was met de Indianen, of de Oorspronkelijke Amerikanen, of hoe ze tegenwoordig ook genoemd worden. Iedereen voelde met hen mee, maar om daar nu over te beginnen tijdens de Oscaruitreiking… Dat kwam nogal zelfvoldaan en ongemanierd over. Bovendien hadden die mensen die buiten stonden te demonstreren dierbaren verloren. Daar stond hij natuurlijk volledig buiten, maar het zou toch ongepast zijn, voor een man die zoiets fantastisch bereikt had als hij, om nu vanaf de olympische hoogte van de Oscaruitreiking uit te halen naar de getroffenen.

‘… Jullie zijn de wind onder mijn vleugels, en voor jullie sla ik ze uit. God zegene jullie. God zegene Amerika. God zegene de rest van de wereld. Bedankt, allemaal.’

De zaal barstte uit in een daverend applaus. Het was een ovatie van opluchting. Bruce Delamitri had zich als een volwassene gedragen. Toen zijn naam geklonken had, hadden veel mensen zich afgevraagd of hij de gelegenheid zou aangrijpen om ongemanierd en tegendraads te doen. Bruce vertegenwoordigde immers jong, snel, cool en cynisch Hollywood, het Hollywood dat overal lak aan had. Het was goed mogelijk geweest - en zelfs zeer waarschijnlijk - dat hij zich schandelijk berucht had willen maken door middel van onaangenaam en kwetsend gedrag. Een paar schuchtere zielen waren bang dat hij zelfs iets zou zeggen over die vreselijke demonstranten buiten, die de grote avond voor iedereen wilden bederven. Maar dit was een aangename verrassing. De toespraak van Bruce was een toonbeeld van Oscarfatsoen en goede manieren. Helemaal volgens het boekje: oprecht, bescheiden, vaderlandslievend en erg, erg ontroerend.

Hollywood verwelkomde een van de zijnen in zijn midden. Bruce liep vanaf het podium zo in de open armen van de hoogste amusementsregionen.


Verderop, langs de snelweg, werden eindelijk de lichamen van het Mexicaanse kamermeisje en de buffetkok weggehaald, twee mensen die in contact waren gekomen met een morele leegte en daarvoor hadden moeten boeten. De agenten van de staatspolitie schudden het hoofd. De rechercheurs schudden het hoofd.

‘Jerry heeft vanmorgen nog een biefstuk voor me gebakken,’ zei de ene agent toen de brancard met Jerry’s lichaam de parkeerplaats op gereden werd. Van de voorkant zag Jerry er nog steeds uit als Jerry. Hij had een heleboel kogels in zijn lijf, maar moderne, snelle kogels maken bij de inslag keurige, kleine wondjes. Maar ze verlaten het lichaam minder netjes. Elke kogel duwt een steeds groter wordend kegelvormig stuk vlees voor zich uit op zijn reis door het lichaam, en wanneer hij naar buiten knalt, is de schade afschuwelijk. Aan de voorkant was Jerry slechts lichtjes geperforeerd; aan de achterkant was er alleen nog wat moes van hem over.

Het kamermeisje was gewurgd.

‘Waarom hebben ze het gedaan?’ vroeg de agent van de staatspolitie zich af. ‘Verdomme, waar was dat nou voor nodig? Er was geen enkele aanleiding. Geen geld, niks. Waarom hebben die klootzakken dat gedaan?’

Anders dan de algemeen verbreide mythologie doet geloven, zijn Amerikaanse politieagenten niet de hele dag bezig lijken van muren en vloeren te schrapen. De afdeling Moordzaken in Washington DC misschien wel, maar de gemiddelde agent niet. Ze krijgen in hun werk wel vaker met de dood te maken, maar het is geen schering en inslag, en het deed de twee agenten van de staatspolitie wel degelijk wat.

‘Er is geen reden,’ antwoordde een van de rechercheurs. ‘Die kids doen het gewoon voor de kick. Misschien hebben ze drugs gebruikt en naar die vervloekte satanische heavy-metalmuziek geluisterd, of misschien hebben ze gewoon weer een of andere film gezien.’

Er waren nog een paar verslaggevers op de plaats van het misdrijf. ‘Dus u denkt echt dat dit weer zo’n na-aapmoord is, inspecteur?’ vroeg een van hen gretig. ‘Het moeten de Mall Murderers geweest zijn, hè?’

‘Dit is anders geen winkelcentrum, of wel soms? Hoewel, die psychotische klootzakken zijn niet al te kieskeurig als ze rotzooi willen schoppen. Ik weet het niet hoor, zeg het maar. Misschien aapten ze iets na wat ze ergens gezien hebben, en misschien waren het wel twee gestoorden die dát weer na-aapten.’

‘Een na-aap-na-aper?’ vroeg de druk krabbelende verslaggever. ‘Ik weet het niet. Misschien is het wel een na-aap-na-aper-na-aper. Ik weet alleen dat twee onschuldige, gewone Amerikanen, twee ordinary Americans, nu dood zijn.’

‘En daar draait het nu juist om, hè?’ zei de verslaggever. Hij dook op de woorden van de rechercheur als een hond op een bot. ‘Dat is het, alweer zo’n gewoon verhaal over ordinary Americans, gewone Amerikanen.’

‘Nou, ik weet niet wat u gewoon noemt,’ antwoordde de agent. ‘Ik kom al meer dan dertig jaar in deze tent en er is nooit eerder iemand neergeschoten.’

Maar de verslaggever was opgehouden met zijn gekrabbel.