30

‘Drake, ik ben het. Ik wilde je alleen maar laten weten dat we de schuilkelder in de diepte hebben bereikt,’ meldde Will in de zwarte telefoon in het hokje van de radio-officier. Toen hij ophield met praten, hoorde hij iets kraken in de hoorn, maar verder heerste er een diepe stilte. ‘Wil je alsjeblieft tegen mijn moeder zeggen…’ Wills stem begon te trillen en hij slikte iets weg, ‘… dat ik hartstikke veel van haar hou en dat ik haar snel weer zal zien.’ Hij legde de hoorn op de haak en precies op dat moment stak dr. Burrows zijn hoofd om de hoek van de deur.

‘Ik dacht dat ik je met iemand hoorde praten,’ zei hij. ‘Wat is er?’

‘Ik heb een berichtje ingesproken voor Drake,’ antwoordde Will.

Dr. Burrows keek teleurgesteld. ‘Je begrijpt toch zeker wel dat die man ons gebruikt, hè – ons allemaal? Hij stuurt jou achter de tweeling en de Dominatieflesjes aan, en God mag weten wat hij Celia allemaal laat doen. Hij gebruikt anderen voor zijn eigen twijfelachtige doeleinden.’

‘Drake is mijn vriend. Als hij er niet was geweest, zou jij allang dood zijn,’ snauwde Will. Dat betekende het einde van het gesprek.

In de twaalf uur die daarop volgden zochten ze hun spullen uit en sliepen ze wat. Toen ze eindelijk klaar waren voor vertrek, trokken Will en dr. Burrows de zware deur achter zich dicht en bleven ze even bij het elektrische bedieningspaneel staan.

Will staarde naar de grootste wijzerplaat en zag de naald een heel klein stukje opzij schieten, maar toen stak zijn vader zijn hand uit naar de eerste schakelaar om deze naar boven te duwen. Daarna deed hij hetzelfde met de andere en werd de haven opnieuw in duisternis gehuld.

‘Is het echt nodig om de elektriciteit uit te zetten?’ vroeg Will. ‘Je moet een plek altijd achterlaten zoals je hem zelf het liefst zou aantreffen,’ antwoordde dr. Burrows. ‘Je weet nooit wanneer je hem nog eens nodig hebt.’

Ze wachtten naast in elkaar in het pikzwarte donker totdat de lichtbol in Wills Styxlantaarn langzaam tot leven kwam en het ongelooflijke groene licht steeds krachtiger door de lens naar buiten golfde.

‘Daar gaan we dan,’ zei Will zachtjes. Hij scheen met de straal op de rug van zijn hand.

Ze verlieten het betonnen gebouw en gingen op weg naar de kade, allebei met zo’n grote legerrugzak op hun rug, die aanzienlijk meer spullen bevatte dan de burgerrugzakken die ze tot dan toe hadden meegezeuld. Hoewel Will er daar ook twee van droeg, een om elke schouder, en verder nog een flinke reistas, zijn geweer en een stengun, voelde het door de lagere zwaartekracht aan alsof hij hooguit een zak veren bij zich had. Hij keek peinzend naar zijn vader. ‘Ik ben weer misselijk.’

‘Ja, het was me al opgevallen dat je een beetje bleek om je neus zag. Ik heb er ook last van, hoor, net als tijdens de eerste afdaling in de Porie. Niets om je zorgen over te maken – dat komt gewoon doordat je ingewanden verwachten dat de normale zwaartekracht helpt bij de peristaltische beweging, het mechanisme waardoor de spieren in je twaalfvingerige darm samenknijpen en fijngekauwd voedsel verder persen door je…’

‘Alsjeblieft, pap, ik zei toch dat ik misselijk ben!’ kreunde Will met een hand voor zijn mond.

Ze liepen de smalle spleet in en Will drukte het eerste radiobaken stevig in een kier hoog in de wand.

‘Broodkruimel nummer een,’ zei hij.

Het was aan het eind van de ochtend en het licht stroomde de lege kamer in. Halverwege haar yogaoefening hoorde mevrouw Burrows dat Drake haar van beneden riep. Ze had haar bijna dagelijkse bezoeken aan de sportschool gemist en het enige wat ze kon doen, was haar oefeningen uitvoeren op de vloer van een van de slaapkamers van het hotel dat Drake tijdelijk als schuilplek gebruikte. Ze greep haar handdoek en waterfles, liep de gang in en draafde langs de trap naar beneden, waar Drake en Leatherman op haar wachtten. De lobby van het hotel was nog helemaal intact, inclusief de receptiebalie, en er stonden diverse tafels met stoelen door de ruimte verspreid. Drake en Leatherman stonden bij de hoofduitgang. ‘Hallo mannen,’ begroette mevrouw Burrows hen. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Kaalkop Wilbrahams heeft zojuist zijn haarstukje aan de deurklopper gehangen,’ zei Leatherman met een uitgestrekt gezicht.

‘Dat meen je niet!’ zei mevrouw Burrows ongelovig. Ze proestte het uit van het lachen, en Drake en Leatherman lachten vrolijk mee.

Drake gaf haar zijn mobieltje. ‘Het spel kan beginnen. U moet hem bellen om een plaats en een tijd af te spreken,’ zei hij rustig.

Mevrouw Burrows hield op met lachen en pakte het mobieltje aan.

Martha bonkte op de deur van de barricade voor de Wolfsgrotten en Chester verroerde zich op het zachte stukje grond waar hij had liggen dutten. Met een kreun hees hij zichzelf overeind; hij wreef over zijn rug en kreunde nogmaals. Nadat hij de zijkant van zijn gezicht die op de aarde had gelegen had afgeveegd en zijn lange haar naar achteren had gestreken, mopperde hij in zichzelf, terwijl hij naar de ingang slofte: ‘Holenmens die ik ben.’ Hij schoof de balk achter de deur vandaan om Martha binnen te laten. Het eerste wat hij zag was dat Bartleby achter haar aan hobbelde.

‘Hou dat verrekte beest bij me uit de buurt,’ zei hij humeurig. Hij zag dat Martha van oor tot oor grijnsde.

‘We hebben de jackpot gewonnen,’ verkondigde ze opgetogen. Zijn blik viel op iets wat naast haar op de grond lag en hij deinsde achteruit.

‘Oerhhhhh!’

Uit de donkere, samenklittende vacht steeg stoom op. Het was moeilijk te zien wat het precies was – het leek wel een oud, pluizig kleed, totdat hij er een stevige snuit uit zag steken.

‘Is dat een wolf?’

‘Wis en waarachtig,’ zei Martha. ‘In een van mijn valstrikken gevangen. Een bruut van een beest – ik moest hem drie keer achter in zijn kop schieten om hem te doden.’

‘Drie keer,’ herhaalde Chester zonder goed te beseffen wat hij eigenlijk zei. Martha bukte zich om een van de achterpoten te pakken en sleepte de dode wolf naar binnen.

Chester volgde haar met zijn ogen en knikte. ‘Ik ben écht een holenmens,’ verzuchtte hij berustend. Hij wilde de deur al dichtdoen, maar bedacht toen dat Bartleby nog altijd buiten rondliep. De ogen van de kat, die zo groot waren als schoteltjes, waren zenuwachtig op Chester gericht – het dier had in de gaten dat hij niet bepaald in de gratie was.

Wrokkig brommend wenkte Chester de kat. Bartleby snapte de hint, sloop behoedzaam langs hem naar binnen en sprong vlug achter Martha aan de grotten in.

Chester liep eveneens achter Martha aan en merkte dat ze niet in het gedeelte was met de zachte aarden vloer waar ze meestal verbleven. Toen hij haar ten slotte verderop in het grottenstelsel inhaalde, was ze al druk bezig met het bereiden van het karkas en Elliott volgde verrukt haar bewegingen.

Martha haalde een van de oogballen van de wolf uit de oogholte, kerfde er een kleine inkeping in en hield hem bij haar mond. Ze kneep er hard in en dronk gulzig van de vloeistof die uit de oogbal spoot en langs haar harige kin omlaag druppelde.

‘Jezusmina,’ zei Chester.

Martha haalde vervolgens ook de tweede oogbal eruit. Ook daar kerfde ze met haar mes in, maar deze gaf ze aan Elliott. ‘Zeer voedzaam vocht,’ zei Martha tegen het meisje, dat de hare nu ook leegdronk.

‘Ohhh!’ kreunde Chester en hij ging abrupt zitten.

‘Dat smaakt goed,’ zei Elliott. Ze keek naar Chester. ‘De volgende keer moet jij het ook proberen.’

Chester maakte een gorgelend geluid en Elliott begon te lachen. Het duurde even, maar toen zag Chester er ook de humor van in. Hij schudde zijn hoofd, maar intussen had Elliott haar aandacht alweer op Martha gericht en ze keek toe hoe zij het grote dier schoonmaakte.

Elliotts herstel was echt een wonder. De antibiotica waren aangeslagen en zo te zien was ze weer bijna helemaal de oude. Hoewel, niet helemáál de oude. Ze was veranderd – het was Chester opgevallen dat ze, in vergelijking met de gereserveerde Elliott uit het Onderdiep, nu veel toeschietelijker was en soms zelfs luchthartig.

Misschien hadden haar hersenen door de koorts inderdaad in een soort sudderpan gezeten, zoals Rebecca Een had gezegd. Chester ging er liever van uit dat het kwam doordat Elliott dankbaar was dat Will, Martha en hij alles op alles hadden gezet om haar leven te redden. Wat de reden ook was, door haar aanwezigheid werden de lange dagen die ze in de Wolfsgrotten op elkaars lip doorbrachten draaglijk; ze kletsten en speelden boter-kaas-en-eieren door met stokjes in de zandvloer te krassen.

Elliott praatte urenlang met Martha en probeerde kennelijk zoveel mogelijk lokale kennis op te zuigen als ze kon. Elliott had erop aangedrongen dat Martha haar liet zien hoe ze aapspinnen moest bereiden en werd hier zo behendig in dat ze de taak overnam wanneer Martha terugkeerde van een van haar jachtpartijen. En nu leerde ze ook al hoe ze een grotwolf moest klaarmaken.

Martha rukte met een afschuwelijk scheurend geluid een voorpoot van het dode beest los en bloed spoot in kleine straaltjes uit het lijf.

‘Martha, waarom ben je helemaal hiernaartoe gegaan?’ vroeg Chester. Hij wendde zijn hoofd af en bekeek het onbekende gedeelte van de grot.

‘Omdat de geur andere wolven aantrekt… en ook spinnen,’ antwoordde Elliott. Ze nam de afgerukte poot van Martha aan en legde hem op een platte steen. ‘Misschien kun je jezelf nuttig maken en een vuurtje voor ons stoken?’

‘Tuurlijk,’ zei Chester.

De wolf smaakte heerlijk en was weer eens wat anders dan het spinnenvlees dat al dagenlang het enige was wat ze te eten hadden gehad. Toen ze allemaal genoeg hadden, zaten ze een tijdje tevreden zwijgend bij elkaar. Chester kon zich maar niet ontspannen. Met elke dag die verstreek zonder dat ze iets van Will hoorden of zagen, nam zijn ongeduld om terug te keren en hem te gaan zoeken toe. Hij maakte gebruik van de gelegenheid en sprak Martha er opnieuw op aan.

‘Wat gaan we doen?’ vroeg hij aan haar. Ze leunde met haar rug tegen de muur en Bartleby zat naast haar. ‘We kunnen hier niet eeuwig blijven.’

‘Nu Elliott wat sterker is,’ begon Martha, die de vraag blijkbaar al had zien aankomen, ‘zouden we kunnen teruggaan naar mijn hut. We hebben bijna geen anijsvuur meer, maar als we er voorzichtig mee omgaan, zou er genoeg moeten zijn voor de terugreis.’

Chester schudde zijn hoofd.

‘Misschien is Will daar al,’ vervolgde Martha snel. ‘Als hij in de buurt van de grote leegte is blijven hangen, heeft hij het vrees ik niet lang uitgehouden.’

‘Toen hij in het Onderdiep van ons gescheiden raakte, heeft hij het ruim een dag zonder eten en drinken in het donker uitgehouden. Deze keer had hij al zijn spullen bij zich en was zijn vader er ook bij. Will laat zich niet zo gemakkelijk kleinkrijgen,’ zei Chester.

‘Oké, we kunnen ook teruggaan naar de grote leegte en de omgeving uitkammen. Wie weet? Als Bartleby zijn geurspoor oppikt, vinden we hem misschien wel. Als we hem inderdaad vinden, wordt het wel een dubbeltje op zijn kant en begeven we ons misschien in een bijzonder gevaarlijke situatie. Als Will de explosie heeft overleefd, geldt dat misschien ook voor de Styx en vergeet vooral de Schijners niet. Ik zou niet…’

‘Ik ga hem zoeken, al moet ik het in mijn eentje doen,’ onderbrak Chester haar.

Elliott had al die tijd het gesprek zwijgend aangehoord.

‘Wat vind jij ervan?’ vroeg Chester nu aan haar.

‘Ik ben het met je eens. We laten nooit een van onze eigen mensen achter,’ zei ze beslist. Op dat moment drong het tot Chester door dat ze net als Drake klonk en het vrolijkte hem enorm op dat ze zo vastbesloten was om Will te vinden. ‘Zolang er een kansje bestaat dat hij nog in leven is, blijven we naar hem zoeken,’ voegde ze eraan toe. ‘Dat zou hij ook voor ons doen.’

‘Dat is zo,’ beaamde Chester. ‘Die goeie, ouwe Will.’

‘Schiet eens op, anders laat ik je alleen achter,’ zei Will dreigend tegen zijn vader, die voor de zoveelste keer was blijven staan om iets te bekijken wat zijn aandacht had getrokken. Deze keer ging het om een mineraalformatie tegen de zijwand van de kloof.

‘Die geel-witte afzetting die we steeds tegenkomen… volgens mij is dat zowaar elektrum,’ merkte dr. Burrows half naar Will gekeerd op. ‘Weet je wat dat is?’

‘Een mineraal?’ gokte Will zonder enig enthousiasme.

‘Niet zomaar een mineraal, lieve jongen. Het is een legering van goud en zilver – met een vrij groot aandeel goud!’

‘Hier hebben we geen tijd voor,’ snauwde Will. ‘Kom nou mee!’

Dr. Burrows rechtte zijn rug. ‘Waarom opeens al die haast? We zijn al langer dan een week weg. Je vrienden zijn allang vertrokken tegen de tijd dat wij daar aankomen.’

Het was wel duidelijk dat dr. Burrows zich totaal niet druk maakte om Chester, Elliott en Martha. Will ging er niet op in, maar liet zijn frustratie in plaats daarvan blijken door de haan van zijn stengun te spannen, die hij tot zijn belangrijkste vuurwapen had verkozen omdat hij korter was en veel praktischer dan het geweer dat op zijn rug hing. Daar kwam nog eens bij dat hij hem ook beter bij zijn militaire outfit vond passen.

‘Het heeft geen zin om ons te haasten,’ zei dr. Burrows nogmaals. Hij draaide zich weer om naar de mineraalformatie en begon ook nog eens op die bekende, irritante manier van hem te fluiten, waardoor Will zich slechts met moeite kon inhouden.

‘Veel plezier met dat elektrum van je,’ zei hij knarsetandend en hij stormde weg door de tunnel. Hij zag dat hij de donkere opening van een zijtunnel passeerde en controleerde de spuitbus met insectenverdelger die hij met tape aan zijn bovenarm had bevestigd. Met dit spul, Drakes hoofdband en het machinepistool had hij het gevoel dat hij alles aankon, of zijn vader nu bij hem was of niet.

‘Hé, Will! Wacht op mij!’ schreeuwde dr. Burrows, die achter zijn zoon aan sprintte.