4 ‘Ik zei alleen dat het een speld in een hooiberg is.’

Als het niet zo’n serieuze zaak was geweest, had de toevallige toeschouwer er waarschijnlijk om moeten lachen: de bijna gotische aard van het tafereel stond in sterk contrast met de banale conversatie die het begeleidde.

Het was vroeg in de middag op de dag van de Oscaruitreiking, en de gevangenen werden vastgehouden in een donkere, smerige kelder. Toni, een vrouw van vooraan in de twintig, lag op haar rug op een tafel, haar enkels en polsen vastgeketend aan de poten. Haar vriend Bob hing aan een ketting aan de muur. Zijn kleding was opengeknipt en hij zag er nogal triest uit, bungelend in de flarden die ooit een Italiaans pak hadden gevormd.

De man die de opmerking over hooibergen had gemaakt, heette Errol. Hij en zijn metgezel, die alleen luisterde naar de naam mister Snuff, waren gangsters. Ze hielden enorme pistolen onder hun armen geklemd, wat vast en zeker erg ongemakkelijk was, en hun conversatie was doorspekt met het woord motherfucker. Errol en mister Snuff waren van mening dat Bob iets voor hen achterhield in verband met vermiste drugs. Bob ontkende die suggestie uiteraard, en ze waren op zoek gegaan, zonder succes, waardoor Errol op de proppen was gekomen met de eeuwenoude vergelijking met de speld in de hooiberg.

Een vergelijking die mister Snuff niet zo’n klein beetje irriteerde. ‘En ik zeg dat dat stompzinnig is,’ snauwde hij onvriendelijk. ‘Er zijn geen hooibergen meer. Of in elk geval niet in het dagelijks leven van het gemiddelde individu.’

‘Wat zijn we weer pedant,’ zei Errol.

‘Ach man, als de ijskoude waarheid pedant is, dan ben ik dat misschien wel, ja, want ik durf te wedden dat je iedereen binnen een straal van honderdvijftig kilometer kunt vragen of hij ooit een hooiberg heeft gezien‚ laat staan er zijn spuit in heeft achtergelaten, en ze zouden allemaal zeggen: “Donder gauw op, motherfucker.”’

Errol zag waar het misverstand zat. ‘Ik zei speld, niet spuit,’ zei hij.

‘Zeg je?’

‘De speld waarnaar verwezen wordt in de uitdrukking “een speld in een hooiberg”. Geen spuit dus, maar een speld, zo’n ding om iets mee vast te prikken.’

Mister Snuff liet weer eens zien dat hij nooit om woorden verlegen zat. ‘Het doet er niet toe of we het over een speld of een spuit hebben, domme motherfucker;’ legde hij uit. ‘Het gaat erom dat niemand er eentje zal verliezen in een hooiberg. Het wordt tijd dat je eens op zoek gaat naar metaforen uit de twintigste eeuw, man.’ Bob, die nog steeds aan de ketting hing, kreunde een beetje. De twee gangsters negeerden hem.

‘Wat dacht je ervan om te zeggen dat het is alsof je op zoek bent naar een lijntje coke in een hoop sneeuw? Daar kan een mens tenminste wat mee.’

Nu was het Errols beurt om tegendraads te worden. ‘Nee man, dat is gelul,’ zei hij kwaad. ‘Waar het om draait bij die speld en die hooiberg is dat ze totaal verschillend zijn, en hoewel het niet zou meevallen om de eerstgenoemde te vinden in de laatstgenoemde, is het niet onmogelijk. Cocaïne en sneeuw zijn zo’n beetje identiek, die kun je nooit uit elkaar houden. Het ene concept is onwaarschijnlijk, het andere onmogelijk - en dat is heel wat anders.’

‘Tenzij je de hele motherfucker zou opsnuiven. Je zou ze heus wel uit elkaar kunnen houden als je ze in je neus zou duwen.’

Errol lachte. Het was een opluchting voor beide mannen. Het gevaar had bestaan dat de discussie venijnig zou worden, maar nu was de spanning verbroken. Tenminste, voor de twee gangsters; voor Toni en Bob bleef het nogal een gestresste toestand.

‘Inderdaad,’ gaf Errol grijnzend toe. ‘Als je die hele berg sneeuw zou opsnuiven, kon je weten dat je de cocaïne gevonden had als je was aanbeland bij het spul waarvan je om drie uur ’s nachts uit je nek begon te kletsen.’

Mister Snuff was, nadat hij duidelijk z’n gelijk had gekregen, in een toegeeflijke bui. ‘Ik wil dit niet al te erg opblazen,’ zei hij vriendelijk. ‘Ik vind alleen dat de taal een afspiegeling moet zijn van de mensen die zich ervan bedienen. Niet dat plattelandsgelul over spelden en hooibergen of… of… ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. Bovendien, als ik een put had, en die heb ik niet, dan zou ik die motherfucker sowieso dempen, of er nou een kalf in verzopen was of niet.’

Bob kreunde nog een keer. ‘Laat me gaan. Ik heb van niemand iets gejat.’

Hij had het woord net zo goed tot een stel stenen gangsters kunnen richten, daar zou hij net zoveel mee opgeschoten zijn.

‘Beledig me niet, Bob. Denk je dat ik niet kan tellen? Denk je dat mister Snuff en ik zo dom zijn dat we niet kunnen tellen?’

Bob verzekerde Errol haastig dat hij het niet beledigend bedoeld had.

‘Hoe verklaar je dan dat ik volgens jou het verschil niet zou zien tussen honderd kilo en negenennegentig kilo, rioolrat? Een honderdste deel maakt heel wat verschil uit. Stel je voor dat ik één honderdste deel van jou af zou snijden. Denk je dat je dat niet zou merken?’

Er was een heel wat stommere vent dan Bob nodig om de betekenis van die vraag verkeerd te begrijpen, maar desondanks wreef Errol hem die mening nog eens extra in door Bob stevig bij zijn kruis te pakken. Ze zeggen altijd dat mannen die de oude kunst der kungfu beheersen hun ballen kunnen intrekken bij het eerste teken van gevaar. Waarschijnlijk lukt dat ook die mannen niet als de ballen in kwestie in de ijzeren greep van een grote gangster geklemd zijn.

‘Ik heb jullie gegeven wat ik van Speedy gekregen heb,’ protesteerde Bob. ‘Ik ben geen dief.’

Errol liet Bobs honderdste deeltje los en richtte zijn aandacht op Toni. Tot dat moment had ze niet aan het gesprek deelgenomen, en misschien voelde Errol de sociale verplichting om haar erbij te betrekken. Mister Snuff en hij waren immers min of meer de gastheren.

‘Toni?’ vroeg hij. ‘Is je vriendje een dief?’

‘Luister, Errol,’ zei Toni in een poging om kalm en beheerst over te komen - dat valt niet mee voor iemand die machteloos en stevig vastgebonden op een tafel ligt - ‘hier schieten we niks mee op.’

‘Dat weet ik.’

‘Als Bob zegt wat je wilt horen, vermoord je hem.’

‘Ik vermoord hem toch wel.’

‘Maar je kunt hem pas vermoorden als hij heeft verteld waar dat stomme honderdste deel is. Dus dat zegt hij niet. We zitten hier met Kerstmis nog.’

Het was een dappere poging. Dat ze überhaupt nog kon nadenken, gezien haar gruwelijke situatie, was een wonder, maar dat ze Errols probleem zo duidelijk verwoord had, was echt indrukwekkend.

‘Oké, Bob,’ zei Errol, terwijl hij zijn pistool op Toni richtte. ‘Als je het niet meteen vertelt, schiet ik haar dood.’

Dat was een hopeloze truc. Bob was tenslotte een meedogenloze drugdealer. De kans dat hij zich iets aan zou trekken van een beroep op zijn ridderlijkheid was klein. Dat wist Toni ook, maar voordat ze de kans kreeg om te verzoeken haar erbuiten te laten, had Errol al geschoten.

Het was een krachtig gebaar: de geur van kruitdamp, de echo van de knal in die kleine ruimte, de schreeuw, het bloed. Dit alles zou voor iemand anders - voor een respectabeler persoon - genoeg geweest zijn om zijn mond open te doen en Toni verder ongemak te besparen. Maar Bob was natuurlijk niet iemand anders, en hij was al helemaal niet respectabeler.’

‘Ik heb je drugs niet gestolen,’ zei Bob.

Errol ging op de tafel zitten, zonder te letten op de stervende vrouw die erop lag. Hij was ten einde raad. Mister Snuff en hij hadden Bobs flat, zijn auto en zijn kleding doorzocht. Waar konden die vermiste drugs in hemelsnaam zijn?

‘Zou iemand een kilo heroïne in zijn reet kunnen stoppen?’ vroeg hij.

‘Misschien wel,’ zei mister Snuff. ‘Mensen stoppen van alles in hun reet.’

Op de tafel lag een paar plastic handschoenen, naast een weegschaal. Errol had ze even daarvoor aangehad toen hij de heroïne afwoog. Hij pakte een handschoen, schudde Toni’s bloed eraf en deed hem aan.

‘Er zit geen heroïne in m’n reet, man,’ zei Bob, misschien in de hoop dat hij Errol de moeite van nader onderzoek zou kunnen besparen.

‘Ik zou willen dat ik je kon vertrouwen, Bob,’ zei Errol. ‘Eerlijk gezegd vind ik het vooruitzicht om mijn vinger in je achterste te moeten steken net zo vervelend als jij het vooruitzicht dat er een vinger in je achterste gestoken wordt. Maar je bent niet te vertrouwen, Bob, daarom zijn die onplezierige dingen noodzakelijk.’ Errol stak zijn hand achter in Bobs onderbroek en voerde zijn onderzoek uit. ‘Geen drugs hierbinnen,’ zei hij.

‘Misschien heeft zij ze,’ zei mister Snuff, en zijn blik gleed omhoog tussen Toni’s benen. ‘Geen drugs, geloof ik,’ zei hij van onder haar rokje, ‘maar wel een lekker –’

Toen klonk er plotseling een stem uit het niets: ‘Bedankt, stop daar maar.’

En ze stopten.

Errol stond stokstijf stil. Mister Snuff stond stokstijf stil. Ze stonden allemaal stokstijf stil. Er was geen enkele beweging. Het hoofd van mister Snuff bleef onder de rok van Toni, Errol bleef verveeld en onverschillig kijken, Bobs pijnlijke grimas leek op zijn gezicht geschilderd. Alles was stopgezet - niet gewoon stopgezet maar absoluut stopgezet. Niemand deed nog wat; helemaal niets. Toni bloedde niet meer. Niemand haalde zelfs nog adem.