29

De sloep werd in rap tempo door de rivier voortgestuwd en had weinig hulp nodig van de buitenboordmotor. Will hoefde alleen maar af en toe aan de gashendel te trekken om ervoor te zorgen dat ze in het midden van het kanaal bleven varen. Dr. Burrows zat weer in de boeg, maar Will droeg nu zijn hoofdband en had eigenlijk geen hulp meer nodig om te zien wat er voor hen lag.

Ze passeerden het eerste brandstofstation en gingen pas bij het tweede aan wal om zich af te drogen en even te rusten. Ze besloten iets te eten en hun keus viel op een curryschotel uit de indrukwekkende verzameling lichte rantsoenen die Drake hun had meegegeven.

Na het maal hingen ze lui rond en warmden ze hun handen bij het petroleumkacheltje. Will keek zijn vader aan.

‘Je was helemaal niet van plan om me weer mee terug te nemen, hè?’ zei hij beschuldigend tegen hem. ‘Je wilde me Bovengronds bij mama dumpen, zodat ik je niet langer tot last zou zijn. Dat is de énige reden dat je naar huis wilde, of niet soms? Je wilde mij lozen. Je hebt gewoon tegen me gelogen. Het is precies hetzelfde als met die witte muizen.’

Dr. Burrows sloot heel even zijn ogen en opende ze toen weer. ‘Het was voor je eigen bestwil, Will. Ik had alleen maar het beste met jou voor.’

Will wierp zijn vader een vernietigende blik toe. ‘En gisteren had je meer interesse voor die verrekte stenen tabletten van je dan voor mama. Je geeft echt geen moer om haar, hè?’

‘Hoe zal ik het zeggen, Will?’ Dr. Burrows zocht met een gespannen klinkende stem naar de juiste woorden. ‘Het is net als met mijn baantje in het museum. Ik moest dat werk wel doen, omdat we anders niet genoeg geld hadden om ons hoofd boven water te kunnen houden, maar het was niet echt iets voor mij. Al die tijd wist ik gewoon dat ik veel meer kon… iets veel bijzonderders. Met relaties – huwelijken – gaat het soms net zo. Mensen klampen zich vast aan wat ze hebben, hoewel ze diep vanbinnen eigenlijk helemaal niet gelukkig zijn. Ik vind het heel erg om te moeten zeggen dat je moeder en ik uit elkaar zijn gegroeid. Dat heb je zelf vast ook wel gemerkt.’

‘Zo hoeft het toch niet te gaan?’ riep Will, die van streek begon te raken. ‘Je geeft toch niet zomaar op? Je hebt het niet eens geprobeerd!’

‘Ik probeer het nu toch,’ antwoordde dr. Burrows. ‘Ik probeer nu iets te doen waardoor mensen trots op me kunnen zijn. Ik probeer nu iets te doen waardoor jíj trots op me kunt zijn.’

‘Laat maar,’ bromde Will minachtend. Hij zette de kraag van zijn jack op en sloeg zijn armen over elkaar.

Ze vielen allebei in slaap. Na een tijdje klommen ze terug in de sloep om hun reis voort te zetten, maar ze zeiden vrijwel geen woord tegen elkaar. Ze sloegen ook het volgende brandstofstation over in de wetenschap dat ze, als ze door bleven varen, in minder dan vierentwintig uur bij de ondergrondse haven zouden arriveren.

Na anderhalve dag doemde de barrière met de hydro-elektrische turbines boven de rivier voor hen op. Will zat in de voorsteven, maar vanwege zijn vermoeidheid was hij minder waakzaam dan anders. Daardoor zag hij hem pas op het allerlaatste moment en hij schreeuwde een waarschuwing naar zijn vader. Dr. Burrows had weinig tijd om de sloep te manoeuvreren. Hij moest de gashendel helemaal openzetten om de bocht naar de haven te kunnen nemen. Hierbij schampte hij langs de muur van de boog en werd de bovenkant van de romp verbrijzeld. De schade was echter niet ernstig en zodra ze in rustiger vaarwater waren beland, zette hij de motor uit en dreven ze langzaam naar de pier toe.

Will, die zijn ogen moest dichtknijpen vanwege het schelle licht van de lampen boven hen, greep een meerpaal vast en sprong met een vloeiende beweging uit de boot op de pier.

‘Jij bent zeker wel blij dat je je superkrachten terug hebt,’ grapte dr. Burrows in een poging de spanning tussen hen te verdrijven. ‘Laten we eerst al onze spullen maar uitladen, dan kunnen we ons daarna afdrogen.’

‘Pap,’ zei Will, die gehurkt aan de rand van de pier zat. Hij mocht dan nog steeds boos zijn op zijn vader, maar hij besefte ook dat ze moesten samenwerken als ze iets wilden bereiken. ‘We zijn dan wel weer terug, maar eigenlijk hebben we helemaal geen plan of zoiets.’

‘Natuurlijk wel. De routebeschrijving is nu vrijwel compleet,’ wierp dr. Burrows tegen.

‘Jawel, maar je hebt nog steeds geen flauw idee waar de route op de kaart begint.’

‘Volgens de stenen tabletten begint de route bij “de dalende zee” en “de eenzame steen”, als mijn vertaling tenminste klopt. Dat moet haast wel in de buurt van de duikboot zijn, want volgens mij zou “eenzame steen” weleens op de steen op de foto van de zeeman kunnen duiden. Bovendien dacht jij dat je zout water – zeewater – had geproefd daar bij die duikboot in de grote leegte. Dat klinkt veelbelovend.’

‘Da’s allemaal mooi en prachtig, maar nu Elliott een flink deel van de grote leegte aan diggelen heeft geblazen, ligt de duikboot er niet meer en voordat ik verder ook maar íéts doe, ga ik eerst mijn vrienden zoeken. En daarna moet ik ervoor zorgen dat de Rebeccatweeling en de Ruimer niets meer kunnen uithalen.’

Dr. Burrows keek omhoog naar Will op de pier en haalde diep adem. ‘Dan hebben we voorlopig onze handen wel vol,’ zei hij.

Drake stond onder aan de trap toen mevrouw Burrows op Ben Wilbrahams’ voordeur klopte. Hij deed gekleed in een zijden ochtendjas en op pantoffels open.

‘Celia!’ zei hij stomverbaasd. Hij tastte naar zijn bril die boven op zijn hoofd zat en zette hem op zijn neus. ‘Ik had niet verwacht jou hier te zien…’ Zijn blik viel op Drake, die hem vanaf de stoep koeltjes stond aan te staren en zijn stem stierf weg.

‘Laat dat beleefde gedoe maar achterwege,’ zei mevrouw Burrows onverzoenlijk. Ze stak haar handen in de zakken van haar leren jas en draaide met een minachtend omgekrulde lip haar hoofd om naar de straat. Ze deed geen enkele moeite om Ben Wilbrahams tijdens het praten aan te kijken, alsof zijn aanblik haar enorm tegenstond. ‘Zeg maar tegen die vrienden van je dat we iets hebben wat zij willen hebben. We hebben informatie over de tweeling en het virus dat ze bij zich hadden.’

‘Mijn vrienden? Het virus?’ vroeg Ben Wilbrahams.

‘Ik ben niet in de stemming om spelletjes met jou te spelen!’ blafte mevrouw Burrows. Ze draaide zich eindelijk om en keek hem aan. ‘Verdoe mijn tijd alsjeblieft niet. Je weet heel goed waar ik het over heb. Ik ben bereid een deal te sluiten met de Styx. Zeg hun maar dat ze Dominatie én de tweeling kunnen krijgen, maar dat ze in ruil daarvoor mijn gezin en mij met rust moeten laten. Ik sluit overigens alleen een deal met iemand die me de juiste garanties kan bieden, dus onderhandel ik alleen met de grote baas.’

Ben Wilbrahams knipperde met zijn ogen, maar zei niets.

‘Ik weet precies hoe de grijsharige Styx eruitziet, dus vertel hun maar dat het geen zin heeft een of andere vage plaatsvervanger te sturen,’ voegde Drake eraan toe. Dat was een leugen, want hij had de oude Styx alleen vanaf een grote afstand gezien toen die aan de rand van de Porie bevelen stond uit te delen. ‘Laat ze er wat haast achter zetten. Over acht enveertig uur verlossen we de tweeling uit hun lijden en verbranden we het virus.’

Drake hield de twee flesjes omhoog zodat Ben Wilbrahams ze kon zien en liet ze daarna weer in zijn zak glijden.

‘Als het antwoord ja is, hang je je pruik daar maar aan,’ ging mevrouw Burrows verder, wijzend naar de koperen deurklopper. ‘Zodra we die zien, nemen we contact met je op om een plek en een tijd af te spreken.’

Ben Wilbrahams hief automatisch zijn hand op naar zijn achterhoofd. ‘Hoe weet je…?’

‘Och, kom nu toch. Zelfs op de plaatselijke vlooienmarkt heb ik wel betere haardkleedjes gezien,’ zei ze spottend. Ze draaide zich op haar hakken om en liep de trap af. Drake en zij vertrokken, en ze riep over haar schouder: ‘Niet vergeten – ze hebben achtenveertig uur om een beslissing te nemen.’

Tijdens de rit terug naar hun schuilplek keek Drake haar even van opzij aan.

‘We hadden nog niet de helft van wat u tegen Wilbrahams zei geoefend, maar u was echt geweldig. Ik had het zelf niet beter kunnen doen,’ complimenteerde hij haar. ‘Waar heeft u geleerd zo van u af te bijten?’

‘Och, je pikt weleens iets op,’ zei ze schouderophalend en ze tuurde in het voorbijgaan naar een etalage vol televisietoestellen. ‘Vind je niet dat we hiermee een grens hebben overschreden? We hebben ons in een wespennest gestoken. Stel dat ze nu met man en macht achter ons aan komen?’

‘Ja, natuurlijk doen ze dat, maar als we hun grote baas – zoals u hem noemde – kunnen verleiden zijn gezicht te laten zien en we hem kunnen grijpen, hebben we een prachtige onderhandelingstroef. Op dit moment staan we met lege handen – we hebben het Dominatievirus niet en de tweeling al evenmin, maar…’

‘Maar dat weten zíj niet,’ maakte mevrouw Burrows zijn zin af. ‘Wat gebeurt er als ze weigeren ons te ontmoeten?’

‘Dan weten we dat ze het virus al in hun bezit hebben en ons niet nodig hebben. En dat is nu precies de bedoeling van dit alles, want dan weten we dat we in de problemen zitten, heel diep in de problemen.’

‘Ik snap het,’ zei mevrouw Burrows. ‘En in de tussentijd fungeer ik dus als lokaas voor de haaien, of eigenlijk als lokaas voor de Styx.’