33

‘Halley was de eerste die met de theorie van de holle aarde kwam,’ kondigde dr. Burrows in het wilde weg aan. ‘En dat was al in 1692.’

‘Waar heb je het over?’ vroeg Will, die het zweet van zijn voorhoofd veegde. Ze maakten gebruik van de geleidelijke daling en marcheerden in vlot tempo door de tunnel.

‘Edmond Halley, je weet wel… de astronoom die de komeet van Halley heeft ontdekt. Hij ging uit van de vooronderstelling dat er vier concentrische schillen zijn die allemaal in elkaar zitten, net als die Russische poppetjes die allemaal in elkaar passen. In de negentiende eeuw bracht een andere vent, ene Symmes, het idee opnieuw ter sprake. Hij… WOEPS!’ riep dr. Burrows, want zijn voeten gleden opeens onder hem weg. Hij glibberde een stukje door over de losse schalie waarmee de helling was bedekt totdat hij zichzelf weer onder controle had. ‘Daar was ik toch bijna mijn balans kwijtgeraakt.’

‘Volgens mij was je die al kwijt – in elk geval geestelijk,’ mompelde Will.

‘Waar was ik gebleven? O ja, Symmes’ toevoeging aan de theorie hield in dat er twee gigantische gaten in de aarde zaten, in elk van de polen een, en dat het gas dat hieruit ontsnapte de aurora borealis veroorzaakte – ook wel het noorderlicht genoemd… of misschien kwam Halley daar wel mee.’

‘Pap, ik heb dit allemaal al eens eerder gehoord, dus waarom ga je er nu zo eindeloos lang over door?’ vroeg Will een beetje geïrriteerd.

‘Omdat het oude volk waarnaar ik op de Grote Vlakte onderzoek deed toch érgens naartoe moet zijn gegaan. Ze kunnen onmogelijk zomaar hun dood tegemoet zijn gesprongen in de Porie of een van de andere grote leegten. Dit was heus geen vorm van afwijkend gedrag dat zomaar in een opwelling de kop opstak, waarbij een heel volk besloot als een kudde lemmingen massaal zelfmoord te plegen.’

‘Dat van die lemmingen is onzin – die plegen helemaal geen zelfmoord,’ verbeterde Will hem. ‘Dat is een mythe.’

Dr. Burrows ging onverstoorbaar verder. ‘Nee, bij deze mensen moet er echt iets meer aan de hand zijn geweest… ze hebben zelfs een tempel gebouwd ter ere van de andere wereld die volgens hen diep in het binnenste van de planeet lag en die ze de “Tuin van de Tweede Zon” noemden. De triptiek die ik in de tempel zag toont duidelijk aan dat ze dachten dat het een idyllische plek was, een soort Utopia.’

‘Misschien hebben de spinnen hen wel opgegeten?’ opperde Will plagerig.

‘Dat slaat helemaal nergens op – dan zouden ze echt niet zoveel moeite hebben gedaan om de plattegrond op de stenen tabletten te zetten of dat symbool met de drie tanden vlak bij de duikboot en ook op andere plekken in een rots te kerven. Nee, ze namen dit heel serieus… ze waren onderweg naar een andere plek… maar naar waar?’

Omdat Will niet reageerde, liepen ze in stilte verder totdat dr. Burrows verderging: ‘In de jaren zestig beweerde een of andere maffe professor dat een in technologisch opzicht zeer geavanceerd volk het binnenste van de aarde bevolkte en dat ze vliegende schotels hadden.’

Will had het helemaal gehad. ‘Goed, Symmes en die andere mannen waren dus allemaal geschifte professoren met bizarre theorieën. Wat wil je daar nou precies mee zeggen…?’ zei hij kortaf.

‘Dat ze misschien toch niet gek waren,’ antwoordde dr. Burrows.

‘Wacht eens even,’ zei Will. Hij bleef staan.

Dr. Burrows keek Will hoopvol aan, omdat hij dacht dat Will net een geweldige ingeving had gekregen en hem over een onthulling wilde vertellen die tot het antwoord zou leiden op de vraag waar het oude volk naartoe was gegaan.

Het was alsof er in dr. Burrows’ hoofd een strijd woedde tussen verschillende ideologieën, een soort touwtrekwedstrijd tussen twee vijandige teams. Het sterkste team, met een grijs bebaarde Charles Darwin als captain, bestond uit alle wetenschappers, geschiedkundigen en andere grote denkers naar wie dr. Burrows altijd had opgekeken en die hij als wetenschapper tijdens zijn werk had geprobeerd te evenaren. Het andere team was samengesteld uit wat vrijdenkender types, onder wie mensen als Halley en Symmes, en hun captain was Lucretius, die in de eerste eeuw voor Christus iedereen ervan had overtuigd dat de aarde zo plat als een pannenkoek was.

Onder normale omstandigheden zou dr. Burrows beslist voor het team van Charles Darwin zijn geweest, maar nu het touw strakgespannen stond en de twee teams hun beste beentje voorzetten, merkte hij opeens dat hij zich vreemd genoeg eerder tot het tweede team voelde aangetrokken. Het was haast alsof hij de theorieën over de holle aarde serieus begon te nemen.

‘Wat is er, Will? Heb je iets bedacht?’ vroeg dr. Burrows met ingehouden adem.

In plaats van licht te werpen op het lot van het oude volk was het enige licht dat de jongen ergens op liet schijnen het licht uit zijn lantaarn, die hij nu op een zijtunnel vlak bij hen richtte. Het tunneltje bevond zich rechts van de brede tunnel en Will stapte er langzaam op af. ‘Als we dicht bij de plek zijn waar de onderzeeër lag, zou dit een van de tunnels kunnen zijn die we even hebben uitgeprobeerd, maar uiteindelijk niet hebben genomen vanwege de jonge spinnen.’ Hij zette zijn lantaarn uit en klapte het nachtzichtapparaat voor zijn oog, zodat hij dieper in de zijtunnel kon kijken. ‘Pap, komt dit jou bekend voor?’ vroeg hij uiteindelijk.

‘Ik… denk… het… wel,’ zei dr. Burrows traag en hij wreef over zijn kin.

Will was onder de indruk. ‘Echt?’

‘Het komt door dat stuk rots daar helemaal bovenin – de manier waarop het omlaag hangt.’

‘Dat is echt wonderbaarlijk! Herinner je je dat echt?’ vroeg Will.

‘Ja, want het viel me toen al op dat het heel ongebruikelijk was. Het behoort overduidelijk tot de quatschklasse… en ik vermoed dat het weleens een oliedomiet kan zijn.’

‘Kwarts, bedoel je?’ Will draaide met een ruk zijn hoofd om naar zijn vader. ‘Oliedomiet? Dat bestaat helemaal niet.’

‘Ha!’ bulderde zijn vader triomfantelijk. Het had hem diep teleurgesteld dat zijn zoon de theorie van de holle aarde niet serieus nam en hij was uit op wraak.

‘Oliedomiet,’ herhaalde Will nogmaals hoofdschuddend.

‘Moet je horen, Will, ik heb door ik weet niet hoeveel kilometers tunnel gesjouwd en ze zien er verdorie allemaal precies hetzelfde uit. Verwacht je nu echt van me dat ik het verschil zie tussen deze en al die duizenden andere?’

Will luisterde al niet meer naar zijn vader. Hij had zich weer naar de tunnel gekeerd en snoof nu nadrukkelijk. ‘Spinnen. Ik ruik spinnen.’ Hij liet de legerrugzak van zijn schouder zakken, zette hem neer, maakte de bovenkant open en haalde er een radiobaken uit. Hij zette het aan en legde het zorgvuldig op een uitstekende richel.

‘Is dat voor dat vriendje van je, zodat hij de weg gemakkelijk kan vinden?’ vroeg dr. Burrows hatelijk.

‘Drake?’

‘Waarom denk je dat hij je die bakens heeft gegeven? Zodat hij ons kan volgen wanneer hij daar zin in heeft, natuurlijk.’ Dr. Burrows boog zich opeens over Wills rugzak heen, griste er een van de andere bakens uit en propte het in de zak van zijn jas.

‘Wat ga je daarmee doen?’ vroeg Will, die de bovenkant van de rugzak dichtbond en hem weer op zijn schouder hees.

‘Ik wil er gewoon een hebben,’ antwoordde dr. Burrows kinderachtig.

‘Waarom?’

‘Voor het geval we elkaar kwijtraken. Dan kun jij míj vinden.’ Will hief fronsend zijn stengun op en liep langzaam de tunnel in.

‘Spinnen, zei je? Ik ruik helemaal niets,’ zei dr. Burrows. Hij slenterde schoorvoetend achter zijn zoon aan en snoof een paar keer.

Toen ze een paar honderd meter hadden afgelegd, stoof er iets weg in het donker.

‘Inderdaad, spinnen,’ fluisterde Will. ‘Ik had gelijk. Dek die lichtgevende bol goed af, want anders mol je mijn hoofdband.’

‘Laten we teruggaan naar de brede tunnel en de volgende zijtunnel proberen,’ zanikte dr. Burrows. Hij schonk geen aandacht aan wat Will had gezegd over het afdekken van zijn licht en hield de bol hoog boven zijn hoofd om door de openingen in het dak en in de tunneltjes te kijken, die allemaal een akelig spinachtig formaat hadden. ‘We willen hier niet vast komen te zitten.’

Op dat ogenblik doemde er iets op uit het duister wat regelrecht op Will afstormde. Het eerste wat hij zag, was de verlokkende gloed op de punt van de steel op de spinnenkop. Het dier sprong op hem af en landde in het schijnsel uit dr. Burrows’ bol.

‘Godallemachtig!’ riep dr. Burrows uit toen Will het vuur opende met zijn stengun. De spin werd door de razendsnelle schoten aan flarden gereten. Het enige probleem was dat de kogels vervaarlijk tegen de zijwanden van de tunnel ketsten.

‘Will! Ophouden nu!’ gilde dr. Burrows. Zijn zoon liet de trekker los.

Ze liepen naar het wezen toe om te kijken wat ervan over was en Will grinnikte. ‘Pak aan, spinnetje!’ zei hij en hij ramde een nieuwe houder in het magazijn van zijn stengun.

‘Wat een gigantisch beest,’ merkte dr. Burrows op. Hij porde met de punt van zijn laars in het harige lijf. ‘Die was echt niet een-twee-drie dood. Als het zo doorgaat, ben je straks door alle munitie heen voordat we op de plaats van bestemming zijn,’ zei hij peinzend.

Will knikte. ‘Ja, dat was bijna een hele houder – tweeëndertig kogels. Misschien moeten we eerst maar eens kijken of dat insectenwerende spul werkt.’

‘En hoe wil je dat in godsnaam aanpakken?’ informeerde dr. Burrows.

‘Als ik die spinnen een beetje ken,’ zei Will, ‘komt er zo dadelijk een hele kudde van die beesten op dat bloed af en dus ook op ons.’

‘Ehm… is dat wel zo’n goed…?’ begon dr. Burrows, maar hij maakte zijn zin niet af, want Will had zijn Browning Hi-Power tevoorschijn gehaald en de slede naar achteren getrokken om de haan te spannen.

‘De veiligheidspal is er al af,’ zei hij tegen zijn vader, waarbij hij opmerkelijk veel als Drake klonk, en hij duwde hem het wapen in handen.

‘Het zijn echt geen lieverdjes,’ prevelde dr. Burrows binnensmonds.

Will trok de spuitbus die met tape aan zijn arm zat bevestigd los en hield hem naast zijn stengun. Toen wachtten ze turend in het donker af.

Dr. Burrows voelde zich bepaald niet op zijn gemak. ‘Dit is een vreselijk idee,’ klaagde hij.

‘Sttt!’ zei Will. Ze hoorden een paar stenen van hun plaats rollen en hij krijste: ‘PAS OP!’ Vanuit het duister schoten diverse gloeiende puntjes steeds sneller op hen af. Will had gelijk gehad – de geur van het bloed van de dode spin oefende een onweerstaanbare aantrekkingskracht op de beesten uit.

Will schreeuwde: ‘PAK AAN!’ en hij mikte met de spuitbus op de spinnen en spoot als een wilde in het rond. De spinnen werden al snel omhuld door de nevelige wolk en het effect was direct zichtbaar. Ze wisten niet hoe snel ze zich uit de voeten moesten maken en hun poten raakten met elkaar verstrengeld toen ze rechtsomkeert wilden maken.

Toen er geen glimp meer van ze te zien was, schudde Will de spuitbus en bekeek hem met een brede grijns.

‘Werkt als een tierelier,’ zei hij. ‘Prima spul, Drake.’

De ijzeren deur van de cel sloeg met een koppijn veroorzakende knal tegen de muur. In de deuropening stond een man die met zijn kolossale lijf de hele opening vulde.

‘Opstaan, schattebout, het zonnetje is al op,’ zei hij. ‘Het heeft geen zin te doen alsof je nog steeds buiten westen bent.’

Hoewel mevrouw Burrows al een paar uur bij bewustzijn was, had ze zich niet verroerd op de vochtige loden plaat, omdat ze vermoedde dat iemand haar in de gaten hield.

De klank van de mannenstem verhardde zich. ‘In de benen, Bovengronder. Als ik je naar buiten moet slepen, ben je nog niet jarig!’ brulde hij.

Nadat ze was bijgekomen, had ze zich ontzettend beroerd gevoeld, alsof ze vanbinnen helemaal door elkaar was gehusseld. Ze vroeg zich af wat het apparaat in het boodschappenkarretje met haar had gedaan. Ze kon zich eigenlijk alleen nog maar herinneren dat het geluid dat het voortbracht steeds zachter was gaan klinken en dat de zijkanten opeens waren opengeklapt, maar één ding stond wel vast en dat was dat het haar een knallende hoofdpijn had bezorgd. Met een bonkende pijn in haar slapen en een smerige smaak in haar mond had ze liggend in het gitzwarte donker van de cel geprobeerd de situatie in te schatten. Hoe langer ze erover nadacht, des te somberder de vooruitzichten – voor zover ze die tenminste had – leken te worden.

Afgaand op de muffe lucht twijfelde ze er geen moment aan dat de Styx haar mee onder het aardoppervlak hadden genomen en dat hield in dat de kans op ontsnapping heel erg klein was. Bovendien zouden de Styx haar beslist niet met een schouderklopje laten gaan. Niet na de streek die Drake en zij hun hadden willen leveren.

Ondanks de sombere situatie waarin ze zich bevond was mevrouw Burrows minder bang dan ze gedacht had. Het was te laat om nog spijt te hebben. Ze had erin toegestemd als aas in een muizenval op te treden en wist drommels goed dat dit haar misschien haar leven zou kosten – omdat de Styx het toch al op haar voorzien hadden, was haar dag des oordeels hierdoor hooguit iets dichterbij gekomen. Terwijl ze diep in- en uitademend op de plaat lag, drong het tot haar door dat ze geen andere keuze had dan zich berustend neer te leggen bij wat het lot voor haar in petto had. Het had geen zin te razen en tieren over iets wat toch onvermijdelijk was. Door het diepe in- en uitademen was haar hoofdpijn in elk geval verdwenen.

‘Nu ben ik het zat,’ gromde de vreselijke man en hij kwam stampvoetend met een uitgestrekte hand op haar af.

Ze ging snel rechtop zitten.

‘Goedemorgen,’ zei ze. Ze stak haar hand uit en schudde de zijne. ‘Ik ben Celia Burrows. Wie bent u?’

Totaal overdonderd door het gedrag van zijn gevangene schudde de man haar eveneens de hand.

‘Ik ben… ehm… de tweede officier,’ stamelde hij.

‘Ik dacht dat u een politieman was,’ zei ze. Ze staarde naar de doffe gouden ster die op zijn jas was gestikt. ‘Vanwege uw fraaie uniform.’

‘O, nou, dank u wel,’ antwoordde hij. Hij liet haar hand los en zette zijn borst op, waardoor hij net een te groot opgeblazen luchtballon leek.

Toen bedacht hij opeens waarvoor hij daar was.

‘Vooruit. Opstaan,’ bromde hij.

‘Het is nergens voor nodig om onbeschoft te doen,’ wees mevrouw Burrows hem terecht. ‘Met de hoed in de hand komt men door het ganse land.’

‘Ik zei…’

‘Ik heb heus wel gehoord wat u zei.’ Ze nam rustig de tijd om op te staan en haar kleren te fatsoeneren, en liep toen langs hem door de deur de smalle gang in. Aan het ene uiteinde zag ze de gedempte gloed van een afgeschermde lichtbol boven een houten bureautje en aan het andere een openstaande deur.

‘Waar zijn we?’ vroeg ze aan de tweede officier, die naast haar kwam staan.

‘Dit is de nor.’

‘Ja, dat had ik zelf ook al bedacht,’ zei ze glimlachend tegen hem. ‘Zijn we in de Kolonie?’

‘De Kolonie is hier een paar kilometer vandaan. Dit is het Kwartier,’ antwoordde hij.

‘Het Kwartier,’ herhaalde ze. ‘Volgens mij heeft mijn zoon me daar iets over verteld.’

‘Je zoon!’ siste de tweede officier en de bleke huid van zijn gezicht kleurde plotseling vuurrood. ‘Ik zal je eens wat vertellen over die zoon van je, die Seth Jerome of… of wat zijn Bovengronderse naam ook was.’

‘Will,’ zei mevrouw Burrows behulpzaam. ‘Will Burrows.’

‘Juist ja, die verrekte Will Burrows,’ zei de tweede officier. Zijn stem klonk verachtelijk. ‘Dat akelige snotjong heeft me een klap op mijn harses verkocht met een schop,’ ging de man verontwaardigd verder en hij streek met een hand over zijn bijna kale schedel alsof de plek nog altijd pijn deed.

‘Waarom? Gedroeg u zich soms ook tegen hem als een onbeschoft varken?’ vroeg ze met een stem die liefjes en luchtig klonk.

‘Ik…’ begon hij, maar opeens onderging zijn enorme gezicht een schokkende verandering en hij snauwde: ‘Waag het niet zo tegen me te praten, anders…’

‘Als u de tweede officier bent, waar is de eerste officier dan?’ viel ze hem in de rede. ‘Zit die soms uit te rusten in het primatenverblijf?’

De man wist niet goed wat hij hiervan moest vinden, maar antwoordde toch. ‘Hij heeft dienst achter de balie. Wat is dat trouwens, een primatenverblijf? Dat woord heb ik nog nooit gehoord.’

‘Nee, dat is ook wel logisch, maar u zou er prima op uw plaats zijn. Het is een plek boven op aarde waar indrukwekkende exemplaren zoals u bananen zitten te eten. Het is een heel populaire plek – massa’s mensen overal vandaan komen ernaar kijken.’

‘Ik ben gek op bananen,’ zei de tweede officier. Hij smakte met zijn lippen en zijn humeur klaarde helemaal op.

‘Ik had niet anders verwacht,’ mompelde ze binnensmonds.

Ze kwamen aan bij de deur aan het uiteinde van de gang en mevrouw Burrows hield even de pas in om een blik in de andere cellen te werpen.

‘Zitten hier nog meer mensen opgesloten… Drake of Leatherman misschien?’

‘Nee, momenteel bent u de enige,’ zei de tweede officier.

Ze reageerde ontzet op zijn antwoord en vreesde het ergste, maar liet zich toch uit de Bunker wegvoeren naar de witgekalkte gang erachter. Hoewel haar ogen na het schemerduister in haar cel nog steeds moesten wennen aan het felle licht, ving ze een vluchtige glimp op van de hoofdingang van het politiebureau. Ze zag de balie waaraan een andere politieagent, een jongere versie van de tweede officier, zich uitrekte om haar te kunnen zien. De tweede officier duwde haar snel naar rechts, waar zich een gang bevond met een rij gesloten deuren.

‘Mijn mond is kurkdroog – ik zou heel graag wat water willen hebben,’ zei mevrouw Burrows.

‘Het is beter om een lege maag te hebben,’ adviseerde de tweede officier haar met een traag knikje, ‘vanwege het Donkere Licht.’

Zijn opmerking stond mevrouw Burrows helemaal niet aan. Tijdens hun wandeling door nog een aantal andere gangen, waar het geluid van haar zachte voetstappen op de geboende stenen vloer bijna geheel werden overstemd door de zware, dreunende stappen van de tweede officier, probeerde ze zich te herinneren wat Will haar ook alweer had verteld over het Donkere Licht en zijn verhoor.

Plotseling doemde er voor hen een openstaande deur op. Uit de kamer stroomde licht naar buiten. Ze rechtte haar schouders en zette zich in gedachten schrap. De tweede officier nam haar mee naar binnen.

Het eerste wat ze zag was één enkele stoel – een massief geval van zwaar, door ouderdom donkergekleurd hout. Hij stond achter een tafel waarop een of ander apparaat stond waarvan ze meteen aannam dat dat het Donkere Licht moest zijn. Ze bleef er echter niet al te lang bij stilstaan, want erachter stonden twee Styx in al hun afschrikwekkende glorie. Ze had hen op de opnamen van Leathermans camera gezien, maar was zelf nog nooit zo dicht in de buurt bij de mensen geweest die volgens Will en Drake het kwaad in hoogsteigen persoon waren. Op de twee Rebecca’s na dan, hield ze zichzelf voor. Dit waren echter volwassen Styx en ze kon haar ogen niet van hen losrukken. Ze staarde naar de stijve witte kraag boven de jassen die zwarter dan zwart waren. Ze zag de glans van hun donkere haar en de spierwitte gezichten die grimmig en meedogenloos stonden. Ze zag de ogen waarin een buitenaardse intensiteit brandde die het bloed in haar aderen deed stollen. De tweede officier hielp haar plaats te nemen op de stoel en bond een riem om allebei haar polsen zodat ze aan de armleuningen van de stoel vastzaten. Ze werd zo in beslag genomen door de vreemde gedaanten dat ze zich er pas van bewust werd wat de tweede officier allemaal aan het doen was toen hij haar benen begon vast te binden. Ze spande haar onderarmen om de stevige leren riemen te testen en begreep dat ze haar volledig in hun macht hadden. De tweede officier bevestigde ten slotte een riem om haar voorhoofd en trok haar hoofd naar achteren tegen de hoofdsteun aan. De hoofdsteun met aan weerszijden twee beklede beugels was zó ontworpen dat ze alleen maar recht voor zich kon kijken naar de plek aan de andere kant van de tafel, waar de twee Styx stonden te wachten.

Ze hoorde de tweede officier weglopen en de deur achter zich dichttrekken. Ze bleef alleen achter met de Styx en de indringendste stilte die ze ooit had meegemaakt, maakte zich meester van de ruimte. De bizarre mannen staarden haar alleen maar aan en hun turende pupillen glommen als glinsterend opgepoetste zwarte diamanten. Opeens kreeg ze het gevoel dat elk moment iemand ‘Cut!’ kon roepen en dat ze dan camera’s en een opnameploeg te zien zou krijgen… dat dit allemaal niet echt gebeurde, maar slechts een scène uit een film was. Ze vermande zich. Nee! De oude Celia Burrows drong zich weer op – dit was precies hoe zíj zou zijn omgegaan met de hele situatie. Ze moest de keiharde werkelijkheid van haar situatie onder ogen zien. Ze moest de strijd aanbinden met haar eigen demonen. Déze demonen.

Plotseling kwamen de Styx in beweging en ze gingen zo staan dat hun graatmagere lichamen naar elkaar toe gebogen stonden. Ze gebaarden schokkerig en praatten in een taaltje dat mevrouw Burrows nog nooit had gehoord. Het geluid deed haar vooral denken aan stukken papier die werden verscheurd. Het klonk bijzonder akelig en werkte haar enorm op de zenuwen.

‘Waarom beginnen jullie niet gewoon?’ merkte ze op. Er lag een uitdagende klank in haar stem. ‘Doe me het allerergste maar aan wat jullie kunnen verzinnen, griezelige vogelverschrikkers die jullie zijn.’

Ze braken hun gesprek af en keken haar aan.

‘U zegt het maar,’ zei degene die links stond met een nasale stem en hij strekte onmiddellijk zijn hand uit naar het apparaat op tafel. Hij bewoog zich pijlsnel, een beetje als een reptiel. Zijn witte vingers draaiden een knop op een kleine zwarte doos om waaruit een gedraaide bruine kabel naar een vreemd uitziend voorwerp liep dat, zo vermoedde ze, het Donkere Licht was. Het deed haar in de verte denken aan een tafellamp, maar het peertje zag er heel anders uit – het was paars, maar zo donker dat het bijna zwart leek.

De kist op het tafelblad begon rammelend te trillen, maar kwam al snel tot rust. De Styx stelde een paar knoppen bij achter het licht. Toen hij zijn hand terugtrok, meende mevrouw Burrows een vage glimlach rond zijn strakgespannen lippen te zien. De gloeilamp laaide donkeroranje op en dimde weer.

Totaal onverwachts en zonder dat de Styx ook maar een spier verroerden werd de kamer in duisternis gehuld. Mevrouw Burrows’ oren knapten en ze verstarde – ze had het gevoel alsof ze in een supersnelle lift omlaag suisde. Daar gaan we weer, dacht ze met klapperende tanden. Ze had hetzelfde gevoeld toen de machine in het boodschappenkarretje van mevrouw Tantrumi in het park van Highfield werd aangezet.

De Styx werden door het duister opgeslokt, maar ze hoorde hen wel met elkaar praten. Toen hoorde ze een klikje, alsof er een schakelaar werd omgezet en voor haar strekte zich een tafereel uit waarin miljoenen piepkleine vonkjes neerregenden op wat eruitzag als een rustige zee bij nacht. Probeerden ze haar soms bang te maken met deze special effects? Dit is helemaal zo erg nog niet, sprak ze zichzelf moed in.

Dat veranderde plotseling.

Het was alsof er iets in haar hoofd trachtte te komen, als een hongerige worm die door de schil van een overrijpe perzik probeerde te kruipen. Wat het ook was, het was in elk geval veel groter dan een worm – eerder een egel. Met ontzettend scherpe stalen stekels die er totaal geen moeite mee had om pijn te veroorzaken. En pijn veroorzaken deed hij. Mevrouw Burrows schreeuwde het uit, omdat hij opeens door haar schedel zakte en heen en weer schoot van haar ene hersenhelft naar de andere. Vervolgens krabbelde hij naar voren, totdat hij vlak achter haar linkeroog zat, waardoor ze onwillekeurig met haar oog knipperde en haar ooglid razendsnel begon te trillen. Hij vloog snel terug naar het midden van haar schedel. Ze trok een pijnlijk gezicht, want de hoofdpijn was teruggekeerd en vele malen erger dan eerder, en ze wist zeker dat ze zou gaan overgeven.

De twee Styx bestookten haar nu met vragen.

‘Hoe heet je?’

‘Wat ben je van plan?’

‘Werk je samen met een man die Drake heet?’

‘Wat was je van plan?’

‘Waar is Will Burrows?’

‘Waar is je man, dr. Burrows?’

‘Waar zijn de meisjes die je als Rebecca kent?’

‘Waar zijn de flesjes met Dominatie?’

‘Naam? Plan?’

‘Waar zijn de flesjes met Dominatie?’

Ze was niet van plan antwoord te geven, maar het leek wel of elke vraag van heel ver weg op haar werd afgevuurd, alsof ze een brandende komeet vanuit een sterreloze hemel op zich zag afkomen. Zodra deze haar raakte, werd ze geteisterd door de gruwelijkste pijnen. Haar hele lichaam verstijfde en rukte wild aan de riemen, en ze droop van het zweet.

De Styx bleven haar aan één stuk door met vragen bestoken en herhaalden ze in een eindeloze cirkel waaraan ze zo nu en dan een nieuwe toevoegden. Bij de nieuwe vragen was het alsof een nog grotere, nog helser brandende komeet als een gloeiend hete vuurstroom recht op haar werd afgeschoten.

En al die tijd sloop de kwaadaardige egel in het wilde weg rond onder haar schedeldak. Herinneringen aan verschillende gebeurtenissen uit haar leven trokken in een flits aan haar voorbij; het begon met de dag dat dr. Burrows en zij in hun nieuwe flat in Highfield trokken, gevolgd door de maaltijd in het Indiase restaurant in de buurt om zijn aanstelling als conservator van het museum van Highfield te vieren. Ze herinnerde zich de middag dat ze Will voor het eerst mee naar huis namen – hij was nog maar een peuter – en ze hem in zijn gloednieuwe box zetten.

De herinneringen verschenen en verdwenen zo snel, als een pak kaarten dat door elkaar werd geschud, dat ze ze amper kon bijhouden. Ze vroeg zich af of haar leven aan haar voorbijflitste omdat ze bang was dat ze op het punt stond te sterven. Nee, bedacht ze, het kwam door dat ding in haar hoofd. Dat hielp zichzelf aan alles wat het wilde hebben en ze zag geen kans het tegen te houden. Ze voelde zich bezoedeld.

Ze klampte zich vast aan de gedachte dat ze tenminste had geprobeerd Drake te helpen, hem te steunen in zijn strijd tegen deze afschuwelijke types en dat ze daarmee had geprobeerd haar zoon Will bij te staan. Ze had gefaald, maar ze had het in elk geval wel geprobeerd. Daar was ze trots op, ook al kon ze nu elk moment sterven.