35

Deze keer was Will bij zijn volle bewustzijn.

Hij buitelde razendsnel door de lucht en hoewel de wilde koprollen af en toe even ophielden, kwamen ze ook telkens weer terug. De G-kracht was zo sterk dat zijn hoofd duizelde en hij was bang dat hij moest overgeven. Hij kwam er echter al snel achter dat hij het rondtollen kon tegengaan door zijn armen en benen uit te spreiden als een parachutist in vrije val, waardoor de reis naar beneden veel soepeler verliep. Wanneer hij zijn armen en benen licht boog, kon hij zijn lichaam ondanks de hinderlijk in de weg zittende, grote legerrugzakken en de wapens die hij bij zich had zelfs vrij nauwkeurig sturen en botsingen met de wanden voorkomen.

Hij viel steeds verder en vroeg zich af of er ooit een eind aan zou komen, een goed eind.

‘Waarom heb ik dit toch gedaan?’ riep hij naar de waterstralen die samen met hem omlaag gutsten. Hij liet zijn tong over zijn lippen glijden en proefde iets zouts. Hij wilde het vocht van de lens van zijn hoofdband vegen zodat hij iets meer kon zien, maar daardoor raakte hij uit balans en duikelde hij weer onbeheerst omlaag. Hij strekte zijn arm snel weer uit. Hij had zoveel snelheid dat alles in een groot waas aan hem voorbij flitste, maar hij deed toch zijn best uit te kijken naar de duikboot. Hij had Drake beloofd dat hij zou afrekenen met de Rebeccatweeling en de Ruimer, en hij was vast van plan zijn belofte na te komen.

Hij zag dat de naald op de ontvanger in zijn hand zacht trilde en ving het bijna onhoorbare getik op dat uit het apparaat kwam. Zijn vader moest ergens onder hem zijn.

Zijn vader…

Stel nu eens dat dr. Burrows er gigantisch naast zat? Dat de zwaartekracht helemaal niet verder afnam of, nog belangrijker, dat de grote leegte niet diep genoeg was en hij de gebieden waar wél een lagere zwaartekracht was nooit zou bereiken? Lieve God, daaraan had hij niet gedacht!

Hij was in de grote leegte gesprongen omdat dat hem op dat moment een uitstekend idee had geleken… hij had zijn vaders woorden over blind vertrouwen aangehoord en die hadden heel logisch geklonken. Voor het eerst in lange tijd had Will echt begrepen waarom dr. Burrows zich zo vreselijk egoïstisch had gedragen. Bovendien had Will willen aantonen dat hij een blind vertrouwen had in zijn vader.

Maar nu… tja, hij moest echt niet goed bij zijn hoofd zijn geweest toen hij sprong. Misschien ging dit grootse gebaar net iets te ver.

Hij merkte opeens dat de lucht die langs zijn gezicht streek iets minder krachtig aanvoelde. Het benam hem in elk geval niet langer de adem. Hoewel hij het niet helemaal met zekerheid kon zeggen, omdat de verandering heel geleidelijk was opgetreden, had hij durven zweren dat hij ook niet zo hard meer omlaag denderde.

De ontvanger tikte opgewekt verder, maar onder hem was nog altijd helemaal niets te bekennen – alleen de dieprode gloed van de oplichtende rotswand aan de zijkant van de grote leegte waar hij langs suisde. Hij voelde de overweldigende hitte die van de roodgloeiende rotsen afstraalde een fractie van een seconde op zijn huid wanneer hij ze passeerde en hoorde het gesis van een aantal zoutwaterstromen die onmiddellijk in stoom werden omgezet.

Toen wist hij echt heel zeker dat hij minder snel viel.

Hij kon nu het vocht van de lens van zijn nachtzichtapparaat vegen zonder meteen in een wilde buiteling te raken. Ook kon hij nu de wanden van de grote leegte bekijken en de patronen onderscheiden van de waterdruppels die samen met hem omlaag vielen.

Na een tijdje kreeg hij zelfs het gevoel dat hij zweefde, maar hij besefte dat dit best kon komen doordat zijn hersenen hem voor de gek hielden omdat hij al zo lang aan het vallen was. Toen ving hij ook een zacht brommend geluid op. Misschien was dat er wel al de hele tijd geweest, maar was hij zo druk met andere dingen geweest dat het hem niet eerder was opgevallen.

Hij luisterde aandachtig en het geluid klonk harder, zelfs harder dan de bulderende lucht in zijn oren. Hij gluurde naar beneden.

Waar kon dat vandaan komen?

Een bizar beeld van monsterlijke raderen en tandwielen flitste door zijn hoofd – misschien was het een vage herinnering aan een of ander kinderverhaal dat hij had gelezen toen hij jonger was. Hij probeerde het van zich af te zetten, maar het beeld bleef hangen. Misschien was hij wel degelijk op weg naar de machinekamer van de aarde, die vol zat met reuzen die al even reusachtige machines bedienden.

Hij schudde zijn hoofd alsof hij probeerde wakker te worden uit een bespottelijke droom.

Door het gebrom hoorde hij het getik van de ontvanger niet meer, maar hij zag dat de naald als een bezetene heen en weer schoot.

Hij tuurde naar beneden.

Daar!

Vanuit een ooghoek ving hij heel ver in de diepte een speldenpuntje licht op.

Een windvlaag beukte op hem in en hij draaide al vallend om zijn as, waardoor hij het lichtpuntje uit het oog verloor en niet meer kon terugvinden. Was het echt een lichtje geweest? Het kon geen lava zijn – dat stond vast – de verkeerde kleur.

Daar had je het lichtje weer. Will richtte de ontvanger op het stipje en op de wijzerplaat versnelde het signaal zich. Will boog zijn armen en benen, en stuurde zichzelf ernaartoe.

Het lichtpuntje werd steeds groter en Will begon een beetje te twijfelen. Was dit eigenlijk wel zo’n goed idee? Hoewel de ontvanger aangaf dat zijn vaders radiobaken zich ergens in de buurt van het lichtpuntje moest bevinden, mocht hij de mogelijkheid dat het misschien de Styx waren niet negeren.

Inmiddels was zijn snelheid zo sterk afgenomen dat hij amper nog voelde dat hij viel, eerder een zeepbel die op de wind werd voortgedreven.

Het lichtstipje werd groter. Het gaf een blauwe gloed af, maar hij kon nog niet inschatten hoe ver het bij hem vandaan was. Met de stengun in de aanslag gleed hij steeds dichter naar het licht toe.

Hij ontdekte onder zich een lang, spits voorwerp dat sneller op hem af bleek te komen dan hij had verwacht en hij botste er met een klap tegenaan. Het was niet eens een harde dreun, maar hij had zijn hoofd gestoten en was een beetje duizelig.

Iemand hielp hem overeind.

‘Laat me los!’ schreeuwde hij, want hij ging er onmiddellijk van uit dat het de Styx waren. Hij verzette zich uit alle macht tegen de andere persoon totdat hij de weerkaatsing van een paar brillenglazen zag oplichten.

Het was zijn vader. Will zag dat er achter hem een felle blauwe gloed oplaaide; blijkbaar had dr. Burrows een van Drakes alarmpijlen afgestoken. Het duurde even voordat Will in de gaten kreeg dat hij op de onderzeeboot stond. Hij had hem niet direct herkend omdat hij op zijn zij was gezakt. Will was vlak bij de romp terechtgekomen, maar kon niet zeggen of het de voor- of achtersteven was.

Euforisch zonder dat hij wist of dit kwam doordat hij nog leefde of omdat hij niet langer alleen was op deze afgelegen, eenzame plek op de bodem van de wereld sloeg Will zijn armen om dr. Burrows heen. Alleen al door die kleine beweging schoven ze allebei een flink stuk weg over de romp van de duikboot. Over gewichtloos gesproken!

Zodra Will kans zag om overeind te krabbelen, merkte hij dat hij bijna van de scheepsromp onder zijn voeten wegzweefde. Hij zag dat zijn vader met een vinger naar hem zwaaide en zijn duim tegen zijn wijsvinger zette om een cirkel te vormen. Nul zwaartekracht – dat probeerde dr. Burrows hem duidelijk te maken. Het was niet helemaal nul zwaartekracht, maar als Will niet in de grote leegte wilde wegdrijven in een soort verkeerd afgelopen ruimtewandeling zou hij zich heel voorzichtig moeten bewegen. Will knikte naar zijn vader ten teken dat hij het had begrepen en wilde iets tegen hem zeggen, maar zijn stem kwam niet boven het bromgeluid uit en het drong nu pas tot hem voor hoeveel lawaai het zorgde.

Will, die zich nog altijd een beetje licht in het hoofd voelde, volgde dr. Burrows gedwee naar de commandotoren die, doordat de boot op zijn zij lag, boven de grote leegte uitstak. Zijn vader wees naar iets heel ver onder hen. Will boog zich voorover. Ergens in de diepte onder hen ontwaarde hij vonkjes, die even snel weer verdwenen, als bliksemschichten aan de horizon tijdens een onweersbui.

Dr. Burrows wilde hem iets vertellen en sprak vlak bij zijn oor.

Will haalde zijn schouders op – het lawaai was zo oorverdovend dat hij niets verstond.

Dr. Burrows haalde een stukje papier tevoorschijn en schreef er iets op. Hij liet het aan Will zien. Er stond één woord op.

‘Triboluminescentie?’ zei Will geluidloos tegen dr. Burrows, die enthousiast knikte. Will wist wel wat dat was – zijn vader had het hem ooit laten zien door twee stukken kwartskristal stevig tegen elkaar te wrijven. In de verduisterde kelder van hun huis in Highfield had Will vol bewondering staan kijken naar de spookachtige lichtflitsen die door de doffe kristallen schoten. Hoewel het op het moment zelf wel tovenarij leek, had het in werkelijkheid iets te maken met energie die vrijkwam wanneer de verbinding in een kristal werd verbroken. Dus ergens onder hem wreven nu ongelooflijk grote stukken van een of andere kristalsoort langs elkaar. Dat verklaarde het lawaai.

Will vroeg zich af of dit het was – of dit echt het middelpunt van de aarde was.

De spectaculaire aanblik van de vonken die alle kanten op flitsten – het leek haast wel een elektrisch geladen pluk watten – was hypnotisch, en vader en zoon staarden er in verwonderd stilzwijgen naar. Will had echter andere dingen aan zijn hoofd en rukte zijn ogen los van de lichtpuntjes om naar het stevige metalen omhulsel onder zijn voeten te kijken. Terwijl hij peinzend naar de straaltjes water staarde die over het doffe, staalgrijze oppervlak gleden, was hij zich heel goed bewust van het feit dat de drie Styx op dat moment daarbinnen konden zitten. Mét het Dominatievirus. Misschien was dat wel niet meer belangrijk – misschien was het compleet onmogelijk voor dr. Burrows, hemzelf of de drie Styx om de grote leegte ooit nog uit te komen en was de dreiging daardoor heel doeltreffend onschadelijk gemaakt. Hij was hier nu echter toch en kon dus net zo goed proberen te achterhalen of het ook echt zo was.

Hij haalde het klimtouw uit zijn rugzak en knoopte het ene uiteinde vast aan een metalen haak die hij aan de zijkant van de commandotoren zag zitten. Het had geen zin onnodig risico te lopen – een kleine uitglijder op de natte scheepsromp was al voldoende om naar de gigantische kristallen onder hen te vliegen. Hij klemde zich stevig vast aan het touw en klauterde stapje voor stapje naar wat normaal gesproken de top van de commandotoren was geweest als de onderzeeër gewoon rechtop had gestaan.

Onder het toeziend oog van dr. Burrows liet Will zich over de commandotoren heen naar binnen zakken. Elke beweging vereiste slechts een minimum aan kracht – de zwaartekracht was vrijwel nihil.

Op het observatiedek verstijfde hij opeens.

Op nog geen meter bij hem vandaan zat iets ondefinieerbaars vastgeplakt aan de bodem, die nu vanwege de positie van de duikboot verticaal was in plaats van horizontaal. Twee gekreukte vleugels wuifden loom in de luchtstroom.

‘Een Schijner!’ zei Will knarsetandend. Toen hij iets beter keek, zag hij echter dat de kop en het grootste deel van het lijf ontbraken. De weerhaakjes aan het uiteinde van de flexibele poten zaten stevig aan de bodem verankerd en daarom was hij niet allang weggedreven.

Will had geen spuitbus met insectenverdelger bij zich, want die zat nog in zijn rugzak die hij bij dr. Burrows op de romp had achtergelaten. In plaats daarvan stak hij dus zijn stengun uit en porde de Schijner voorzichtig met de punt van de loop. Niets. Hij wist vrij zeker dat hij dood was – zo te zien had de Ruimer korte metten met het wezen gemaakt en het in stukken gehakt. Will duwde er iets harder tegen, maar niets wees erop dat het dier nog leefde, dus kroop hij naar het luik. Hij trok eraan, maar het zat stevig dicht.

Met een behoedzame blik op de dode Schijner draaide hij aan het rad midden op het luik. Toen het de juiste stand bereikte en hij het luik kon openen, controleerde hij zijn stengun om zich ervan te vergewissen dat de veiligheidspal eraf was. Deze keer zou hij klaar zijn voor de tweeling. Deze keer zou hij niet aarzelen – en vuren zodra een van hen of hun lievelings-Ruimer zich liet zien. Hij deed zijn ogen dicht en zette zich schrap.

Precies op het moment dat hij het luik wilde opengooien, greep een kleine hand zijn pols vast om hem tegen te houden. Hij hief met een ruk zijn hoofd op.

Het was Elliott.

Hij kon het bijna niet geloven. Was ze hem naar beneden gevolgd vanwege Drakes opdracht? Hij kon geen andere reden bedenken waarom ze hem was nagesprongen. Hij keek direct achter haar om te zien of Chester bij haar was, of anders Martha, maar hij zag hen geen van tweeën.

Ze gebaarde dat Will opzij moest gaan, tilde het luik een heel klein stukje op en tastte met haar vingers langs de binnenkant. Plotseling bleef ze doodstil staan en wierp Will een gespannen blik toe. Ze haalde een stuk dun touw uit haar zak, dat ze heel voorzichtig bevestigde aan iets wat direct onder de rand van het luik zat. Zonder aandacht te schenken aan de dode Schijner bond ze het andere uiteinde van het touw vast aan een rooster dat aan de vloer vlak bij hem was bevestigd. Ze testte of het touwtje strak genoeg zat, diepte een roestig uitziend tangetje op dat ze onder het luik door schoof en vervolgens met beide handen bediende. Toen pas verdween de geconcentreerde uitdrukking van haar gezicht en durfde ze zich te ontspannen.

Elliott zwaaide het luik langzaam open en Will hief zijn stengun op. Ze gebaarde dat hij naar iets vlak onder het luik moest kijken, een pakketje ter grootte van een baksteen waar een draad uitstak. Dat wilde zeggen: wat er over was van de draad nadat Elliott het touwtje eraan had bevestigd en hem had doorgeknipt om hem onschadelijk te maken. Will begreep ook zonder dat ze iets zei wel dat het pakketje een of ander explosief was. De Ruimer had een boobytrap geplaatst, waarschijnlijk samengesteld met chemicaliën die hij op de onderzeeboot had aangetroffen. Een andere verklaring was er gewoon niet.

Will kroop achter Elliott aan de commandotoren in, waar ze geluidloos ‘Wacht hier’ tegen hem zei en weer naar buiten sloop. Will klemde zich aan de ladder vast en bleef waakzaam om zich heen kijken of hij de Styx ergens zag. Elliott bleef nog geen minuut weg en keerde terug met zowel dr. Burrows als Bartleby, die ze aan een riem achter zich aan trok. Ze deed het luik dicht en ze klommen allemaal via de ladder naar de brug van de duikboot. Nu ze eenmaal binnen waren, klonk het gebrom beduidend minder hard, wat hun de kans gaf met elkaar te praten.

‘Dat was op het nippertje,’ zei Will hoofdschuddend. ‘Eén seconde later en ik had die bom tot ontploffing gebracht. Bedankt.’ Elliott hield een vinger tegen haar lippen. ‘Niet zo hard,’ fluisterde ze en ze tuurde voorzichtig in de gangetjes aan weerszijden van de brug. ‘En niets aanraken!’ siste ze tegen dr. Burrows, die de panelen met apparatuur stond te bekijken. ‘Grote kans dat hier ergens nog een tweede boobytrap zit.’

‘Chester? En Martha?’ vroeg Will. ‘Zijn ze niet met jou meegekomen?’

Elliott schudde haar hoofd. ‘Alleen de Jager en ik.’

Ze liet Bartleby alle kastjes grondig inspecteren en keek intussen overal of ze struikeldraden kon ontdekken. Will liep achter haar aan en gaf haar rugdekking met de stengun. Het was niet echt erg dat ze door de positie van de duikboot de gangen niet konden gebruiken, want ze konden zwevend door de lucht als duikers die door een wrak zwemmen overal komen. Aangezien er taal noch teken van de tweeling of de Ruimer te bespeuren was, keerden ze terug naar de brug, waar dr. Burrows hen opwachtte.

‘Ik had echt niet gedacht dat jij achter me aan zou komen,’ zei Will ongelovig tegen Elliott. ‘Dat had je niet hoeven doen.’

‘Gelukkig maar voor jou dat ik dat wél heb gedaan,’ antwoordde Elliott zonder echter verdere uitleg te geven.

‘En Chester – weet je ook wat hij ging doen?’ vroeg Will haar. ‘Nee, dat heeft hij me niet verteld, maar ik denk dat hij naar zijn huis Bovengronds probeert terug te gaan. Hij zei wél dat hij je de volgende keer dat hij je zag helemaal verrot zou slaan. Hij vond dat je op zijn minst even met hem had kunnen overleggen voordat je pardoes over de rand sprong.’

‘Ik was bang dat hij me zou tegenhouden,’ prevelde Will.

Elliott was in gedachten al veel verder. ‘Oké, de Styx zitten dus niet hier, maar aangezien ze een boobytrap hebben aangebracht op het luik weten we in elk geval dat minstens een van hen het heeft overleefd. Dat houdt in dat ze het virus ergens op deze onderzeeboot moeten hebben verstopt of anders…’

‘Of anders hebben ze het bij zich,’ viel Will haar in de rede.

‘Precies,’ zei ze. ‘Ons werk zit er dus nog niet op.’

‘Ik durf te wedden dat deze boot behoorde tot een nieuwe generatie duikboten met geluidloze aandrijving die de Russen en de Amerikanen allebei aan het ontwikkelen waren,’ merkte dr. Burrows plotseling op. ‘Misschien gebruikten de Russen hem wel om ons vanaf de Noordzee te bespioneren en is hij deze grote leegte in gezogen omdat een onderzeese plaat verschoof.’

‘Rokende Jean… ik heb deze grote leegte Rokende Jean gedoopt,’ zei Will.

‘Vernoemd naar Celia’s zus… bijzonder toepasselijk,’ grinnikte dr. Burrows kort, maar toen ging hij verder met de uiteenzetting van zijn theorie. ‘Misschien is er wel helemaal niemand die weet dat deze onderzeeboot wordt vermist, omdat de Russische regering natuurlijk niet bekend wil maken dat…’

‘Concentreren,’ onderbrak Elliott hem ruw. ‘We moeten ons concentreren. Het heeft totaal geen zin hier rond te blijven hangen. Ik ga een explosief aanbrengen om alles op deze duikboot te vernietigen voor het geval ze het virus hier hebben achtergelaten. Daarna moeten we uitzoeken waar ze naartoe zijn gegaan.’

‘Hoe dan? Hierbeneden?’ vroeg Will. Hij keek naar Bartleby, die zijn onderlichaam schoon zat te likken. ‘Wil je hen soms met hulp van Bartleby de verrader opsporen?’

Ze knikte. ‘Eerst onderzoeken we de omgeving van de duikboot van boven tot onderen en van links naar rechts,’ stelde ze voor. ‘Het gaat sneller als we ons opsplitsen – ik neem het gedeelte onder de duikboot. Will, als jij de richel neemt en het gebied aan weerszijden, en…’

‘Echt niet,’ wierp Will direct tegen.

‘Waarom niet?’

‘Wanneer ze dat in de film doen, gebeurt er altijd iets vreselijks. Nee, we blijven bij elkaar en zorgen er verrekte goed voor dat Bartleby ook bij ons blijft, want als die kat ertussenuit knijpt en iemand achter hem aan moet om hem terug te halen, loopt het geheid ook niet goed af.’

‘Jij bent echt een kind van je moeder,’ merkte dr. Burrows wrang op.

Elliott keek van Will naar dr. Burrows. ‘Ik heb geen flauw idee waarover jullie het hebben, maar als jullie het prettiger vinden, blijven we wel bij elkaar,’ zei ze met een diepe zucht. ‘Maak nu maar dat jullie wegkomen, dan kan ik de explosieven aanbrengen.’

Toen ze weer naar buiten kwam, verbond Elliott hen allemaal aan elkaar met het klimtouw. Will sloeg haar hierbij gade. Hoewel ze alles op het spel had gezet om deze fenomenale diepte in de aarde te bereiken en er misschien geen weg terug was, straalde ze een grimmige vastberadenheid uit. Ze zou haar plicht doen en de Styx opsporen. Will putte hier kracht uit. Misschien had hij inderdaad impulsief gehandeld toen hij zijn vader achternasprong, maar hij was er trots op dat hij eveneens zijn eigen leven had gewaagd om te doen wat hij moest doen. Precies zoals Drake van hem zou hebben verwacht.

Ze speurden de met zwam begroeide richel rondom de onderzeeër nauwkeurig af. Bartleby trof er geen sporen aan, dus klommen ze langs de schuine wand van de grote leegte onder de richel om naar grotten of openingen te zoeken, of naar aanwijzingen dat de Styx dezelfde route hadden afgelegd. Aangekomen bij een nieuwe, iets lager gelegen, met zwammen begroeide richel begon Bartleby zich steeds opgefokter te gedragen. Will kon niet zeggen of hij zich ergerde aan het aanhoudende gebrom of iets anders, maar hij vond er in elk geval geen sporen van de Styx.

Ze klommen nog verder omlaag in de grote leegte, maar ontdekten al snel dat er geen nieuwe zwamrichels meer zaten, waardoor ze gedwongen waren zich vast te klampen aan de kale rotswand. Het grootste gevaar was nu dat een van hen door een plotselinge beweging zichzelf en de anderen de grote leegte in zou sleuren.

Toen Elliotts explosieven in de duikboot tot ontploffing kwamen, hadden ze al een flinke afstand afgelegd en ze konden de explosie niet eens boven het onophoudelijke brommende rumoer uit horen. Toch hielden ze allemaal even stil om naar de kort oplaaiende gloed boven hun hoofd te staren en Will had een raar gevoel, omdat ze niets meer hadden om naar terug te keren nu de onderzeeboot aan flarden was gereten. Ze stonden er helemaal alleen voor in deze onbekende omgeving, waar een zoektocht naar drie Styx ongeveer gelijkstond aan het speuren naar drie naalden in de grootste hooiberg die je je kon voorstellen en dat dan ook nog eens in de allerdonkerste nacht.

Na een tijdje gebaarde Elliott dat ze moesten stoppen met afdalen en gaf ze aan dat ze in plaats daarvan de andere kant weer op moesten gaan. Blijkbaar vond ze dat ze wel ver genoeg waren gedaald en dat het tijd werd om hoger in de grote leegte te gaan zoeken.

Juist op dat moment maakte iemand van het groepje een iets te enthousiaste beweging.

Voordat ze goed en wel doorhadden wat er gebeurde, vlogen ze met een aardig vaartje bij de wand vandaan naar het midden van de grote leegte. Will zag de paniekerige blik in Elliotts ogen en haar open mond toen ze iets schreeuwde, en merkte toen pas dat hij precies hetzelfde deed. Hij hoorde echter niets, op het oorverdovende gebrom na, en er was niets wat hij, Elliott of zijn vader kon doen, dus hielden ze elkaar stevig vast, terwijl een heel angstige Bartleby aan de riem een paar meter achter hen bungelde.

Na een tijdje minderden ze vaart en bracht de luchtweerstand hen volledig tot stilstand.

Hoewel, echt stil hingen ze niet. Ze zweefden nog altijd rond door het niets in het midden van de grote leegte, als een boot waarvan de motor het heeft begeven en die nu afhankelijk is van de grillige kuren van de stroming.

Bartleby was compleet van slag en trappelde wild met zijn poten om zich heen in een poging terug te komen naar de zijkant. Will en Elliott volgden al snel zijn voorbeeld; ze peddelden met hun handen en schopten met hun voeten, alles om maar weer in beweging te komen, maar het haalde allemaal niets uit. De uren verstreken en af en toe probeerden ze met elkaar te communiceren, maar wat konden ze doen? Er waren geen zwamrichels waar ze zich op konden richten en zelfs als die er wél waren geweest, dan nog konden ze die op geen enkele manier bereiken. Will en Elliott raakten steeds meer in paniek, maar dr. Burrows bleef er opmerkelijk rustig onder.

Ze deinden op een grote rots af die traag om zijn eigen as tolde en wisten zich er uiteindelijk aan vast te klampen. De rots was pokdalig en roestig, net een asteroïde. Ze bleven er een tijdlang aan hangen, maar zetten zich er toen op aandringen van dr. Burrows hard tegen af alsof ze drie duikers waren die in een zwembad sprongen. Gelijke maar tegengestelde krachten, dacht Will bij zichzelf toen zij de ene kant op zoefden en het rotsblok de andere. Hoewel ze er niet echt iets mee opschoten, gebruikte Will toch het nachtzichtapparaat om hun omgeving te inspecteren, hopend en biddend dat er iets was waaraan ze iets hadden. Ze botsten zo nu en dan tegen stukken rots op of raakten verzeild in kleine, wolkvormige zwermen kiezels, maar niets echt angstaanjagends. Will tuurde nog steeds ingespannen om zich heen en ontdekte toen opeens tot zijn schrik dat hij de wanden van de grote leegte niet meer kon zien. Het was alsof ze in rook waren opgegaan. Hij wierp een blik over zijn schouder en zag dat ze een heel eind achter hen lagen en steeds kleiner werden.

Op dat moment realiseerde Will zich dat ze de grote leegte achter zich hadden gelaten.

Hij probeerde dit met wilde gebaren aan zijn vader duidelijk te maken, maar dr. Burrows haalde alleen maar zijn schouders op. Langzaam maar zeker gleden ze een nieuw gebied binnen, het gebied waarin door triboluminescentie veroorzaakte vonken kwamen en gingen.

Het zweet brak Will uit toen hij zag dat er vóór hen alleen maar een oneindige duisternis lag. Het was alsof ze door de stratosfeer heen de ruimte in waren geschoten, maar dan een soort inwendige ruimte in het midden van de aarde.

Het enige wat ze konden doen, was naar de triboluminescente vonken staren, terwijl ze langzaam opschoven in de richting van een aaneengesloten gordel van wat zo te zien zwevende bergen kristal waren. Wanneer deze kristallen elkaar log aantikten, flitsten er ijle, regelmatige lichtschichten door de gordel, waardoor Will kon vaststellen dat deze zich zover als het oog reikte naar links en rechts uitstrekte. Het was het beste te vergelijken met de satellietfoto’s die hij ooit van de ringen van Saturnus had gezien. De lichtflitsen hadden iets onwezenlijks en hoe langer hij ernaar keek, des te hypnotiserender ze werkten. Dit was absoluut een van de grootste wonderen van de planeet, dacht hij bij zichzelf en tegelijkertijd begreep hij dat hij misschien niet lang genoeg meer zou leven om anderen erover te vertellen.

Het was onmogelijk om afstanden in te schatten. De ene misselijkmakende schok naar de andere trok door Wills lijf en dat kwam niet alleen door de invloed van de nul zwaartekracht op zijn maag. Het kwam ook doordat hij het gevoel had dat hij vanaf een ongelooflijke hoogte naar de lichten toe tuimelde. Af en toe hield zijn hoofd hem voor de gek; dan geloofde hij echt dat de lichten zo dichtbij waren dat hij ze kon aanraken en stak hij zijn hand al naar ze uit. Ze veranderden in een slinger van Chinese lampions die telkens flakkerend aan- en uitgingen. Zodra hij alles weer in het juiste perspectief zag, wist hij best dat de afstand tussen de plek waar hij zich bevond en de locatie van de gordel met de kristallen vermoedelijk enorm was. Will vroeg zich af of ze allemaal al zwevend en omhuld door de nachtzwarte duisternis van de honger zouden omkomen, of dat ze misschien tussen de rondtollende kristallen zouden worden geplet, als ze die tenminste ooit bereikten.

Dr. Burrows vroeg om hun aandacht en probeerde iets uit te leggen door het op een stukje papier te krabbelen, aangevuld met handgebaren. Uiteindelijk gaf hij het op en pakte Wills stengun uit zijn hand. Hij schoof de veiligheidspal opzij en loste zonder waarschuwing een schot. Het was alsof er een remraket was gelanceerd. Bartleby schrok zich rot van de vuurflits uit de loop van het wapen en het kostte Elliott de grootste moeite hem in bedwang te houden, maar ze bewogen zich in elk geval weer vooruit. De terugslag van de stengun had hen met een behoorlijk vaartje voortgestuwd, hoewel niet in de richting van de grote leegte, maar juist dichter naar de plek toe waar de kristallen bergen zich langzaam omwentelden.

Will snapte werkelijk niet wat zijn vader hoopte te bereiken, maar deed geen moeite hem tegen te houden. Zo te zien had hij iets bedacht. Dr. Burrows vuurde de stengun met enige regelmaat af, en Will en Elliott herlaadden de patroonhouders voor hem zodra hij ze had leeggeschoten. Soms buitelden ze door de schoten duizelingwekkend om en om, maar meestal was dr. Burrows redelijk succesvol en vlogen ze met een noodgang verder.

Will ontdekte dat hij geen flauw benul meer had van tijd. Ze hadden voor zijn gevoel al in geen eeuwen iets gegeten of geslapen, maar de omvang van deze plek was zo verbijsterend en afschrikwekkend dat niemand van hen daar lang bij bleef stilstaan.

Woorden als ‘boven’ of ‘beneden’, ‘links’ of ‘rechts’ hadden hier vrijwel geen betekenis – het enige waarop ze zich konden oriënteren was de kristallen gordel.

Nadat er misschien wel een hele dag was verstreken – Will kon het echt met geen mogelijkheid zeggen – zweefden ze ten slotte een gebied binnen waar de lucht was gevuld met stofdeeltjes en waterdruppeltjes, waardoor alles heel wazig was. Vele uren later, voor Wills gevoel althans, bereikten ze de andere kant van dit gebied en bewogen ze zich weg van de kristallen gordel. Hij vroeg zich af of de stoflaag waar ze zojuist doorheen waren gekomen misschien de buitenste rand van de gordel had gevormd en ving opeens een glimp op van datgene waar zijn vader naartoe wilde.

Heel vaag zichtbaar in de verte ontdekte hij een lichtstraal. Deze was anders van aard dan de triboluminescentie – heel constant. Ze vatten allemaal nieuwe moed.

Met elk schot van de stengun kwam de lichtstraal een stukje dichterbij. Toen Will achteromkeek, had hij echt de indruk dat ze de kristallen gordel achter zich lieten. Dr. Burrows bleef de stengun afvuren en Will begon een beetje te vrezen dat ze straks nog zonder munitie zouden komen te zitten. Plotseling merkte hij dat ze zich ín de lichtstraal bevonden. Deze bezat een bepaalde eigenschap, een soort warmte, die hem ertoe aanzette te denken dat het best eens zonlicht kon zijn, ook al klonk dat hem niet echt logisch in de oren.

Op een gegeven ogenblik hield dr. Burrows op met schieten en wees hij vreselijk opgewonden naar de kristallen gordel. De lichtstraal doorboorde hem als een zoeklicht, waardoor ze zagen dat hij niet alleen uit reusachtige tollende kristallen bestond. Nee, er hingen enorme hoeveelheden water tussen, net uit de kluiten gewassen regendruppels, maar dan met de omvang van meren, zeeën of misschien zelfs wel oceanen. Deze waterdruppels bevatten zo te zien bewegende voorwerpen. Misschien kwam het door de lichtval, maar na afloop beweerden ze allemaal dat ze gigantische slangachtige wezens hadden gezien en vissen zo groot als walvissen.

Met behulp van de terugslag van de stengun bracht dr. Burrows hen steeds dichter bij de bron van het licht, dat zo sterk werd dat Will zijn nachtzichtapparaat uitzette. Hij zag dat Elliott glimlachte en opeens begreep hij waarom. Kennelijk hadden ze het enorme gebied verlaten en waren ze een nieuwe grote leegte binnen gegleden. In het heldere schijnsel ontdekten ze dat ze werden omringd door rotswanden. Ze zeilden traag naar de plek waar het licht vandaan leek te komen, steeds verder de grote leegte in. Geleidelijk aan nam ook de zwaartekracht weer toe. Bovendien stierf het brommende geluid langzaam weg.

Door de kolossale omvang was het moeilijk te zeggen, maar alles duidde erop dat deze nieuwe grote leegte kegelvormig was met heel steile wanden. Dr. Burrows stuurde hen dichter naar een van de zijwanden toe, waarop geen spoor van de alom tegenwoordige zwam te vinden was, maar wel iets veel verbazingwekkenders. Tussen het gesteente ontdekten ze talloze groene vlekjes. Het waren rotsplanten die op een kluitje tussen het losse grind op de hellingen groeiden. Hoe verder ze de grote leegte in dreven, des te talrijker deze groene vlekken werden, totdat ze ten slotte gezelschap kregen van knoestig uitziende bomen, treurig ogende exemplaren met verdraaide stammen en heel weinig bladeren, die de indruk wekten dat ze zich uit alle macht aan de steile helling moesten vastklampen. Na een tijdje zag Elliott tegen de zijwand een richel en dr. Burrows schoot hen ernaartoe.

Als overlevenden van een schipbreuk trokken ze zich een klein stukje omhoog en bleven krachteloos liggen, hijgend en dankbaarder dan ze ooit in woorden konden uitdrukken omdat ze weer vaste grond onder hun voeten hadden. Elliott was zo verstandig hen aan een van de bomen vast te binden – het laatste wat ze wilden, was opnieuw wegzweven.

Ze lieten een veldfles met water rondgaan; hoewel het brommende geluid nu beter te verdragen was en ze elkaar in elk geval konden verstaan, wisselden ze amper een woord uit, want niemand wist goed wat te zeggen. Ze leefden nog en toen dit besef eenmaal tot hen doordrong, werden ze overmand door vermoeidheid en vielen ze een voor een in een diepe slaap.

‘“Aldus verdwijnen de prinsen van de aarde, amper opgemerkt door de zielen der mensen”,’ sprak de oude Styx op het randje van de Porie in het Onderdiep op gezwollen toon.

Op enige afstand van elkaar liepen hele rijen soldaten in het gelid naar de rand om eroverheen te springen. Zodra deze Ruimers hun parachute openden, leken ze net door de wind meegevoerde zaden die rustig in het uitgestrekte donker weggleden. Iedere soldaat was beladen met spullen en een aantal van hen had een wild bewegende, grommende bundel aan zijn voeten hangen.

‘Er gaan dus ook honden mee?’ zei een stem ontsteld. ‘Waarom springen zoveel van jullie soldaten over de rand? Dit mot haast wel een zelfmoordmissie zijn en anders weet u iets wat ik niet weet.’

‘“Hoewel in duisternis gehuld is dit de gedaante van het hemelse land”,’ vervolgde de oude Styx. Hij draaide zich langzaam om naar de mismaakte gedaante met de smerige doek rond het hoofd die naast hem was opgedoken. ‘Ik vroeg me al af hoe lang het zou duren voordat ik jou hier zou zien, Cox,’ zei de oude Styx nu.

Cox zweeg even en ging toen verontwaardigd verder: ‘Niemand heeft mij hierover verteld. Wat gaan die Ruimers daarzo doen? En hoe zit het met de honden – waarom nemen ze speurhonden mee?’

‘We hebben onlangs ontdekt dat de tweeling nog leeft.’

‘Beneden in de Porie?’ stamelde Cox. ‘Onmogelijk.’

‘Het is wel degelijk mogelijk – onze informatie is uiterst betrouw baar. Er bestaat dus een heel grote kans dat we de flesjes met Dominatie terugkrijgen.’

‘Aha, da’s mooi. Dus…’ zei Cox overdreven enthousiast, maar de oude Styx legde hem onmiddellijk met een blik uit zijn vulkanisch zwarte ogen het zwijgen op.

‘Laat me uitpraten. Niet alleen de tweeling heeft het overleefd, maar dat joch van Burrows ook en, zo is mij ter ore gekomen, Elliott eveneens.’

‘Burrows? Elliott?’ hakkelde Cox. Bij het horen van deze namen schokte zijn hoofd als de kop van een vogel en hij ging haastig een stap bij de oude Styx vandaan staan. Aan zijn houding was overduidelijk te zien dat hij bijzonder zenuwachtig werd van deze informatie.

‘Ja, ze bevinden zich allebei daar ergens beneden,’ zei de oude Styx. Hij wreef peinzend over zijn kin. ‘En als ik me niet vergis, was jouw aandeel in de afspraak dat je Will Burrows aan ons zou uitleveren plus iedereen die contact met hem had gehad, en hierin heb je op spectaculaire wijze gefaald. Daar komt nog eens bij dat Drake ergens Bovengronds rondzwerft en een onbeduidende, maar wel degelijk irritante lastpak vormt.’ De oude Styx hief zijn in een zwarte handschoen gestoken hand op, waarop een paar Ruimers meteen aan weerszijden van Cox kwamen staan en hem tussen hen in optilden. ‘Ik ben echter niet geheel verstoken van mededogen.’ De oude Styx grijnsde en ontblootte een rij akelige tanden. ‘Ik ben bereid je de kans te geven je aan de afspraak te houden,’ zei hij.

‘Nee, alsjeblieft, nee, nee,’ jammerde Cox toen het tot hem doordrong wat de Styx precies bedoelde.

‘Jesaja, hoofdstuk achtentwintig, vers vijftien – “Wij hebben een verbond gesloten met de dood, met het dodenrijk zijn we een verdrag aangegaan”,’ zei de oude Styx.

‘Dat doe je mij, je oude makker Coxy, toch zeker niet aan?’

‘Afspraak is afspraak,’ zei de oude Styx kort. De Ruimers kieperden Cox in de Porie. Zoals hij naar beneden buitelde met zijn vieze zwarte sjaal klapperend in de wind achter zich aan leek hij net een afzichtelijke tovenaar die zijn bezemsteel kwijt was.

‘Keihard, maar wel terecht – dat waren toch jouw woorden, Cox? Keihard, maar wel terecht?’ riep de oude Styx hem na en zijn stem galmde door de Porie.