22

‘Kijk uit!’ sputterde Chester en hij gebaarde woest naar de schimmen achter Martha, die dat gedeelte van de Wolfsgrotten betrad waar Elliott en hij op haar zaten te wachten. Er klonk een hoop gesnuif en toen dook Bartleby met gebogen kop op alsof hij zich diep schaamde. ‘Het is die verrekte kat!’

‘Rustig maar,’ zei Martha. Ze wenkte de kat. Hij ging bij haar voeten zitten en keek naar haar op. ‘Ik kon hem daar niet achterlaten, overgeleverd aan de spinnen en de wolven.’

‘Hij had het op Will gemunt. Hij wilde Will aanvallen,’ zei Chester met zijn geweer al in de aanslag. ‘Hij is niet te vertrouwen.’

‘Je hebt gehoord wat die ene Rebecca zei. Het komt door de Styx,’ zei Elliott achteloos en ze nam een nieuwe hap spinnenvlees.

‘Wat bedoel je?’ vroeg Chester.

‘Ze hebben hem onderworpen aan het Donkere Licht,’ antwoordde Elliott. ‘Hij had geen keus en moest wel doen wat Rebecca hem opdroeg. Met het Donkere Licht kunnen de Styx de geest van de allersterkste mannen breken en hen tot hun slaven maken, en Bartleby is maar een dom beest. Bovendien komt hij ons misschien nog wel van pas,’ voegde ze eraan toe. ‘Ik geloof dat ík de dommerik van het stel ben,’ mopperde Chester, die zijn geweer liet zakken, maar de kat wel wantrouwend bleef aankijken. ‘We hadden op de duikboot Bartlebyburgers moeten eten.’

Martha aaide over de kale kop van de kat, die nog steeds vol zwammensapvlekken zat. ‘Nee, Elliott heeft gelijk – hij is een Jager. Hij kan ons nog van nut zijn,’ zei ze.

Terwijl zijn vader terugkeerde naar het hok van de radio-officier liet Will zich lui op een van de canvas stoelen zakken en legde zijn voeten op de werkbank. Hij prikte met een vork in het grote blik vol stukjes ananas en propte er een paar in zijn mond. ‘Hmmm… dat smaakt me best. Wat een leventje, hè, pap?’ zei hij al kauwend.

‘Eet nou niet meteen te veel fruit – je lichaam is het niet meer gewend,’ raadde dr. Burrows hem aan. Hij zette een blikken legerkroes op de werkbank, stak zijn hand in zijn zak en haalde er een paar kleine, in folie gewikkelde pakjes uit. Will schoot meteen nieuwsgierig overeind.

‘Ik heb wat crackertjes voor je meegebracht,’ zei dr. Burrows. ‘Lekker. Wat zit daarin?’ vroeg Will met een schuine blik op de damp die van de blikken kroes af kwam.

‘Thee,’ zei dr. Burrows. ‘Proef maar.’

‘Het heeft wel ongeveer de goede kleur,’ merkte Will op en hij nam een slokje. ‘Getver… wat is dat goor! Veel te zoet!’

‘Dat komt vast door de gecondenseerde melk. Daar was ik als kind gek op – we deden het ook wel op perziken…’

Dr. Burrows ging op de stoel naast Will zitten en begon herinneringen op te halen aan een of andere oudtante die Will nooit had ontmoet, en probeerde al vertellend alle knoppen op de diverse vakjes op de werkbank uit. Toen dr. Burrows ten slotte helemaal lyrisch werd over de hartige taart met rundvlees en niertjes die de bewuste oudtante altijd speciaal voor hem maakte, kreeg hij een knop midden op het grootste apparaat te pakken en baadde de grote wijzerplaat die erop zat opeens in een zachtgele gloed. Ook de ventielen boven op het apparaat lichtten op en gaven een rozige glans af. Uit een kleine luidspreker hoog aan de muur golfde opeens statisch geknetter, dat op zijn beurt weer plaatsmaakte voor een geluid dat harder en dan weer zachter werd. Het had wel iets weg van het geluid van golven die in de verte op het strand sloegen. Dr. Burrows hield abrupt zijn mond.

‘Godzijdank,’ mompelde Will binnensmonds, opgelucht dat zijn vaders onophoudelijke stroom herinneringen was afgebroken.

‘O, ik weet het – dit kon weleens onze redding zijn,’ zei dr. Burrows, die niet in de gaten had wat de ware reden voor zijn zoons opluchting was, en hij draaide aan de wijzerplaat op het grootste apparaat. Het enige wat dit opleverde, was dat er nog meer statische herrie door de ruimte schetterde en na een paar minuten hield hij het hoofdschuddend voor gezien. ‘Er zijn zeker een paar van die ventielen gesprongen,’ zei hij en hij wees naar de glazen buisjes boven op het apparaat die onverlicht waren.

‘Zullen we proberen ze te repareren?’ stelde Will voor.

‘Ik heb in een van de voorraadkamers wel reserveonderdelen zien liggen, maar ik heb geen idee hoe dit allemaal werkt. Dit gaat me een beetje boven mijn pet,’ morde dr. Burrows nors alsof hij kwaad was op zichzelf. Hij liet zich met een diepe zucht weer op zijn stoel terugvallen en speelde met een pakje crackers. ‘Ik heb trouwens ook geen flauw idee hoe al deze apparaten zijn in- en afgesteld,’ zei hij spijtig. Hij stond op en klakte een paar keer met zijn tong. ‘Het is misschien tijdverspilling, maar zolang we hier toch zijn, zou je alle golflengtes kunnen uitproberen, Will. Deze spullen waren waarschijnlijk alleen bestemd voor gebruik hier in de haven en aangezien er verder toch niemand is…’ zei hij, maar hij maakte zijn zin niet af en verliet de kamer.

Will ging meteen aan de slag. Hij draaide heel langzaam aan de grootste wijzerplaat en testte verschillende combinaties van knoppen uit. Terwijl hij dit deed, riep hij onophoudelijk: ‘Hallo, hallo, is daar iemand?’ in de microfoon, ook al was hij nauwelijks te verstaan, omdat hij nog steeds stukjes ananas naar binnen schrokte. Omdat zijn inspanningen hooguit wat statische ruis aan de luidspreker ontlokten en hij ook geen trek meer had in fruit, hield hij het na een tijdje voor gezien. ‘Inderdaad,’ zei hij teleurgesteld tegen zichzelf, ‘dit is echt je reinste tijdverspilling.’ Hij scheurde het pakje open, knabbelde aan een van de droge crackertjes en liet zijn blik peinzend door de ruimte glijden. Zijn blik bleef hangen bij de rij telefoons aan de wand. Hij stond op, tilde de hoorn van de telefoon die het dichtst bij hem was, de rode, en hield hem bij zijn oor om te luisteren of er een kiestoon was. Hij hoorde niets, dus drukte hij op de haak van de telefoon en draaide een paar willekeurige nummers om te zien of dat iets uitmaakte.

‘De Batphone doet het niet,’ mopperde hij, want hij hoorde helemaal niets en ten slotte legde hij de hoorn neer. In een opwelling nam hij zacht grinnikend de hoorn van de zwarte telefoon ernaast op en draaide het nummer van hun huis in Highfield. Hij stak zijn vinger in de kiesschijf van de telefoon en draaide een cijfer. ‘Wie heeft dit in vredesnaam bedacht?’ zei hij hardop, want het duurde een eeuwigheid voordat de schijf was teruggedraaid, waarna hij het volgende cijfer kon draaien. Hij bedacht hoe gek het zou zijn als zijn moeder opeens opnam. Dat zou echt een heel apart gesprek worden.

Hij deed zijn ogen dicht en stelde zich voor hoe dat zou verlopen.

Klik!

Hoi mam, met Will.

Ze was ongetwijfeld razend op zijn vader en hem. Waar hebben jullie in godsnaam al die tijd uitgehangen? Jullie hebben natuurlijk geen flauw idee wat jullie me hebben aangedaan, hè? Stelletje egoïstische snotneuzen die jullie zijnKOM ALLEBEI ALS DE WIEDEWEERGA NAAR HUIS! zou ze waarschijnlijk zo hard mogelijk gillen.

Ehm, dat gaat niet zo een-twee-drie, mam. We zitten op een of andere geheime legerbasis duizenden kilometers onder de aardkorst…

In de hoorn heerste een diepe stilte en hij liet zijn denkbeeldige gesprek voor wat het was. ‘Niemand thuis, niemand thuis…’ mompelde hij binnensmonds en hij wilde de hoorn alweer ophangen toen hij besloot nog iets anders uit te proberen.

Met enige moeite haalde hij zich zijn moeders mobiele telefoonnummer voor de geest, ook al had ze dat ding bijna nooit aanstaan. Nadat hij het nummer had gedraaid, luisterde hij aandachtig. Opeens klonk er een harde ruis en hij sprong verschrikt op.

In het advocatenkantoor waar ze werkte, zat mevrouw Burrows verwoed te typen achter haar bureau. Via een koptelefoon op haar hoofd luisterde ze naar de dictafoon en schreef ze een brief van een van de partners uit. Het ging over een stel dat in scheiding lag en over de voogdij van hun vijfjarige dochter kibbelde. Mevrouw Burrows dacht aan het verdriet en de opschudding die onder de droge, juridische taal van de brief schuilgingen, en vond het allemaal erg treurig.

Ze meende haar mobieltje te horen overgaan, trok de koptelefoon van haar hoofd en greep haar handtas. De telefoon rinkelde nog steeds toen ze hem eruit haalde. Ze nam op en hield het telefoontje bij haar oor, maar hoorde alleen een luid gekraak. ‘Hallo,’ zei ze, maar net op dat moment werd de verbinding verbroken. Ze las het nummer. Ze herkende het niet – het was in elk geval geen Londens nummer. ‘Zeker weer zo’n vervelende vertegenwoordiger,’ zei ze. Ze gooide het mobieltje terug in haar tas en ging verder met typen.

Na een nog veel harder gekraak had Will de hoorn snel bij zijn oor vandaan gehouden en de verbinding verbroken. ‘Waar ben ik in vredesnaam mee bezig?’ vroeg hij zich af, maar toch besloot hij nog een laatste poging te wagen. Opeens was zijn hoofd helemaal leeg en kon hij geen enkel telefoonnummer meer bedenken. Hij kende het nummer van Chesters ouders niet en dat van tante Jean al evenmin, en het enige wat hij uiteindelijk kon bedenken was dat hij het alarmnummer kon proberen.

In een flits schoot hem echter opeens de reeks cijfers te binnen die Elliott tijdens haar koortsaanval steeds opnieuw had gepreveld en omdat hij ze uit zijn hoofd kende, begon hij ze onmiddellijk te draaien. Ook nu leek het of hij geen verbinding kreeg – deze keer kraakte de hoorn zelfs niet eens, dus verkondigde hij in het wilde weg: ‘Dit is Will Burrows. Ik bel diep vanuit de aarde en ik kom echt binnenkort terug. Dank u wel – tot ziens!’ Toen gooide hij de hoorn met een klap op de haak. Kauwend op een van de droge crackertjes ging hij kijken wat zijn vader aan het doen was.

‘Ik snap niet dat je dat spul kunt drinken,’ zei Will toen hij hem had gevonden. Dr. Burrows zat diep gebogen over een tafel die hij in de slaapzaal had neergezet en nam af en toe een slokje uit zijn legerkroes. Om de poten van zijn stoel lag een hele verzameling mappen, dozen en stapels losse vellen papier – kennelijk had hij alles verzameld wat wellicht nuttig kon zijn en nam dat nu allemaal door.

Er lag een of andere plattegrond opengevouwen op de tafel die zo groot was dat hij het hele tafelblad in beslag nam. Hij was van grauw verkleurd papier met hier en daar een enkel pastelkleurig vlak. Toen dr. Burrows zijn thee had opgedronken en zijn kroes op de plattegrond neerzette, viel Wills oog op een gedeelte daar vlakbij. Het viel hem op, omdat het donker was gearceerd. Aan de vorm herkende Will onmiddellijk de haven en het gebouwencomplex waar ze zich nu bevonden. Behalve de rivier, die eruitzag als een lichtblauw lint dat over de plattegrond was gedrapeerd, liepen er ook allerlei dunne, gele strepen vanaf de havengrot alle kanten uit, zo nu en dan onderbroken door rode driehoeken. Will nam aan dat die de afstand markeerden en overeenkwamen met de driehoeken die ze op de wanden hadden zien staan en die hen dus naar de haven hadden geleid.

‘Zit er iets interessants bij?’ vroeg Will met een knikje naar de plattegrond.

‘Niet echt,’ antwoordde dr. Burrows afwezig. ‘Volgens mij speurden ze de naaste omgeving af, op zoek naar zoetwaterbronnen.’

Op dat moment kreeg Will de kleine stenen tabletten in het vizier die op een groezelige zakdoek lagen en zijn nieuwsgierigheid was meteen gewekt, want hij had ze pas één keer eerder heel kort gezien. Dr. Burrows had er een in zijn hand en bestudeerde hem aandachtig.

‘Mag ik even kijken?’ zei Will.

‘Als je ze maar niet laat vallen,’ mompelde dr. Burrows zacht, terwijl hij iets onleesbaars op een schrijfblok krabbelde.

Will stak een hand uit naar de zakdoek en pakte een tablet.

‘Wauw! Je zei dat de tekens klein waren, maar ik had niet verwacht dat ze zó klein zouden zijn!’ merkte hij verwonderd op, terwijl hij naar de ingewikkelde inscriptie en piepkleine tekeningetjes tuurde.

‘Hoe lang ik er ook aan werk, ik kom geen stap verder met dat schrift. Het stelt me compleet voor raadsels.’ Dr. Burrows ademde zwaar uit en leunde met een gelaten zucht achterover in zijn stoel. ‘Ik kan me een paar woorden herinneren, maar bij lange na niet voldoende. Ik heb iemand nodig die ervaring heeft met het breken van codes en me kan helpen alles te ontcijferen.’

‘Zal ik het eens proberen?’ bood Will gretig aan.

‘Nee, het is veel te ingewikkeld,’ zei dr. Burrows. ‘Een pure verspilling van tijd.’

‘Waar denk je dat dit een plattegrond van is?’ vroeg Will. Hij pakte nog een stenen tablet uit de zakdoek en vergeleek hem met de eerste.

Dr. Burrows sloeg een nieuwe, lege bladzijde van het schrijfblok open en begon er woest op te tekenen. Vervolgens draaide hij het om zodat Will het kon zien. Hij had een cirkel getekend met kleine mannetjes die aan de binnenkant rondwandelden, en precies in het midden van de cirkel een gestileerde zon waar kronkelende stralen uit staken. ‘Dit is een muurtekening die ik in een oude tempel in het Onderdiep heb ontdekt. Het stelt een wereld ín een andere wereld voor,’ zei hij met een diepe zucht.

‘Ja, ik heb de tekening gezien die je daarvan hebt gemaakt,’ herinnerde Will zich.

‘Wat?’ krijste dr. Burrows. Hij vloog overeind en gooide zijn stoel om. ‘Hoe kan dat in ’s hemelsnaam?’

‘Dat heb ik je toch verteld, papa – we hebben bij de Porie een paar bladzijden uit je dagboek gevonden,’ zei Will.

‘Jawel, maar ik dacht dat ze onleesbaar waren, dat ze door water waren verpest!’ riep dr. Burrows.

Will was totaal overdonderd. ‘Dat heb ik niet gezegd. Een paar bladzijden waren kleddernat, maar de meeste die ik heb opgeraapt, waren er niet al te slecht aan toe. Ik kon ze in elk geval gewoon lezen.’

Dr. Burrows wankelde alsof hij een klap op zijn achterhoofd had gekregen. Hij wilde gaan zitten, maar kwam net op tijd tot de ontdekking dat de stoel niet stond waar hij behoorde te staan. Hij tilde hem ongeduldig op, zette hem recht, ging zitten en begon als een gek op een nieuwe bladzijde te krabbelen. Na een paar seconden duwde hij het schrijfblok weer naar Will toe.

‘Stond er op een ervan een tekening zoals deze?’

Will staarde naar de schets die zijn vader had gemaakt met drie stukken tekst erin. Dr. Burrows’ haastig neergekalkte letters leken nog het meest op platgeslagen muggen. ‘Ja, er zat beslist een bladzijde met drie stukken tekst bij,’ zei hij.

‘En mag ik vragen waar die nu is?’ vroeg dr. Burrows bars.

‘Die heb ik op een veilige plek in Martha’s hut opgeborgen.’

‘In… Martha’s… hut…’ herhaalde dr. Burrows langzaam met nadruk op elk woord. Zijn gezicht had al spierwit gezien van de vele maanden die hij ondergronds had doorgebracht, maar Will had de indruk dat het bloed er nu helemaal uit was weggestroomd.

‘Hoezo – is het belangrijk?’ informeerde Will voorzichtig.

‘Ik heb de bladzijde met de Steen van dr. Burrows nodig om deze tabletten te vertalen. Ja, het is belangrijk.’

Will fronste zijn wenkbrauwen bij het horen van de naam ‘Steen van dr. Burrows’ en keek snel naar zijn vader om te zien of hij het serieus meende. Daarna concentreerde Will zich weer op de tabletten en pakte er nog een uit de zakdoek.

‘De Steen van dr. Burrows is net zoiets als de Steen van Rosetta,’ legde dr. Burrows uit. ‘Er staan drie aparte delen tekst op die allemaal hetzelfde zeggen en een ervan is in het Fenicisch. Daardoor was ik in staat de andere twee talen te vertalen, die volgens mij geen van tweeën ooit door iemand boven op aarde zijn gezien. Als ik dat alfabet nu hier had, zou ik deze tabletten kunnen vertalen en…’ Hij zweeg opeens.

‘Wat?’ zei Will, terwijl hij van de ene tablet naar de nadere keek.

‘Ik vermoed dat dit een plattegrond is die naar de inwendige wereld voert waarin die oeroude beschaving geloofde. De Tuin van de Tweede Zon.’

‘De tweede zon,’ herhaalde Will afwezig.

Dr. Burrows verbaasde zich over het gebrek aan enthousiasme bij zijn zoon, maar Will was diep in gedachten verzonken. Hij verschoof de tabletten op het tafelblad en haalde er steeds meer uit de zakdoek totdat ze allemaal voor hem lagen, afgezien van de ene waarmee zijn vader bezig was.

‘Mag ik die ook even?’ vroeg hij aan zijn vader en hij wees naar de tablet in zijn hand. Dr. Burrows gaf hem aan Will, die hem om en om draaide, de randen aandachtig bekeek en hem toen voorzichtig naast de andere legde.

‘Dominostenen,’ zei Will, ‘het zijn net dominostenen. De randen zijn een beetje versleten, maar zie je die kleine inkepingen? Kijk,’ zei hij en hij pakte een tablet op om zijn vader te laten zien wat hij bedoelde. ‘Deze heeft aan één kant vier inkepingen en past dus tegen de volgende, die dezelfde vier inkepingen heeft.’ Hij legde de tablet terug en rechtte zijn rug.

‘Geniaal!’ schreeuwde dr. Burrows. Hij bestudeerde het patroon aandachtig, maar liet toen zijn schouders weer hangen. ‘Nu weet ik dus de volgorde, maar daar schiet ik nog niets mee op. Ik heb de Steen van dr. Burrows nodig om het schrift erop te ontcijferen. Bovendien weten we nu nog steeds niet waar de route begint.’

Will stak bezwerend zijn handen omhoog. ‘Ik heb nog iets voor je! Wacht hier even!’ riep hij en hij rende als een bezetene naar zijn bed, waarop hij zijn rugzak had achtergelaten. ‘Ik was niet van plan ergens naartoe te gaan,’ zei dr. Burrows verdwaasd.

Will holde terug naar zijn vader met iets in zijn hand. Voordat hij zijn vader liet zien wat het was, wees hij eerst naar de stenen tablet die vooraan lag. ‘Kijk, pap. Zie je dit teken… hier?’ Hij wees naar het drietandige symbool dat heel gedetailleerd helemaal linksboven in de tablet was gekerfd.

‘Ja,’ zei dr. Burrows schouderophalend alsof het niets bijzonders was. ‘Ik ben dat symbool verschillende keren tegengekomen in het Onderdiep,’ ging hij verder. Zijn zoon bladerde intussen door het stapeltje foto’s dat Rebecca Een hem had gegeven.

‘Deze waren het eigendom van een zeeman op de duikboot. Bekijk de laatste eens goed.’ Will legde de foto met een klap voor zijn vader neer. ‘Hetzelfde symbool,’ zei hij triomfantelijk. ‘Die zeeman moet deze foto ergens in de buurt van de onderzeeboot hebben genomen, zo dichtbij dat hij heeft kunnen terugkeren zonder door de Schijners te worden onderschept.’ ‘Nee!’ schreeuwde dr. Burrows. ‘Dus zonder het te weten zit ik misschien al de hele tijd op de goede plek!’

‘Maar… dan moeten we daarheen!’ riep Will al even enthousiast als zijn vader.

Dr. Burrows schudde zijn hoofd. ‘Nee, Will, dat gaat niet.’

‘Waarom niet?’ vroeg Will.

‘Omdat het belangrijk is dat we een weg terug naar boven zien te vinden. Omdat ik niet wil dat we wéér van de bewoonde wereld worden afgesneden, voor het geval we in een noodsituatie belanden. Als we het begin van de rivier kunnen bereiken, is het een fluitje van een cent om hier weer terug te keren. We laten ons gewoon door de rivier meevoeren.’ Hij wilde nog iets zeggen, maar wreef in plaats daarvan over zijn voorhoofd. Toen hij verderging, klonk zijn stem bijna fluisterend: ‘Ik wil weten of je moeder het goed maakt. Die zal nu wel bijna ziek zijn van ongerustheid – ik ben tenslotte niet de enige die wordt vermist – het gaat ook om Rebecca en jou. Ze staat er boven helemaal alleen voor.’

Dr. Burrows keek Will niet aan, wat hem meteen achterdochtig maakte. Zijn vader had zich nog nooit eerder druk gemaakt over zijn moeder en Will vroeg zich af waarom nu dan opeens wel.

‘Bovendien,’ ging dr. Burrows plotseling verder alsof hij net iets had bedacht, ‘had ik de indruk dat jij dat virus boven aan iemand moest afleveren. Zei je niet dat het van levensbelang was dat je dat deed?’

‘Ehm, ja,’ zei Will, die het gevoel had alsof hij plotseling weer met beide benen op de grond stond. Hij had zich volledig laten meeslepen door het vooruitzicht dat hij nieuwe avonturen ging beleven met zijn vader en was het Styxplan daardoor bijna vergeten. Zijn vader zag aan zijn gezicht dat hij in tweestrijd stond.

‘Wat is er?’ vroeg dr. Burrows.

‘Nou, misschien is het niet het echte Dominatievirus,’ antwoordde Will. ‘Misschien is het allemaal een verspilling van tijd.’

‘Hoezo?’

De rimpel op Wills voorhoofd werd nog dieper. ‘Omdat bijna alles wat de Rebeccatweeling heeft gedaan of gezegd een valstrik of een leugen was en ik het nog steeds heel vreemd vind dat Rebecca Een het virus aan mij heeft gegeven. Wat nog vreemder is, is dat Rebecca Twee wist dat ze dat had gedaan – weet je nog dat ze me er bij de onderzeeër naar vroeg?’

Dr. Burrows dacht even na. ‘Kennelijk was het heel belangrijk voor hen dat ze het terugkregen, dus misschien is het toch het echte spul? Trouwens, als je echt denkt dat het gevaarlijk is, ben je verplicht het spul aan een overheidsinstantie te overhandigen en het verder aan hen over te laten.’

Will knikte gelaten. Zijn vader had gelijk. Zolang er een kans bestond, hoe klein ook, dat het flesje het Dominatievirus bevatte, was het zijn taak ervoor te zorgen dat het in de juiste handen belandde, zodat het Styxplan kon worden verijdeld. ‘Goed dan… maar zodra we Bovengronds zijn en ik die flesjes heb afgeleverd, mag ik toch zeker wel met jou mee terug, hè? Ik wil je helpen, papa,’ vroeg hij met een stem die zacht beefde.

‘Natuurlijk, natuurlijk,’ antwoordde dr. Burrows, maar hij keek Will nog steeds niet aan en bukte zich snel om een zwarte map op te rapen die bij zijn voeten lag. ‘Maar nu heb ik graag dat je iets anders voor me doet.’

Will pakte de map aan en bekeek het plastic omslag dat op de plek waar het was opengevouwen was ingescheurd. De voorkant was kaal op wat letters en cijfers na, dus sloeg hij de map open. Het eerste wat hij zag, was een enorm uitvergrote, schematische tekening van een of ander apparaat. ‘Wat is dat?’ vroeg hij. Hij bladerde terug naar de eerste bladzijde en las: ‘Gebruiksaanwijzing buitenboordmotor? Wil je soms dat ik dit ga lezen of zo?’

‘Je weet dat ik geen held ben als het gaat om mechanische zaken. Misschien kun jij dit bestuderen, dan maak ik de boot alvast gereed. Als het niet de goede handleiding is voor de buitenboordmotor die we hebben gevonden, dan staan er in een boekenkast in hokje 23 nog veel meer, evenals een verzameling boeken van Alistair MacLean en… een paar handboeken over wapens.’

Bij de laatste woorden spitste Will gretig zijn oren. ‘Laat het maar aan mij over,’ zei hij.

Will las in de twee dagen die daarop volgden alles over het prepareren en bedienen van een buitenboordmotor; tussendoor glipte hij af en toe weg naar de kade, waar zijn vader en hij de motor naartoe hadden gezeuld. Zonder dat dr. Burrows er erg in had, sloop Will ook naar de wapenkamer, waar hij zichzelf voorzag van een selectie wapens; zittend op een deken die hij had uitgespreid op de vloer in een van de zijkamers van de atoomschuilkelder leerde hij zichzelf hoe hij ze moest demonteren en weer in elkaar zetten.

Intussen was dr. Burrows ook druk in de weer. Met een verroeste trailer had hij de sloep van fiberglas naar de kade gebracht en hem daar te water gelaten. Hij controleerde of hij goed was vastgebonden aan de pier en laadde hem vol met allerlei spullen. Op de terugweg naar de voorraadkamers botste hij bij de grootste veiligheidsdeur tegen Will op.

‘Er is warm water,’ meldde Will. Zijn natte haar was naar achteren gekamd en zijn gezicht was – voor het eerst in lange tijd – schoon van de douche die hij net had genomen. Ook had hij schone kleren aan, een olijfgroen hemd en een bijpassende broek.

Dr. Burrows staarde hem met open mond aan.

‘Voor de voorraad van de kwartiermeester en de kleren moet je in hok 31 zijn en voor de douches in hok 27. Ik heb shampoo en zeep voor je laten staan,’ zei Will ook nog en toen liep hij door naar buiten. Dr. Burrows keek hem na en zag de Browning Hi-Power die zijn zoon op zijn rug in zijn broekband had gestoken.

‘Will! Ik heb je nog zo gezegd dat je niet…’

‘Hij is niet geladen,’ antwoordde Will zonder ook maar één seconde zijn pas in te houden. Eenmaal buiten het blikveld van zijn vader gooide hij met een brede grijns het doosje munitie in de lucht en ving het weer op. Het was niet erg waarschijnlijk dat dr. Burrows de schoten in de atoomschuilkelder kon horen. ‘Oefening baart kunst,’ zei hij in zichzelf.

De volgende dag sleepten ze de buitenboordmotor naar de sloep en het lukte Will hem op de juiste plek te monteren. Hem starten leverde iets meer problemen op. De motor sloeg wel aan en bleef een paar tellen draaien, maar ging dan sputterend weer uit. Will had zo vaak geprobeerd hem met de handzwengel aan de praat te krijgen dat hij uiteindelijk geen kracht meer in zijn armen had en dr. Burrows het van hem moest overnemen. Vloekend en van top tot teen bedekt met vet en vuil slaagden ze er ten slotte in het ding te starten. De haperend lopende motor stootte een paar minuten lang zwarte rook uit. Na een tijdje haperde hij niet langer en bromde heel regelmatig. Zijn vader stak zijn duimen omhoog, maar zijn gelach ging verloren in het lawaai van de motor. Will hield hem een beetje schuin, zodat de schroef het water nog maar net raakte en voerde het toerental op. Achter de sloep spatte een woeste regen van druppels hoog op.

‘We zijn zover,’ luidde Wills conclusie. Hij zette de motor uit en de laatste echo’s van het oorverdovende gebrul weerkaatsten door de spelonk.

‘Geweldig!’ prees dr. Burrows hem. ‘Help me eraan te denken dat ik extra brandstof aan boord breng voordat we vertrekken.’ Nadat ze uit de boot waren geklommen en op de pier waren geklauterd, keek hij zijn zoon aan. ‘Teamwork,’ zei hij. Hij gaf hem een zacht schouderklopje en daarna liepen ze samen terug naar de slaapzaal.

Na een goede nachtrust en een ontbijt verlieten ze de schuilkelder en wandelden naar de plek waar de sloep langs de kade lag aangemeerd.

‘Gave jas, pap,’ zei Will. Hij keek bewonderend naar de oude duffelse jas die dr. Burrows had uitgezocht. Hij had een capuchon en houtje-touwtjeknopen, en was gemaakt van een heel dikke, lichtbruine stof die eruitzag alsof hij zonder steun rechtop kon blijven staan.

‘Een echte klassieker van echte duffelse stof. Mijn vader had er vroeger precies zo een, die hij had gekocht in een dumpzaak. Ik weet nog goed dat hij hem altijd droeg toen ik klein was,’ vertelde dr. Burrows vertederd. Nadat hij zijn nieuwe jas uitvoerig had bewonderd, keek hij op en viel zijn blik op de twee grote kakikleurige weekendtassen die zijn zoon vasthield. ‘Moet dat echt allemaal mee?’

‘Ik heb een paar slaapzakken ingepakt en nog wat andere dingen die misschien van pas komen,’ antwoordde Will. Hij deed zijn best zijn vader niet te laten merken hoe zwaar de tassen eigenlijk wel waren.

‘Het kan denk ik geen kwaad om wat extra ballast op de bodem van de sloep te hebben – voor het geval we in ruw vaarwater terechtkomen,’ zei dr. Burrows.

Will keek omlaag naar het borstzakje van het legerjack dat hij had uitgekozen. ‘Het enige waarover ik me echt een beetje zorgen maak, zijn de flesjes met Dominatie. Die mogen we niet kwijtraken. Absoluut niet.’

Ze liepen nog een stukje verder langs de kade en Will zei: ‘Pap, je beseft toch wel dat die flesjes de enige reden zijn dat ik met je mee terugga? Anders ging ik regelrecht terug naar Chester en Elliott. Zodra ik het virus boven aan iemand heb overgedragen, kom ik hier terug om hen te zoeken.’

Dr. Burrows bleef plotseling staan. ‘Will, dat heb je me al duidelijk gemaakt. Je denkt toch zeker niet dat ik hierbeneden al klaar ben? Ik ben pas net begonnen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik kom beslist terug om mijn werk hier af te maken.’

Terwijl ze de rest van de afstand naar de sloep overbrugden, murmelde zijn vader onhoorbaar: ‘Eerst maar eens zien of we ooit thuiskomen.’

Ze borgen alle spullen weg in de sloep en dr. Burrows keek zijn zoon aan.

‘Dat zou ik nog bijna vergeten.’ Hij haalde een paar zwarte, wollen mutsen uit de zak van zijn duffelse jas en ze zetten er allebei een op. ‘Tegen de kou.’

‘Goed idee, pap,’ zei Will met een scheve grijns tegen zijn vader. Met de muts heel diep over zijn voorhoofd getrokken en zijn verwilderde baard zag dr. Burrows er echt uit als een verweerde oude zeekapitein.

‘Voorwaarts en opwaarts!’ riep dr. Burrows, terwijl Will de motor startte. Ze voeren een paar rondjes door de haven, maar zodra Will de slag te pakken had, deed hij wat zijn vader had voorgesteld: hij zorgde er eerst voor dat ze meer vaart kregen en stuurde de sloep toen onder de stenen boog door de rivier op. Dr. Burrows had de situatie goed ingeschat – Will merkte dat hij vol gas moest geven om vooruit te komen in het aanstormende water.

Toen ze het verlichte gedeelte van de rivier achter zich hadden gelaten, nam dr. Burrows met de lantaarn plaats in de boeg, zodat hij de weg voor hen kon verlichten. Hij fungeerde als loods en waarschuwde Will schreeuwend wanneer er uitstekende rotsen moesten worden omzeild of er een scherpe bocht was in de rivier. De tocht verliep veel ruwer dan Will had verwacht. In de wild op en neer deinende sloep waren zijn vader en hij al snel compleet doorweekt door het opspattende water van de ijskoude rivier en de golven die zo nu en dan over de boeg naar binnen gutsten. Will was blij met de wollen muts en de extra lagen kleding die hij voor de reis had aangetrokken.

De rivier strekte zich eindeloos voor hen uit en slingerde zich kilometer na kilometer door de ingewanden van de aarde. Het enige waaruit kon worden afgeleid dat hier eerder mensen moesten zijn geweest, waren de grote witte cirkels die op de oneffen wanden waren geschilderd – deze tekens gaven aan welke kant ze op moesten wanneer de rivier zich vertakte, wat heel vaak het geval was. Terwijl dr. Burrows zich daar vooral mee bezighield, stuurde Will de sloep steeds verder naar boven, naar de oorsprong van de rivier.

Toen Will zo moe was dat het hem de grootste moeite kostte de buitenboordmotor in bedwang te houden, nam zijn vader zijn plek over. Hoewel Will het liefst was gaan slapen, was dat niet mogelijk; er moest iemand met de lantaarn in de boeg zitten, anders zouden ze in het verblindende opspattende water niets kunnen zien. Het was daar niet veel warmer, maar zo kon hij zijn pijnlijke armen tenminste even laten rusten.

Ze voeren zonder te stoppen verder, omdat er eenvoudigweg nergens een plek was waar ze kónden stoppen die hun beschutting bood tegen het continu op hen afstormende water. Nadat er bijna een etmaal was verstreken en dr. Burrows met regelmatige tussenpozen de buitenboordmotor van nieuwe brandstof had voorzien, ontdekte Will een nieuw teken – ook een witte cirkel, maar deze keer met een zwart vierkant erin.

Hij gebaarde naar zijn vader dat hij ernaartoe moest varen. Ze volgden een hele reeks van deze tekens tot ze een bocht om kwamen en zagen dat de rivier zich aanzienlijk verbreedde tot hij minstens honderd meter breed was.

Het water stroomde hier minder woest en daardoor zagen ze in de verte iets lichts. Dr. Burrows stuurde de sloep ernaartoe. Het bleek een metalen ponton te zijn die waarschijnlijk ooit wit was geschilderd, maar inmiddels grotendeels door roest was verkleurd. Daarachter zagen ze een pier en een kleine, door mensenhanden aangelegde kade in het water uitsteken. Dr. Burrows zette de motor uit en ze dreven er langzaam naartoe.

‘Hebbes!’ riep Will, die een metalen reling had vastgegrepen en de sloep tot stilstand bracht. Nadat ze de sloep met een touw hadden vastgebonden, klommen ze eruit.

‘Fijn om weer aan wal te zijn,’ zei dr. Burrows. Hij stampte met zijn voeten en genoot van het feit dat hij weer vaste grond onder zijn voeten had. Hij trok de wollen muts van zijn hoofd en wrong hem uit, terwijl Will de directe omgeving snel verkende. De kade had maar een fractie van de omvang van de kade waarvandaan ze waren vertrokken en hij was binnen een paar minuten alweer terug.

‘Weinig te zien, pap. Alleen een paar brandstoftanks en een gebouwtje dat helemaal leeg is, op een telefoon na.’

‘Dat dacht ik al,’ zei dr. Burrows. ‘Deze plek is waarschijnlijk bedoeld om nieuwe brandstof in te laden – een soort tussenstation waar de barkas en de boten nieuwe benzine aan boord konden nemen. En dat is maar goed ook, want wij hebben ook al een paar reserveblikken opgebruikt. Ik begon me al af te vragen of we voldoende bij ons hadden om helemaal naar boven te komen.’

‘Laten we dan maar even gaan kijken of er nog brandstof in de tanks zit,’ zei Will. Hij wilde al weglopen, maar bleef nog even staan en draaide zich om. ‘Pap, zijn we er al bijna?’

Dr. Burrows porde grinnikend met een vinger in zijn oor om het water eruit te krijgen. ‘Dat vroeg je vroeger ook altijd wanneer we er met de auto op uit trokken om fossielen te zoeken. Je kon bijna niet wachten tot we er waren. Weet je dat nog?’ Will glimlachte. ‘Jawel, maar zijn we er nou bijna?’

‘Moeilijk te zeggen, maar ik schat dat we nog geen derde van de totale afstand hebben afgelegd,’ zei dr. Burrows. ‘Misschien zelfs wel minder.’ Hij zwaaide een paar keer met zijn armen en sprong op en neer.

‘Waarom doe je dat?’ wilde Will nieuwsgierig weten.

‘Heb je niet gemerkt dat het een beetje traag aanvoelt wanneer je je beweegt?’ Hij greep de plunjezak vast die hij vanuit de sloep had meegenomen en tilde hem langzaam op. ‘Zelfs deze voelt zwaarder aan. Tegen de tijd dat we de buitenkant van de aarde bereiken, voelt het vast aan alsof we van lood zijn.’

‘Ja, terug naar de volledige zwaartekracht. Daaraan had ik nog niet gedacht,’ zei Will en hij zuchtte diep. ‘Dan hebben we geen superkrachten meer.’

Ze richtten in het gebouw een slaapplek in, en staken in de deuropening een petroleumkacheltje aan om zichzelf bij te warmen en hun kletsnatte kleding en laarzen te drogen. Toen ze iets warms in hun maag hadden, kropen ze in hun slaapzak en binnen enkele minuten waren ze diep in slaap.

Will werd wakker omdat zijn vader een legerkroes met een kokendhete vloeistof erin onder zijn neus hield.

‘Jasses! Niet weer die zogenaamde thee van je, hè,’ zei Will. Hij kreunde. ‘Laat me nou nog even slapen – ik ben gesloopt.’ ‘In de benen, luilak. Hoe eerder we deze reis achter de rug hebben, des te beter,’ zei dr. Burrows, die op zijn hurken naast hem zat.

Ondanks Wills geklaag stond hij toch op en ze trokken verder in de sloep. Ze passeerden verschillende plekken waar brandstof kon worden ingeslagen en ten slotte bereikten ze anderhalve dag later een plaats die veel belangrijker was.

‘Volgens mij zijn we er,’ brulde dr. Burrows vanaf het roer.