37

‘Will zei dat dit ding liters benzine verbruikte om hen terug naar huis te brengen,’ schreeuwde Chester. Hij zette de buitenboordmotor uit en de rust keerde terug in de haven.

‘Maak je geen zorgen, lieve jongen, ik haal nog wel een paar vaten voor je,’ bood Martha aan. Ze stond op de kade en keek met een vertederde blik neer op Chester, die in de sloep was blijven zitten.

Hij staarde de mollige vrouw na, die nu naar de benzinevaten schommelde. ‘Lieve jongen?’ mompelde hij hoofdschuddend in zichzelf. Ze werd steeds enger. Zonder Will richtte ze blijkbaar al haar genegenheid op hem en daar moest hij helemaal niets van hebben. Ze gaapte hem de hele tijd met die dwepende blik van haar aan, waardoor hij zich steeds ongemakkelijker begon te voelen.

Het ergste moment had zich voorgedaan tijdens hun trektocht door de kloof, waarbij ze de signalen van de radiobakens hadden gevolgd om bij de ondergrondse haven te komen. Daar hadden ze een pauze ingelast om uit te rusten. Martha had aangeboden de wacht te houden, zodat Chester een paar uur kon slapen. Hij was plotseling wakker geworden omdat hij had gevoeld dat iemand zijn haar zat te strelen. Hij had zijn ogen iets geopend en gezien dat Martha opeens haar hand terugtrok. Omdat hij het voorval zo gênant en eerlijk gezegd ook erg verontrustend had gevonden, had hij haar er niets van durven zeggen. Wanneer hij eraan terugdacht, kreeg hij nog de kriebels.

Hij had de tocht naar de atoomschuilkelder nooit in zijn eentje durven maken en twijfelde er ook geen seconde aan dat hij iemand nodig had om het volgende deel van de reis over de rivier te kunnen afleggen, maar zou zelf in nog geen duizend jaar Martha als enige reisgenoot hebben uitgekozen, zeker niet met haar huidige gedrag.

Hij stond langzaam op in de deinende sloep om over de pier uit te kijken. Hij zag Martha over de kade weglopen. Zodra ze in een van de gebouwen was verdwenen, kwam hij in actie. ‘Kom op,’ spoorde hij zichzelf aan. Hij sprong uit de boot en rende de andere kant op naar de atoomschuilkelder. Daar liep hij direct naar het hok van de radio-officier. Hij trok de deur achter zich dicht.

‘De zwarte telefoon… de zwarte telefoon… de zwarte telefoon, zei Will,’ ratelde Chester licht hysterisch. Hij griste de hoorn van de haak en luisterde. ‘Geen zoemtoon… maar dat Will zei al,’ hield Chester zichzelf voor. Hij draaide gejaagd het nummer dat Elliott voortdurend had herhaald toen ze koorts had. In zijn haast stak hij zijn vinger in het verkeerde gat en draaide hij een fout cijfer. Hij merkte dat hij in paniek begon te raken, maar opeens viel zijn oog op een kleine poster aan de muur. Met eenvoudige, duidelijke letters stond daarop in zwart-op-wit geschreven: RUSTIG BLIJVEN EN GEWOON DOORGAAN. Een of andere grapjas had met een blauwe balpen de ‘R’ in het laatste woord in een ‘D’ veranderd, maar de oorspronkelijke boodschap was Chester niet ontgaan. Hij haalde diep adem en draaide het nummer opnieuw.

‘Doe het, alsjeblieft, doe het, alsjeblieft…’

Hij wachtte heel even voor het geval de verbinding nog tot stand moest komen. Toen hij in de hoorn wat hoorde kraken, begon hij te praten en de woorden buitelden over elkaar heen zijn mond uit. ‘Drake, met Chester. Ik ga binnenkort beginnen aan de reis naar boven via de rivier en ik… ehm… je móét er zijn wanneer ik bovenkom,’ smeekte hij ongerust. ‘Het móét,’ herhaalde hij nogmaals en toen zweeg hij even, omdat hij dacht dat hij buiten in de gang iets hoorde. Hij zette zijn dwingende smeekbede zachtjes voort: ‘Ik reken erop dat je er bent, Drake. Ik kan dit niet alleen…’

Nu wist hij zeker dat er iemand in de gang rondscharrelde. Chester legde de hoorn op de haak en liet zich op een van de stoelen vallen. Hij legde zijn voeten op de werkbank en boog zijn hoofd voorover alsof hij was ingedut.

Achter hem ging de deur langzaam op met knarsende scharnieren open. ‘Mijn lieve jongen, ben je hie… aha, dáár zit je,’ zei Martha een beetje verrast.

Chester strekte zijn armen en gaapte geforceerd. ‘Ben zeker ingedommeld,’ jokte hij.

Martha liet haar blik ongeïnteresseerd over het gereedschap op de werkbank glijden. ‘Ik heb de brandstof aangevuld en vroeg me af of je nu misschien iets wilde eten,’ zei ze, terwijl ze door haar wijde rok aan haar achterste krabde.

‘Ehm… nee… dat is niet nodig, Martha,’ antwoordde Chester.

‘Ik was van plan straks de voorraad te controleren. Heus, ga jij je gang maar en eet alvast wat. Maak je over mij maar geen zorgen.’

‘Ik vind alles best, liefje,’ zei ze zonder haar teleurstelling te verbergen en ze schuifelde weg.

Chester bleef in het hok zitten en vroeg zich voor de zoveelste keer af of er echt geen manier was om de rest van de tocht in zijn eentje af te leggen. De gedachte dat hij zonder Martha in de sloep de haven zou verlaten was bijzonder verleidelijk, maar afgaand op wat Will hem had verteld moest je echt met zijn tweeën zijn en om de beurt de buitenboordmotor bemannen. Chester vloekte in stilte – nee, hij wist echt niet hoe hij het in zijn eentje moest klaren.

Hij wist ook niet wat er zou gebeuren zodra hij daadwerkelijk Bovengronds kwam. Ondanks het altijd aanwezige risico van de Styx had hij zich vast voorgenomen om zijn ouders op te zoeken. Hij moest hun laten weten dat hij nog leefde. Hoe zou dat uitpakken met Martha in zijn kielzog? Het was op een of andere manier net of hij een derde ouder had opgepikt, een aanbiddende en nogal maffe ouder. Opeens kwam er een afschu welijke gedachte bij hem op. Hij zag voor zich hoe Martha, verteerd door jaloezie en schuimbekkend, op het punt stond zijn vader en moeder met de kruisboog te beschieten.

‘Lieve help, nee.’ Hij wreef hard over zijn voorhoofd. ‘Will, waar je ook zit, je hebt heel wat uit te leggen,’ zei Chester hard op. Hij proestte het opeens uit. ‘Will, Will, Will,’ zei hij lachend en hij schudde zijn hoofd.