7 Zo’n honderdzestig kilometer naar het zuiden, in de collegezaal van de universiteit, zaten Bruce en professor Chambers onder hetzelfde stilstaande beeld van het bloed dat uit het kruis van de dikke vrachtwagenchauffeur spoot. De studenten applaudisseerden, en Bruce nam dat applaus minzaam in ontvangst. Hij had het gevoel dat hij weer op veilig terrein was. Die seniele, achterhaalde oude baardaap tegenover hem kon toch onmogelijk iets aan te merken hebben op zo’n levendig, macht gevend staaltje filmmakerij. Toch zag het ernaar uit dat dat wel het geval was.

‘Vindt u dat ook niet een beetje een afgezaagde scène?’ informeerde professor Chambers.

Bruce vond de onbeschaamdheid van die ergerlijke dwerg niet te geloven. Wie dacht hij wel dat hij was? Sterker nog, en meer to the point‚ wie was hij eigenlijk? Een leraar. Wat voor geweldigs had hij ooit gedaan?

Heb je enig idee hoeveel ik verdien? wilde Bruce schreeuwen. Weet je eigenlijk wel dat de Académie Française een diner voor me gegeven heeft?

Dat zei hij niet, maar hij had het evengoed wél kunnen doen.

Hij viel de simpele oude sukkel aan met alle middelen die hij had. ‘Afgezaagd? Afgezaagd?’ zei hij, en hij sprong op. ‘Het spijt me vréselijk dat ik het zeg, maar het platste, meest afgezaagde cliché dat ik ooit geproduceerd heb, is origineler dan alles wat u ooit hebt gezegd plus alles wat u ooit hebt gedaan.’

Dat was een fout. Het had een grapje moeten zijn, min of meer, maar zo kwam het er beslist niet uit. Bruce had gehoopt sarcastisch en oneerbiedig over te komen, het straatschoffie in zijn leren jack dat met zijn puntlaarzen een lange neus maakte naar de autoriteit. Hij vergat dat hij geen schoffie was, maar een onvoorstelbaar rijke regisseur met een Oscarnominatie, terwijl professor Chambers een rijksambtenaar was die veertigduizend dollar per jaar verdiende. Bruce was Goliath en de professor was David, niet andersom. De studenten in de collegezaal begonnen te fluisteren. Het zweet liep via zijn rug zijn zwarte 501 in. Hij had zich kwaad laten maken, maar kwaad worden was niet cool, en dat besefte hij goed. Er werd van hem verwacht dat hij heel onverschillig deed. Hij zag in dat hij zich moest beheersen, de tanden op elkaar moest zetten, door de zure appel heen bijten, dan naar huis gaan en de hond een rotschop geven.

‘Grapje,’ zei hij, met een kleine-jongetjes-glimlach. ‘Je spreekt een professor toch niet tegen?’

De studenten ontspanden zich weer een beetje. Bruce had al zijn persoonlijke charme in deze lachende quasi-verontschuldiging gestopt, en dat werkte - voor de studenten. Maar niet voor de professor; die keek weer naar het scherm en schudde triest zijn hoofd. De vrouw met het afgeknipte broekje stond nog steeds over de vrachtwagenchauffeur heen gebogen, het kapotte flesje zat nog altijd vast in zijn kruis en de geiser van bloed hield nog steeds op in de lucht, als een gemene, rode, scherpe punt. ‘Ik moet dit staaltje gewelddadige softporno maar goed vinden omdat de vrouw zegeviert, hè?’

‘Ja, natuurlijk,’ zei Bruce. ‘Het is ontzettend belangrijk dat de vrouwelijke hoofdfiguur getoond wordt in een passend kader van machtsverhoudingen.’

Dat leverde een mager applausje op van enkele jonge vrouwen in het publiek. Bruce hoorde tot zijn genoegen zelfs een paar enthousiaste kreten.

‘Goed gezegd!’ riep een meisje met een ring door haar neus. ‘Hmm.’ Professor Chambers zoog aan zijn pen alsof het een pijp was. ‘U hebt werkelijk geen idee hoe moe ik word van regisseurs als u, die op cynische wijze hun obscene, stupide vermaak ophangen aan een of andere lachwekkend tweedimensionale anti-seksistische kapstok.’

Dit werd een beetje vreemd. Bruce was hier verdomme te gast! Kon die vervelende oude vent hem niet met rust laten? Bruce nam nogmaals zijn toevlucht tot star feminisme, het moderne equivalent van je verschuilen achter de rokken van een vrouw. ‘Misschien vindt u het beeld van sterke vrouwen bedreigend?’

‘Goed gezegd!’ schreeuwde het meisje met de neusring. Bruce kon haar wel zoenen. Gelukkig deed hij dat niet; ze zou hem hebben laten vervolgen wegens aanranding. Professor Chambers leek haar niet eens gehoord te hebben.

‘Een vrouw die zo’n achterlijke, onaangename lomperik eerst doelbewust prikkelt om vervolgens een kapotte fles in zijn kruis te duwen noem ik niet sterk, die noem ik psychotisch.’

‘Luister eens, vriend, een vrouw mag aantrekken wat ze wil en dansen zoals ze wil.’

‘Zoals u wilt. Dit is uw fantasie, meneer Delamitri. Dit hele scenario is een verzinsel dat u gecreëerd hebt, en de actrice die deze rol speelt droeg wat u wenste en deed wat u haar had opgedragen.’

De jonge vrouw met de neusring bleef stil. Net als de rest. Het debat ontsteeg nu hun niveau.

Ze hadden de dingen graag simpel, en ze kregen het onaangename vermoeden dat de discussie tussen hun professor en hun held alles behalve simpel was.

‘Ja, ik heb het gecreëerd,’ gaf Bruce toe, ‘maar wat heb ik als uitgangspunt gebruikt? Die dingen gebeuren hier echt.’ Hij vond het niet langer belangrijk om cool over te komen. Hij moest iets duidelijk maken, zijn positie verdedigen. Hij wilde tot de professor doordringen zoals de professor tot hem doorgedrongen was. ‘De relatie tussen seks en geweld is echt. Die bestaat, het gebeurt overal in de Verenigde Staten. Daar kan ik niks aan doen. Ik ben er niet mee begonnen en ik heb niemand vermoord. Ik hou alleen een spiegel op.’

‘Wel een erg flatteuze spiegel, hè?’

‘Pardon?’

De professor gaf hem er flink van langs. ‘Waarom moeten uw moordenaars en psychopaten zo aantrekkelijk zijn, meneer Delamitri? Zo cool? Als de scène die we zojuist zagen de bijna-verkrachting van een gewone vrouw had weergegeven, een dikke, saaie vrouw, dan had u haar waarschijnlijk gewoon laten verkrachten. Maar zo’n scène zou nooit voorkomen, want de opzet van die hele verachtelijke toestand is juist om een mooie vrouw te laten zien die half ontkleed, op provocerende wijze –’

Bruce liet hem niet uitpraten. Chambers was in de val gelopen. Bruce had dit stokoude, puriteinse argument al heel vaak gehoord en hij was in staat het onderuit te halen met de totale verachting die het verdiende.

‘Ooit een Grieks beeld gezien van een lelijke meid? Ooit een schilderij van een veldslag gezien waarop de mannen er niet cool en imposant uitzien? Waarop het bloed niet opwindend en verleidelijk is? Kunstenaars maken plaatjes en verhalen. Dat is ons werk. Over oninteressante, lelijke mensen die een saai leven leiden, verstoken van seks en avonturen, kun je geen goed verhaal maken. Ik ben geen journalist. Het is niet mijn taak om het leven te verslaan. Ik ben een kunstenaar; ik ben alleen iets verplicht aan mijn eigen muze, aan mijn creatieve ik. Ik gebruik wat ik wil om te creëren wat ik maar wil.’

‘O ja? Ik dacht dat u zei dat u een spiegel ophield.’

‘Ik… ik…’ Bruce wist wanneer het tijd werd om de handdoek in de ring te gooien. ‘Ik moet nu eigenlijk dringend weg.’


In het motel kwam de man die er zo agressief uitzag van de wc, pakte een biertje uit de minibar en ging weer naast het meisje liggen.

‘Dat was nog eens een prima film,’ zei hij. ‘Ik denk dat ik hem nog maar eens moet bekijken.’

‘O, liefje,’ zei het meisje, ‘kunnen we nu niet ergens naartoe gaan? Iets gaan doen?’

‘Wil je naar de gevangenis, schattebout?’

‘Nee, natuurlijk niet.’

‘Wil je verschroeien op de elektrische stoel? Wil je voelen hoe je ogen wegsmelten, nog voor je dood bent?’

‘Zeg niet zulke dingen!’ Plotseling waren er tranen te zien op haar bleke wangen.

‘Haal dan nog een hamburger en laat me naar die film kijken. Want ik werk hier wel mooi aan onze redding.’