17

Elliott reageerde direct op de antibiotica, en het was een hele belevenis toen ze drie dagen later haar ogen opendeed en in staat bleek een gesprek te voeren met de jongens. Ze hadden haar in een hut ondergebracht die vermoedelijk van de kapitein was geweest, met een iets bredere kooi, een eiken bureau met stoel en ingelijste foto’s van duikboten en gevechtsschepen aan de wanden.

Hoewel ze nog erg versuft was, zetten de jongens haar met behulp van opgerolde dekens rechtop en het was een klein wonder haar zonder hulp wat water te zien drinken. Opgevrolijkt door haar herstel vertelden Will en Chester haar wat er allemaal was gebeurd vanaf het moment dat ze in de Porie waren gevallen, maar ze was te verzwakt om alles te kunnen opnemen. Haar gedachten dwaalden af en ze tuurde zo wazig om zich heen door de hut dat de jongens besloten dat ze voorlopig wel genoeg opwinding had gehad en met rust moest worden gelaten.

Toen ze een dag later weer wakker was en Chester bij haar zat, kwam Rebecca op weg door de gang langs de deuropening.

‘Wie was dat verdomme?’ wilde Elliott weten.

‘Een van de Rebecca’s,’ zei Chester. ‘We hebben je toch verteld dat ze was opgedoken bij…?’

‘Ze is een Styx!’ gilde Elliott. ‘Nee! Nee, niet hier! Laat haar niet binnen!’

Will, die op de brug stond, hoorde het geschreeuw en kwam op een holletje binnen. Tegen de tijd dat hij arriveerde, was Elliott aan het hyperventileren en compleet over haar toeren. Chester hield haar vast en probeerde haar te kalmeren.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Will. ‘Waarom is ze er zo aan toe?’ ‘Ze zag Rebecca en draaide helemaal door. Kennelijk weet ze niet meer wat we haar gisteren hebben verteld,’ zei Chester. Elliott hing slap in zijn armen en zakte weg in een diepe slaap. Rebecca verscheen in de deuropening.

‘Heb je niet al genoeg ellende veroorzaakt?’ beet Chester haar toe.

‘Dit was wel te verwachten,’ merkte Rebecca op. ‘Omdat ze zo lang verhoging heeft gehad, is het net of haar hersenen in een sudderpan hebben gezeten… het is volkomen logisch dat ze zich een beetje vreemd gedraagt.’

‘We hoeven ons dus geen zorgen te maken?’ reageerde Will fel. ‘Nee, volgens mij niet, hoewel we natuurlijk nog niet weten of de koorts geen onherstelbare schade heeft aangericht. Ik heb haar pupillen gecontroleerd en die verwijden zich gewoon, en haar klieren zijn niet meer opgezwollen.’

‘Echt?’ vroeg Will.

Rebecca knikte. ‘Voor zover ik kan nagaan zijn de ontstekingen in haar belangrijkste organen verdwenen. Ze moet een week lang regelmatig een dosis antibiotica blijven innemen en verder moet ze zoveel mogelijk rusten.’

‘Je doet verdorie net alsof je een dokter bent,’ zei Chester, maar Will kon horen dat hij blij was dat Rebecca blijkbaar wist waarover ze het had.

‘We kunnen hier geen hele week blijven,’ zei Martha, die achter Rebecca was opgedoken. ‘Dan krijgen we problemen met eten en drinken. Ik kan onze watervoorraad wel op peil houden door de bron buiten, maar met het eten redden we het niet.’

Dat kwam niet echt als een verrassing. Afgezien van Elliott moest iedereen al genoegen nemen met een kleinere portie. Martha deed haar best om zo lang mogelijk met hun voorraad te doen, maar ze hadden op de onderzeeboot niets eetbaars aangetroffen, behalve wat snoep dat in de punt van een paar sportschoenen in een van de kastjes had gezeten.

Omdat de Schijners een groot gevaar vormden, stond Martha hun absoluut niet toe zelfs maar een voet buiten de duikboot te zetten. Soms verzocht ze Will of Chester om op de uitkijk te gaan staan bij het luik, terwijl zij naar de nabijgelegen waterbron ging om de veldflessen met vers water te vullen; ze beschermde zichzelf dan tegen de Schijners met smeulende takjes anijsvuur. Elke dag zette ze het luik een uur open om wat frisse lucht binnen te laten, maar ze bleef er altijd bij, bewapend met haar kruisboog. Ze stond erop dat het de rest van de tijd potdicht bleef en stevig afgesloten.

Niemand had gereageerd en ze keken elkaar besluiteloos aan tot Martha weer het woord nam. ‘We hebben natuurlijk altijd de kat nog.’

‘We kunnen hem er niet op uit sturen om voor ons te gaan jagen – nemen de Schijners hem dan niet te grazen?’ vroeg Will onmiddellijk.

Chester antwoordde met een licht gebogen hoofd: ‘Will, volgens mij bedoelt ze dat niet.’

‘We kunnen hier alleen nog een week blijven als we de kat opeten,’ beaamde Martha.

‘Bartleby opeten?’ zei Will verstikt, hoewel hij niet zeker wist of ze dat echt meende. ‘Echt niet!’

‘Dan zit er niets anders op en moeten we terug naar de Wolfsgrotten… of de hut,’ zei Martha.

Will wreef peinzend over zijn kin en dacht na over de situatie. ‘Nou… we kunnen Elliott gewoon op de brancard meedragen, zoals we op de heenweg ook hebben gedaan. Dat zou geen probleem moeten zijn. Wanneer we bij de Wolfsgrotten zijn, kunnen we daar altijd nog beslissen wat we gaan doen. Kun je daarmee leven, Chester?’

‘Ja hoor,’ zei Chester instemmend. ‘Ik heb gewoon geen zin om hier zo lang te blijven plakken dat we doorweekt karton moeten eten om in leven te blijven. Als we willen vertrekken, laten we daar dan niet te lang mee wachten.’

Ze besloten binnen vierentwintig uur op pad te gaan naar de grotten.

Chester bleef bij Elliott en Will verdween om hun uitrusting in de rugzakken te controleren voor hun vertrek. Nadat hij dat had gedaan, slenterde hij doelloos door de duikboot en ten slotte belandde hij in het achterste en verreweg grootste compartiment van het schip. De ruimte werd in beslag genomen door de twee voortstuwingsmechanismen, reusachtige motoren in een omhulsel van gepolijst staal. Het viel niet mee om hier rond te snuffelen, want de meeste metalen vloerroosters waren verdwenen. Dit was duidelijk de plek waar Martha’s zoon de metalen platen vandaan had gehaald die hij had meegenomen naar de hut.

Vlak voor de machines waren twee verzegelde ruimtes die, aan het ingewikkelde sluitsysteem te zien, als een soort ondoordringbare kluis fungeerden. Will kwam erachter dat er een speciale sleutel voor nodig was om de deuren te openen. Hij voelde zich echter totaal niet geroepen dit uit te proberen, want er hingen allemaal borden omheen die waarschuwden voor radioactiviteit.

Hij liep helemaal naar het andere uiteinde van de onderzeeboot en kwam langs Martha, die met een hand op de kruisboog naast haar op de matras lag te slapen.

Toen Will voorbij Elliotts hut kwam, hoorde hij iets. Hij draaide zich om en zag dat Rebecca heel stilletjes achter hem liep. ‘Hoe gaat het?’ vroeg hij een beetje verbaasd over haar aanwezigheid. Hij vroeg zich af wat ze van hem wilde.

‘Goed hoor,’ antwoordde ze liefjes.

Met Rebecca in zijn kielzog kwam Will aan bij de deur die toegang gaf tot de boeg van de duikboot. Hij staarde door de dikke, glazen patrijspoort naar de berg verwrongen metaal die daar lag. Zo te zien had dit gedeelte de ergste klap van de val in de grote leegte opgevangen.

‘Wedden dat daar torpedo’s liggen?’ zei Rebecca nonchalant. Ze keek staand op haar tenen mee over zijn schouder. ‘Waarschijnlijk zelfs met kernkoppen.’

‘O ja?’ zei Will. Hij veegde met zijn mouw over het glas om beter te kunnen zien. ‘Typisch iets wat jouw volk maar al te graag in handen zou krijgen,’ voegde hij eraan toe.

Ze lachte, maar haar ogen stonden ijzig, alsof Will haar had beledigd. ‘Nee, dat is niet onze stijl,’ merkte ze beslist op. Ze leunde loom tegen de gebogen zijwand. ‘We willen de planeet herstellen en hem niet in een barre woestenij veranderen waar alleen ratten en kakkerlakken kunnen overleven. Dat is precies wat jullie Bovengronders aan het doen zijn. Het kan jullie kennelijk helemaal niets schelen dat jullie de planeet vervuilen en verpesten, stukje bij beetje, dag in dag uit. Zolang jullie maar drie maaltijden per dag hebben, en een televisie, en een lekker warm bed.’ Ze praatte met de hatelijke zelfverzekerdheid die hij nog van de Rebecca van vroeger kende, en met de kille hardheid die hij zo verfoeide en die hem mateloos irriteerde.

‘Je hoeft mij niet de schuld te geven van wat er gebeurt,’ wierp hij tegen. ‘Als het aan mij lag, zou ik er alles aan doen om de vervuiling en de opwarming van de aarde tegen te gaan.’

‘O ja? Jij bent anders net zo schuldig als al die andere zeven miljard mensen die als hebzuchtige mestkevers over de aardkorst kruipen,’ zei ze met een blik naar boven. ‘Begrijpen jullie dan echt niet wat jullie hebben aangericht? Jullie hebben geprobeerd de wereld te “verbeteren” ten behoeve van jezelf… jullie hebben geprobeerd alles te bedwingen wat onbedwingbaar is. En nu het allemaal verschrikkelijk uit de hand is gelopen, moeten jullie zien alles nóg meer onder controle te krijgen. Dat kunnen jullie echter niet en het zal jullie ook niet lukken. Als je probeert de natuur aan te passen aan jouw behoeften, zal de natuur zich tegen je keren. Jij en al die andere Bovengronders naderen in rap tempo het eind van de weg… precies zoals het Boek der Catastrofen voorspelt.’

Will haatte het prekerige toontje waarop ze hem de les las en wist zich slechts met moeite te beheersen. Hij vond de verandering die in het meisje had plaatsgevonden ongelooflijk, alsof ze eindelijk haar ware gezicht toonde. Opeens veranderde haar houding echter weer en ze glimlachte. Ze ontspande haar armen die ze over elkaar had geslagen en wapperde met iets voor zijn neus heen en weer.

‘Ik dacht dat je deze wel interessant zou vinden. Ze zaten weggestopt in de wand van een kooi,’ zei ze vriendelijk. Ze overhandigde hem een stapeltje foto’s ter grootte van vakantiekiekjes.

Iets milder gestemd door de omslag in Rebecca’s houding pakte hij de foto’s aan en bekeek ze een voor een. Het waren er tien, allemaal zwart-wit en vol vocht- of misschien wel olievlekken. De afbeeldingen waren wat onscherp en deden hem denken aan de oude, met instantcamera’s gemaakte foto’s – polaroids heetten die, dacht hij – die zijn vader hem eens had laten zien, door dr. Burrows gemaakt tijdens een trektocht langs een stuk van de Muur van Hadrianus, lang voordat Will was geboren.

Het waren groepsfoto’s van mannen met kort haar in donkere truien. Sommigen hadden een militair uitziende pet op. Op de foto’s stonden zo te zien Russische woorden die met een blauwe balpen in het glanzende oppervlak waren gekrast.

‘De bemanning?’ vroeg Will met een korte blik op Rebecca. Ze knikte.

Op de eerste foto’s stonden de mannen op het bovenste dek van de duikboot met achter hen de zee. Ze glimlachten allemaal en hun ogen waren net zo helder als de lucht boven hen. Verderop in het stapeltje stuitte Will op een paar exemplaren waarop het contrast veel scherper was – die waren overduidelijk met een flitser gemaakt, in de onderzeeër zelf of onder de grond. Toch zagen de mannen er gezond uit.

Op de laatste foto’s was het echter een heel ander verhaal. Er stonden veel minder mannen op en deze zagen er bij lange na niet meer zo uit als de jonge zeemannen op de eerste foto’s: hun bebaarde gezichten waren nu ingevallen en stonden somber, en in hun ogen lag een gejaagde blik.

‘Arme donders. Je kunt wel zien dat ze het moeilijk hebben gehad,’ merkte Will op.

Rebecca ging er niet meteen op in. Ze zette zich af tegen de muur alsof ze op het punt stond te vertrekken en zei toen zacht: ‘Will… er is iets…’ Ze aarzelde.

‘Wat dan?’ vroeg hij. Hij trok zijn blik los van de foto’s.

‘Heb je je weleens afgevraagd wat er met al die lui is gebeurd… wat er écht is gebeurd met de bemanning van deze boot?’

Will haalde zijn schouders op. ‘Die zijn natuurlijk weggetrokken of misschien hebben de Schijners hen wel te pakken gekregen.’

Rebecca staarde hem aan zonder met haar ogen te knipperen. ‘Martha’s zoon heeft hier een hele berg spullen vandaan gehaald voordat hij door koorts werd geveld.’

‘Wat wil je daarmee zeggen?’

‘Heeft hij dat metaal echt allemaal in zijn eentje naar de hut gesjouwd? Of zijn er een paar mannen met hem meegegaan? Hebben ze hem geholpen alles daar te krijgen? En als dat zo is, waar zijn ze dan gebleven?’

Will keek haar van opzij aan. ‘Wil je soms beweren dat hij… of Martha… de overlevenden iets heeft aangedaan?’

Ze haalde haar schouders op.

‘Denk je dat zij hen hebben vermoord?’ vroeg Will. Zijn blik viel toevallig op de volgende foto en daardoor hoorde hij niet echt wat Rebecca zei. De mannen stonden naast een groot rotsblok waarop een symbool stond afgebeeld. Will hield de foto vlak voor zijn gezicht om te kijken of hij kon zien wat het voorstelde. Hij zag drie licht uit elkaar lopende lijnen, net het uiteinde van een drietand. Hij tastte onmiddellijk naar zijn borst, op zoek naar de hanger van oom Tam, die hij onder zijn hemd droeg, waarop precies hetzelfde teken stond.

‘Wat is er op deze aan de hand?’ vroeg hij. Hij hield de afdruk omhoog. ‘Dat teken ken ik.’

Rebecca’s antwoord klonk minachtend en zelfs lichtelijk geergerd, omdat Will niet had geluisterd naar wat ze zei. ‘Och, die staan overal in het Onderdiep in rotsen gebeiteld.’

‘Maar de mensen van deze duikboot zijn vermoedelijk geen van allen ooit in het Onderdiep geweest,’ redeneerde Will, ‘dus moeten ze het hierbeneden ergens hebben gevonden.’

‘Zoals ik net al zei, Will: je moet je ogen openhouden,’ zei Rebecca.

‘Zo is Martha helemaal niet…’ verdedigde Will de vrouw.

Rebecca lachte ruw. ‘Martha en die snotaap van haar waren rebellen. Die lui zijn werkelijk tot vrijwel alles in staat. Je hebt de graven achter de hut zeker niet bekeken, hè… niet gezien hoe recent sommige ervan waren?’

‘Nee… jij wel?’

Zonder antwoord te geven op zijn vraag vervolgde Rebecca: ‘Je weet uit ervaring dat ze gewoon liegt wanneer dat haar uitkomt. Je hebt haar er dubbel en dwars op betrapt toen ze over de medicijnen loog. Dat zal ze niet snel vergeten. De enige om wie ze ook maar een beetje geeft, is Chester.’

‘Jawel, maar…’ sputterde hij.

‘Hou die foto’s maar – ze zijn voor jou,’ zei Rebecca. Ze draaide zich op haar hakken om en wandelde heupwiegend weg. Haar mankheid was volledig verdwenen. Op de drempel naar de volgende ruimte bleef ze heel even staan.

‘Pas goed op jezelf, Will,’ zei Rebecca onheilspellend. Ze grinnikte onaangenaam. ‘Als we door ons vlees heen raken, zou ze jou weleens kunnen opeten. Meer zeg ik niet.’ Opeens was ze weg. Will bleef alleen achter met de foto’s in zijn hand en ernstige twijfels in zijn hoofd.

Na zijn gesprek met Rebecca kon Will maar moeilijk in slaap komen. Telkens wanneer hij zijn ogen dichtdeed, zag hij de ingevallen, wanhopige gezichten van de duikbootbemanning voor zich. Het ergste van alles was nog wel dat zijn verbeelding overuren maakte en hij in gedachten Martha nieuwe graven zag graven achter de hut, waar ze vervolgens lijken in liet rollen. Hij probeerde het beeld te verdrijven. Zijn vertrouwen in Martha was grotendeels hersteld nadat ze hen had geholpen de onderzeeër te vinden, maar nu werd het opnieuw op de proef gesteld.

Rebecca had gelijk – Will was tegen de vrouw in opstand gekomen nadat hij haar had betrapt. Zou ze hem uiteindelijk ook dumpen en Chester als plaatsvervanger voor haar zoon bij zich houden? Will wilde best geloven dat het zo zou gaan. Martha had Elliott weliswaar verzorgd, maar dat was alleen maar omdat het meisje belangrijk was voor Chester – hij had niet het idee dat Martha echt iets om haar gaf. Zou ze soms op een of andere manier ook Elliotts verdwijning op touw zetten, of misschien zelfs haar dood? In het geval van Rebecca was het heel eenvoudig – Martha zou er totaal geen moeite mee hebben haar als doelwit te gebruiken voor een oefensessie met haar kruisboog.

Als Martha echt zo meedogenloos was, moest Will rekening houden met de mogelijkheid dat ze misschien iets met hem of een van de anderen zou uithalen. Hij moest proberen te raden wat ze plan was en er maalden allerlei mogelijkheden door zijn hoofd.

Will woelde onrustig heen en weer op de smalle matras in een van de slaapruimtes voor de lagere rangen, waar de britsen driehoog boven elkaar tegen de wand stonden opgesteld. Hij lag helemaal bovenin en Bartleby had zich op de onderste genesteld, waar hij met schokkende poten een van zijn kattendromen droomde, snurkend als een kwaad wrattenzwijn. Opnieuw wenste Will dat hij met het dier kon ruilen en ook een eenvoudig, ongecompliceerd leven kon leiden.