40

‘Ik hou het voor vandaag voor gezien,’ merkte Will op.

‘Echt? Zo snel al?’ prevelde dr. Burrows, die gewoon doorging met de schets waaraan hij werkte.

‘Ik heb een beetje last van mijn arm,’ voegde Will eraan toe, hoewel de verwonding die de speer van de Ruimer had veroorzaakt allang was genezen.

‘Ga je terug naar Elliott?’ vroeg dr. Burrows veelbetekenend.

Will ging er niet op in en hief zijn ogen op naar de altijd stralende zon. ‘Ik wil gewoon niet weer te hard van stapel lopen,’ zei hij. Hij trok aan de hoed met de brede rand die Elliott van een dierenhuid voor hem had gemaakt.

Zijn vader en hij zaten aan de zijkant van de piramide en hoewel de hoed zijn gezicht voldoende bescherming bood tegen de zon zelf, moest hij op zijn onbeschutte zitplaats goed oppassen voor de weerkaatsing van het zonlicht.

‘Nee, gelijk heb je,’ zei dr. Burrows ten slotte. Hij keek op van zijn werk.

Will wreef in zijn ogen en knipperde er een paar keer mee. ‘Van alle plekken waar we hadden kunnen terechtkomen is deze voor een albino echt de allerergst denkbare. Pap, zou je de volgende keer misschien een wereld voor ons kunnen zoeken waar wat meer wolken zijn?’ vroeg hij glimlachend.

‘Ik zal zien wat ik kan doen. Ga nou maar, als je dat zo graag wilt,’ antwoordde dr. Burrows sip. Hij had de hulp van zijn zoon hard nodig bij zijn megaklus: het op papier zetten van de inscripties en taferelen die op de verschillende lagen van de piramide stonden afgebeeld. Alles was in een van de talen op de Steen van dr. Burrows geschreven en hij was bezig het stukje bij beetje te ontcijferen. Will en hij waren onder aan de piramide begonnen en werkten alles systematisch naar boven af in de wetenschap dat ze nóg twee piramiden te gaan hadden, die ze zelfs nog niet eens van dichtbij hadden gezien.

‘Tot straks in het kamp, pap,’ zei Will.

‘Ja…’ prevelde dr. Burrows. Hij keek zijn zoon na, die langs de verschillende verdiepingen naar beneden klom en springend afstanden overbrugde die voor hem in de Bovengronderse wereld ondenkbaar zouden zijn geweest. Toen boog dr. Burrows zich weer over een getallenreeks waarin hij totaal geen logica kon ontdekken.

Na een tijdje werd zijn concentratie onderbroken door een aanhoudend gebrom. Hij deed het onmiddellijk af als de wind en maakte zichzelf wijs dat het gewoon een van de felle stormen was die hier regelmatig huishielden. Het klonk te ver weg om zich druk over te maken en hij vond het dan ook niet nodig om dekking te zoeken. Toen hoorde hij het geluid weer, deze keer harder, en het klonk helemaal niet als de wind. Hij depte zijn voorhoofd en stond op om de lucht te inspecteren.

Hij kon niets opvallends ontdekken, maar bedacht dat hij daarvoor natuurlijk ook niet op de juiste plek stond en sprong via de bovenste lagen omhoog tot hij de top van de piramide had bereikt. Daar wandelde hij over de vlakke stenen laag langs het radiobaken dat Will daar tijdens zijn eerste bezoek had achtergelaten.

‘Wat een uitzicht,’ verzuchtte dr. Burrows, die telkens weer onder de indruk was, hoe vaak hij het ook al had gezien. De plek waar hij zich nu bevond stak een flink stuk uit boven het bladerdak van het regenwoud dat zich als een golvende groene zee voor hem uitstrekte en slechts werd onderbroken door de toppen van de andere piramiden.

‘Waar zit die storm dan?’ zei hij bij zichzelf. Hij staarde links en rechts langs de horizon, maar kon geen wolkje ontdekken. Opeens ontdekte hij in de verte iets heel anders.

Hij liep langzaam naar de andere kant van de piramide en probeerde met zijn hand boven zijn ogen te zien wat het precies was.

‘Wat zou dat nou toch zijn?’

Tegen de heldere, witte lucht bewoog iets.

Iets wat hem verschrikkelijk bekend voorkwam toen hij iets langer keek.

Hij wankelde en verloor bijna zijn evenwicht aan de rand van de piramide.

Het voorwerp veranderde van richting en kwam nu recht op de piramide af, en dr. Burrows hoorde heel duidelijk het gejank van de enige propeller.

‘Een vliegtuig? Hier?’ zei hij geluidloos.

Hij strekte zijn hals om beter te kunnen zien en wilde nu maar dat hij zijn verrekijker bij zich had.

Het leed echter geen enkele twijfel.

Het was inderdaad een vliegtuig.

En inderdaad, het kwam hem gek genoeg heel bekend voor.

Hij herkende de W-vormige vleugels. Het vliegtuigje was nog een aardig eind bij hem vandaan, maar toen het een duikvlucht inzette, hoorde hij het geloei van de sirene, die een van de herkenbaarste, meest gevreesde geluiden uit de Tweede Wereldoorlog voortbracht.

‘Een Duitse bommenwerper,’ stamelde dr. Burrows en hij verloor bijna weer zijn evenwicht. ‘Een stuka!’