10 Het Governor’s Ball, het post-Oscar feest. Veel glitter en glamour, en wat een borsten! Borsten zover als het oog reikte, één grote, zachte deinende richel van borsten, van de ene kant van de enorme balzaal tot aan de andere kant. Als er iets was wat Bruce kon verlossen van het onzinnige maar ongemakkelijke gevoel dat hij gefaald had, van de schaduw die zijn toespraak op zijn grote triomf geworpen had, dan was het wel het Borstenbal.

Hij stond boven aan de trap die naar de dansvloer leidde en genoot van de verrukkelijke uitstalling. Vanaf deze gunstige positie kon hij een bewonderende blik werpen op ongeveer duizend van de beste decolletés in Hollywood, en dat betekende natuurlijk de beste van de hele wereld. Wat een voortreffelijke gedachte! Voor zijn neus waren de tweeduizend toptieten van de hele planeet uitgestald, roomwit, koffiebruin, olijfkleurig, en allemaal deinden ze mee in het ritme van de nacht. Het beste wat moeder Natuur te bieden had, het beste wat er voor geld te koop was. Deinend tegen de zijde, het lurex, fluweel en rubber van duizend peperdure jurken. Borst na borst na borst, vechtend tegen de starre grenzen van de avondjaponnen die ze opgesloten hielden. Voor de tweede keer die dag voelde Bruce zijn vitaliteit groeien in zijn Calvin Klein. Was dat een Oscar, daar in zijn zak, of was hij gewoon godsgruwelijk tevreden over zichzelf? De winnaar! De grote man van dat moment. De beste regisseur van Hollywood.

In de roes door de bedwelmende sfeer van seks en succes vergat Bruce het gevoel dat hij gefaald had. Iedereen hield een vreselijke toespraak bij de Oscaruitreiking, dat was een traditie.

Zeker. Natuurlijk.

Ergens was het juist cool om kitscherig te doen. Kijk maar naar Elvis.

Echt.

Opgevrolijkt door die gedachte stapte Bruce in de zee van borsten.

‘Bedankt. Dank je wel, hoor,’ hoorde hij zichzelf telkens weer zeggen, en hij moest zijn uiterste best doen om het tegen de gezichten en niet tegen de borsten te zeggen. De decolleté-etiquette was hem nooit helemaal duidelijk geworden. Het was toch duidelijk dat een vrouw die haar tieten presenteerde als het opvallendste gedeelte van een schitterend boeket het triest zou vinden als niemand ze zag. Aan de andere kant stond het ook een beetje ordinair om er bewonderend naar te staren. Even overwoog Bruce om zijn zonnebril weer op te zetten, maar hij zag er toch vanaf. In plaats daarvan deed hij zijn best om zijn overwinning grootmoedig te dragen.

‘Persoonlijk vind ik dat die-en-die hem had moeten krijgen,’ loog hij. Persoonlijk vond hij de film van die-en-die een overdreven sentimentele draak die niemand de moeite waard zou hebben gevonden als die-en-die niet toevallig een vrouw geweest was. Maar hij deed zijn best om aardig te zijn.

‘Nee, echt, ik vind dat ze hem meer verdiend heeft dan ik.’ Om de donder niet.

‘Ik ben allang blij als er iemand naar mijn film gaat.’ Om de godverdomde dooie donder niet.

‘Leuk dat je er bent, kerel.’ Bruce schudde hartstochtelijk de hand van een knappe ster. ‘Ik vond die politiefilm van je te gek. We moeten eens wat afspreken, lijkt me leuk. Lijkt me hartstikke gezellig.’

‘Heb je die politiefilm van hem gezien?’ vertrouwde Bruce de volgende strakke kaaklijn toe. ‘Geregisseerd door een zwakzinnige, uitgevoerd door een achterlijke. Ik doe mijn best om aardig te zijn, maar die vent heeft echt een talenttransplantatie achter de rug.’

Nog meer borsten. Nog meer felicitaties. Een paar drankjes.

‘Ik vind het gewoon heel fijn voor de cast, dat is alles. Eigenlijk is het hun film… Ik heb alleen het verhaal bedacht, voor het geld gezorgd, het script geschreven, de acteurs uitgezocht, de film geregisseerd en alle betrokkenen precies uitgelegd wat ze moesten doen.’

Nog meer drankjes. Nog meer borsten. Hij sprak ze nu met alle plezier rechtstreeks aan.


‘Jullie zijn de wind onder mijn vleugels, en voor jullie sla ik ze uit. God zegene jullie. God zegene Amerika. God zegene de rest van de wereld. Bedankt, allemaal.’

De stem van Bruce zweefde door de bomen. Het jonge stel lag op een deken op de natte grond. Ze hadden zojuist de liefde bedreven in de warme maar kletsnat makende regen.

‘Stil, schatje,’ zei de man, en hij hield zijn vinger tegen de lippen van zijn minnares.

‘Ongetwijfeld de meest controversiële Oscar van de laatste tijd,’ klonk het uit de radio, ‘vooral in het licht van de zoveelste onbegrijpelijke moord, waarvan men vermoedt dat hij gepleegd is door de beruchte copy-killers die we kennen als de Mall Murderers.’

Het meisje giechelde zenuwachtig en opgewonden. ‘Berucht!’ fluisterde ze haar vriendje in het oor.

‘Inderdaad, schat. Hartstikke kloteberucht.’

Ze ging op haar rug op de drijfnatte deken liggen; de regen kletterde op haar breekbaar aandoende lichaam en er verschenen glanzende druppels op haar witte huid.

Berucht.

Ze lachten samen om deze verwijzing naar hun slechte reputatie. Hij liet zijn hand over haar buik naar haar borsten glijden, waardoor een hele plas water ontstond. Ze vrijden nog een keer terwijl de radio twintig minuten rock-zonder-reclamespotjes door de bomen joeg. Geen geklets, geen verkooppraatjes, gewoon honderd procent pure, onversneden rock, helemaal voor jou alleen!

‘Oké,’ zei de man toen de tweede vrijpartij achter de rug was en hij opstond en zijn spijkerbroek omhoog hees, ‘de motor zal nu wel afgekoeld zijn. We moesten maar eens gaan, er is werk aan de winkel.’


Bruce dronk nu en hij deed niet langer zijn best om aardig te zijn. Hoewel hij nogal bezeten was van stijl, was dat onthoudingsgedoe een Hollywood-gebruik waar hij nooit wat mee had gehad.

Hij hoorde bij die opkomende onbuigzame types van ‘oké, ik rook, wou je soms de politie bellen?’

‘Ik hou van drinken,’ zei hij altijd. ‘Ik hou van de smaak en de verpakking. Het is onbetwistbaar, esthetisch gezien, dat een fles Jack of Jim op de eettafel er veel aangenamer uitziet dan een fles Évian. Ik kan het weten, ik ben filmregisseur.’

Onder normale omstandigheden had Bruce een vrolijke dronk; hij was niet zo’n trieste Jekyll-en-Hyde-figuur die bij het derde glas in een sociale psychopaat verandert. Maar vanavond bezorgde de bourbon hem, ondanks (of misschien wel dankzij) het feit dat dit de avond van zijn leven zou moeten zijn, niet die bekende warme gloed.

Het lag aan al die mensen voor zijn neus.

Overal waar hij keek zag hij mensen - vrienden, bewonderaars, baantjesjagers, goudzoekers - maar eigenlijk had hij opeens de behoefte om alleen te zijn. Hij had niets liever gewild dan tegen de muur leunen, lekker alleen en halfdronken, genieten van de borsten en nergens meer aan denken. Maar dat ging niet, want er kwamen steeds mensen naar hem toe om met hem te praten. De felicitaties op zich vond hij prima, maar ze wilden hun loftuitingen telkens staven met een conversatie. Waarom konden ze niet gewoon zeggen dat hij fantastisch was en dan oprotten? Nu moest hij aardig tegen hen doen. Hij wilde niet aardig doen. Hij had op het podium aardig gedaan, aardig genoeg voor een heel mensenleven. Dat was genoeg aardigheid, zijn aardigheid was op. Ze zouden niet van hem mogen verwachten dat hij de hele avond, zijn avond, aardig deed.

‘Dank je wel, heel vriendelijk. Bedankt. Goh, ik vind het echt leuk dat je dat zegt.’

Dat kon zo niet eeuwig doorgaan, en dat gebeurde dus ook niet. ‘Hé, ik heb alleen maar een film gemaakt, hoor. Ik heb geen middel tegen kanker ontdekt!’ Zo snoerde hij hen de mond.

‘Deze Oscar betekent helemaal niks,’ voegde hij er gewichtig aan toe. Hij raakte lekker op dreef.

‘Het is een besmet bijou…’

‘Een snuisterijtje zonder status.’

‘Een beeld zonder ballen…’ Die laatste vond Bruce geweldig.

‘Moet je nu eens kijken.’ Hij hield zijn Oscar omhoog, zwaaide hem op en neer en wees op het gouden zwaard dat heel zedig het desbetreffende gedeelte van zijn lichaam bedekte. ‘Het is een beeld zonder ballen.’

De mensen lachten - maar wel zenuwachtig. Je kwam niet naar het Governor’s Ball om vervolgens het Oscarbeeldje af te zeiken. Dat was net zoiets als in de kerk spotten met het kruisbeeld. De Oscar was de meest begeerde glanzende beloning die er bestond, een krachtig symbool van de grootste entertainmentfabriek ter wereld. Een cynische houding was niet alleen onbehoorlijk, maar ook uiterst achterbaks. Iedereen wist dat de Oscar, ballen of geen ballen, het ultieme doel was, en Bruce had er altijd ongelooflijk naar verlangd. Eerst gretig dat beeldje in ontvangst nemen en dan na de uitreiking bijdehand proberen te doen, dat was walgelijk. Bruce wist dat ook, maar het kon hem niets schelen. Hij was er tijdens zijn speech niet in geslaagd zijn hart te luchten en probeerde nu de schade in te halen.

‘Luister eens, als een film goed is heb je echt geen officiële erkenning nodig van een dertig centimeter hoge eunuch!’

Het kwam door de herinnering aan de gezichten in de spiegel, die allemaal beschuldigend naar hem hadden gewezen. Het kwam door die vreselijke, misleide MAD-moeders met hun trieste verhalen over verloren dierbaren. Het kwam door Oliver en Dale en dat zelfvoldane professortje.

Ze zeurden allemaal ergens in zijn achterhoofd, kwelden hem, probeerden hem ter verantwoording te roepen en de pret te bederven. Het was blijkbaar niet genoeg om coole, snelle, opwindende films te maken waar iedereen ongelooflijk op kickte. Nee, er werd ook nog van hem verwacht dat hij kon voorzien wat voor niet te bevatten, onaangename gevolgen zijn werk eventueel zou kunnen hebben.

Absurd. Infantiel.

Maar hij had de kans gehad om te zeggen wat hij op zijn hart had, en dat had hij niet gedaan. Erger nog, hij had beweerd dat alles prima in orde was. Hij voelde zich nu zelf zo’n hypocriet dat hij bij alle anderen hypocrisie zag. Hij kon maar niet geloven dat alle lof en bewondering die over hem uitgestort werden oprecht waren. Waarom zouden ze de waarheid vertellen? Dat had hij ook niet gedaan. Hij had heel laf de kans laten schieten om het podium dat de Oscars hem verschaften te gebruiken om een discussie over censuur te openen. Om publiekelijk al dat gevaarlijke, reactionaire geklets aan de kaak te stellen, geklets over na-aap-moorden, kinderen tegen zichzelf beschermen, en wat er toch was gebeurd met de goede, oude filmindustrie van weleer. Hij had de kans gehad om dat befaamde dertig centimeter hoge beeldje in de collectieve reet te steken van professor Chambers, het Senaats-comité voor Goede Smaak en Fatsoen, de Bezorgde Moeders van Amerikaanse Onbenullen en al die andere godvergeten, zoetsappige rechtse moraalridders in de Verenigde Staten. Hij had de kans gehad, maar die had hij verknald.

‘Benen vol vuur’, in godsnaam, zeg!

‘Geef me nog een Jack Daniel’s.’


‘Geef me nog een Jack Daniel’s.’

De doodsbange winkelier pakte een tweede fles whisky en deed die in de doos vol drank en levensmiddelen op de toonbank. Het magere meisje keek trots toe hoe dat zielige mannetje precies deed wat haar vriend hem opdroeg. Haar vriend had van nature zoveel autoriteit en gezag; geweldig vond ze dat. Ze had het gevoel dat zijn bevelen zelfs opgevolgd zouden worden zonder dat hij de winkelier met dat uzi-machinegeweer bedreigde.

Ze waren druk bezig met de overval op het winkeltje van een klein trailerpark ergens op het platteland, waar ze toevallig terechtgekomen waren toen ze van de snelweg afgegaan waren.

‘Er zullen wel wegversperringen zijn,’ had hij gezegd toen hij de grote, doorgezakte oude auto een grindweg op stuurde, ‘en we laten ons niet oppakken voordat we er helemaal klaar voor zijn.’

‘Klaar om gered te worden?’ had ze gretig gevraagd.

‘Inderdaad, schat, klaar om gered te worden.’

Hij schoof over de grote voorbank en legde haar hoofd op zijn schouder. De kolossale sequoia’s gleden aan het raampje voorbij, en heel even gunde ze zichzelf de fantasie dat ze altijd in het bos zouden blijven. De bomen zagen er in het licht van de Chevrolet zo dik en vriendelijk uit dat ze zich afvroeg of ze geen geheim hutje konden bouwen en van bosvruchten en wild konden leven.

Het was een heerlijke gedachte, en terwijl ze door de natte voorruit naar de verre, donkere schaduwen keek zag ze hen al staan, samen in de deuropening van hun kleine sprookjeshuisje, hij met een hakbijl in zijn hand en zij met een schaal vol verse, zelfgebakken vruchtencakejes. Helemaal alleen op de wereld.

Toen het trailerpark opdook in hun gezichtsveld had ze het gevoel dat ze gestuit waren op een plek die ergens tussen fantasie en werkelijkheid lag.

‘Laten we een stacaravan huren,’ zei ze smekend. ‘Dan blijven we een paar dagen hier. Ze hebben hier vast nog nooit van ons gehoord.’

Heel even hadden de bomen, de nacht en de geur van de regen ervoor gezorgd dat ze zich inbeeldde in een andere tijd te leven, een tijd waarin de mensen zich nog verscholen in de bossen, een tijd waarin je nog op de vlucht kon slaan. Een tijd waarin iemand helemaal opnieuw kon beginnen.

‘Schatje, we zijn hier hooguit vijfentwintig kilometer van de snelweg. Denk je dat ze hier geen tv en telefoon hebben?’ zei haar vriend. ‘Trouwens, iedereen in de Verenigde Staten heeft van ons gehoord.’

‘Kunnen we dan niet één nachtje blijven? Als een soort vakantie?’

‘Het is niet zomaar een avond, pop. Vanavond is de avond. Pompen of verzuipen. We nemen even wat spullen mee en dan gaan we weer verder.’

Dus waren ze de grindweg afgereden en hadden ze de eigenaar van het winkeltje gedwongen zijn zaak te openen. Ze hadden binnen een paar minuten weer buiten moeten staan. Het had de simpelste zaak van de wereld moeten zijn. Ze hadden per slot van rekening al honderden plattelandswinkels beroofd.

Maar deze keer ging de overval mis. Deze keer was er een probleem.

De winkelier had geen Twinkies.

Geen Twinkies? Iedere winkel had Twinkies.

‘Ik wil Twinkies,’ zei het meisje, en ze stampvoette er zelfs bij. ‘Je zei dat ik ze zou krijgen.’

‘Dat weet ik wel, schatje, maar ik kan ze toch moeilijk van een blik hondenvoer maken, hè?’

Uit de kamer achter de winkel klonk de televisiereclame. De winkelier had tv zitten kijken toen de overval begon.

‘Je bent een moderne meid. Je weet wat je wilt en je wilt het nu.’

‘Laat je niet afschepen.’

‘Waar wacht je nog op? Je kunt vandaag alles krijgen.’

De spotjes hadden overal voor kunnen zijn. Zelfs voor Twinkies. ‘Jij krijgt alles wat je maar wilt!’ schreeuwde het meisje. ‘Whisky en zoutjes en sigaretten en ik krijg niet eens Twinkies!’

‘Dat weet ik wel, popje, maar wat moet ik dan doen? Het spijt me.’

‘Niet schieten, alstublieft.’ De winkeleigenaar kon bijna niet praten van angst.

‘Vrijheid is voor mij doen wat ik wil, wanneer ik maar wil,’ klonk het uit de tv in de achterkamer.

‘Wat zeg je?’ vroeg de man aan de winkelier.

‘Ik… ik vroeg of u me alstublieft niet wilde doodschieten. Gisteren had ik ze nog. Het is maar een klein winkeltje. We kunnen geen grote voorraad aanhouden.’

‘Denk je soms dat ik iemand neerschiet omdat hij geen Twinkies heeft?’

‘Ik… ik heb wel andere koekjes.’

‘Jezus christus, waar zie je me voor aan?’ De jongeman was zo beledigd dat hij de winkelier toch maar neerschoot.

‘Kom, pop. We stoppen onderweg wel ergens, als we bijna in LA zijn.’