13

Chester kwam met een mok in zijn hand naar buiten. Hij ging op de lege stoel naast Will zitten en sloeg met een langgerekt ‘Hmmmff’ zijn benen over elkaar.

‘Gaat het?’ informeerde Will voorzichtig.

‘Jawel hoor,’ mompelde Chester zonder zijn vriend aan te kijken. ‘Will… het is…’ begon hij, maar toen keek hij hem even aan en nam een flinke teug uit zijn mok.

‘Wat?’ antwoordde Will, die maar al te goed wist wat er zou komen.

Chesters drankje was duidelijk veel warmer dan hij had verwacht en hij haalde een paar keer heel snel achter elkaar adem om zijn mond af te koelen voordat hij weer iets zei. Toen hij eenmaal zover was, klonken zijn woorden kortaf van boosheid. ‘Die meid heeft ons het leven zuur gemaakt… en jij laat haar zomaar gaan, alsof er niets is gebeurd.’

‘Ik heb haar helemaal niet laten gaan,’ wierp Will tegen. ‘Het is alleen…’

‘Wát?’ zei Chester, die nog bozer werd. ‘Zeg nou zelf, Will! Je gedraagt je als een… weet ik veel… als een enorme angsthaas!’

‘Dat is niet waar,’ sputterde Will tegen terwijl hij zijn best deed om rustig te blijven.

‘Nou, volgens mij bega je de grootste stommiteit van je leven.’

Chester keek even nadenkend voor zich uit. ‘In elk geval een van de grootste.’

‘Luister nou eens, Chester,’ zei Will. Hij wreef over zijn voorhoofd om de bonkende koppijn die na Rebecca’s komst was komen opzetten te verdrijven. ‘Ik zou er geen enkele moeite mee hebben gehad om haar door Martha en jou te laten doden.’

‘O nee? Waarom heb je ons dan niet gewoon onze gang laten gaan?’ vroeg Chester fel.

‘Omdat jullie er achteraf spijt van zouden hebben gekregen. Ben je al die doden niet spuugzat? Als we deze Rebecca hadden gedood, zouden we net zo erg zijn als zij en al die andere Styx. We moeten voorkomen dat we zelf ook zo diep zinken.’ ‘Waag het niet ons met hen te vergelijken,’ zei Chester ziedend. ‘Wij zijn de goeieriken.’

‘Zolang we geen twaalfjarige meisjes doodschieten wel, ja,’ zei Will.

Chester klakte met zijn tong. ‘Je bent toch hoop ik nog niet vergeten dat ze wél verrekte gevaarlijk is, hè? Stel dat haar zus strakjes met een heel leger van die akelige Ruimers buiten voor die barricade staat? Stel dat ze daar staan te wachten totdat zíj het teken geeft en dat ze dan deze plek bestormen en ons allemaal vermoorden? Nou?’ Chester snoof als een geirriteerde stier door zijn neusgaten, ook al sprak hij nu zonder zijn stem te verheffen.

‘Waarom zouden ze wachten? Ze kunnen aanvallen wanneer ze willen,’ redeneerde Will.

Chester wapperde met zijn hand door de lucht alsof hij Wills antwoord letterlijk wegwuifde, maar veranderde toen van tactiek. ‘En wat het sparen van het leven van deze Rebecca betreft, hoe luidt dat gezegde ook alweer? Wie het zwaard opneemt…’

‘… zal door het zwaard omkomen,’ vulde Martha aan, die op dat moment de veranda op kwam lopen en een metalen bord op de vloer bij Wills voeten neerzette. ‘Hier is het eten voor die gevangene van je.’ Ze draaide zich meteen weer om en ging terug naar binnen. Will zag dat ze de kruisboog op haar rug had hangen. Het was duidelijk dat ze net als Chester vreesde dat er nog meer Styx zouden opdagen.

Will keek naar het bord, maar maakte geen aanstalten om het op te pakken. ‘Dacht je soms dat ik geen wraak wil, Chester? In godsnaam, moet je kijken wat ze Cal, oom Tam, mijn echte moeder en oma Macaulay hebben aangedaan. En als ze beter voor mijn vader hadden gezorgd, zou hij nu waarschijnlijk nog leven. Maar Rebecca doodschieten is niet… niet de oplossing.’ Hij gaf een klap op de armleuning van Chesters stoel. ‘Je luistert helemaal niet. Kijk me eens aan.’

‘Wat?’ vroeg Chester toen hij Wills vastberaden blik op zich gericht zag.

‘Je moet me geloven wanneer ik zeg dat ik haar écht niet heb vergeven. Geen haar op mijn hoofd die dat overweegt.’ Chester knikte even.

Will stond op en pakte het bord met eten. ‘Je weet trouwens maar nooit – misschien kan ze ons wel helpen. Misschien weet zij wel een manier om uit de Porie te komen – zodat we op zoek kunnen naar medicijnen voor Elliott. Als we haar meteen hadden gedood, had ze ons helemaal niets kunnen vertellen.’

‘Daarin heb je misschien gelijk,’ gaf Chester toe. ‘Vraag haar zo dadelijk dan maar om drie kaartjes voor de intercity terug naar Highfield, oké?’ Hij wreef met de rug van zijn hand over zijn neus en vervolgde: ‘Wel eerste klas, natuurlijk.’

‘Komt voor elkaar.’ Will was ontzettend blij dat Chester en hij geen slaande ruzie hadden gekregen over de situatie. Het laatste waaraan hij behoefte had, was dat ze, net als in het Onderdiep, weer met elkaar overhoop zouden liggen – dat wilde hij van zijn leven niet nog een keer meemaken. ‘O ja, Chester, het spijt me dat ik je duwde en het geweer uit je handen trok.’

‘Dat zit wel goed, hoor,’ zei Chester.

Will wilde de verandatrap al af lopen, maar keerde zich nog een keer om naar zijn vriend.

‘Heb je zonet trouwens je mond gebrand aan die thee?’ vroeg hij met een grijns.

‘Rot toch gauw op, joh!’ lachte Chester.

Rebecca zat opgesloten in de houtschuur, het stevigste bijgebouw aan de achterkant van de hut. Martha nam werkelijk geen enkel risico en had erop toegezien dat Will het meisje fouilleerde op wapens, haar vervolgens de boeien om de enkels sloeg en ze allebei met een flink hangslot afsloot. Alsof dit niet genoeg was, wikkelde Martha ook nog een zware ketting om de boeien, die ze vastmaakte aan een reusachtige balk in een van de hoeken van de hut – het meisje kon echt geen kant uit.

‘Een tweeling,’ zei Will binnensmonds, toen hij met het bord naar de schuur liep. Hoewel hij het aan de rand van de Porie met eigen ogen had gezien, moest hij zichzelf blijven voorhouden dat er in werkelijkheid twee Rebecca’s waren. Ze hadden hem al die jaren in Highfield telkens om beurten bespioneerd. Het deed er in feite niet toe wie van de twee deze Rebecca was, want ze waren toch niet van elkaar te onderscheiden.

Toen hij binnenkwam, zat Rebecca met gebogen hoofd in kleermakerszit op de aarden vloer. Ze hoorde hem en keek op. Haar haren – die hij alleen als keurig verzorgd kende – hingen wanordelijk om haar hoofd en haar gezicht zat onder het vuil. Will schrok nogal van haar slonzige uiterlijk – in al die jaren in Highfield had ze zichzelf nooit zo verwaarloosd.

In de Kolonie droegen ze het Styxuniform, dat bestond uit een zwarte jurk met een witte kraag, een uniform waarmee ze macht en gezag uitstraalden. Het armzalige hoopje mens dat nu in haar gescheurde Ruimertenue voor hem zat, zag er bij lange na niet zo machtig of autoritair meer uit. Wie van de twee volmaakte juffertjes ze ook was, ze was in elk geval heel diep gezonken.

Behoedzaam, alsof hij een heel gevaarlijk beest naderde, zette hij het bord op de grond voor haar neer en stapte weer achteruit.

‘Bedankt, Will,’ zei ze gedwee. ‘En dank je wel voor wat je zoeven buiten hebt gedaan. Je hebt mijn leven gered. Ik wist wel dat ik op jou kon rekenen.’

‘Hou je mond!’ snauwde Will en hij stak zijn hand op. ‘Ik moet jouw dankbaarheid niet.’

‘Oké,’ zei Rebecca zacht. Ze speelde met het eten op het bord. ‘Ik hoop dat je me gelooft, Will. Ik was gedwongen te doen wat mijn zus en de Styx me opdroegen. Als ik had geweigerd, zouden ze me hebben gemarteld of geëxecuteerd, of allebei. Je hebt geen flauw idee hoe het is om zo lang in angst te moeten leven.’

‘Och, wat zal ik zeggen – jouw volk en jij hebben me anders een aardig voorproefje gegeven,’ zei Will met een strak gezicht.

‘Daar kon ik niets aan doen, Will.’

‘Schei toch uit!’ schreeuwde hij driftig. Hij kreeg een rood hoofd van woede. ‘Wat dacht je nou? Dat ik je zomaar op je woord geloof? Zo stom ben ik nou ook weer niet!’

‘Ik deed wat me werd opgedragen,’ zei ze geschrokken van zijn uitval. ‘Dat moet je geloven, Will.’

‘Ach joh, weet je wat, dan zijn we toch gewoon weer broer en zus. Dan doen we net of we weer een gelukkig gezinnetje zijn, net als vroeger,’ grauwde hij spottend. ‘Je praat maar een eind raak, het is toch een verspilling van moeite en energie.’ Tijdens het praten schoten er levendige herinneringen aan hun oude leventje in Highfield door zijn hoofd. Zoals alleen een jonger broertje of zusje dat kan had Rebecca hem keer op keer net zo lang lopen treiteren tot hij zijn zelfbeheersing verloor – precies zoals haar bedoeling was. Nu hij hier zo stond met een bonzend hart en een oppervlakkige ademhaling was het net alsof er helemaal niets was veranderd, ondanks alle vreselijke avonturen die hij sindsdien had beleefd.

Bartleby kwam met een zwiepende staart naar binnen geslopen. Hij liep regelrecht naar Rebecca toe en ging netjes naast haar zitten. Ze schepte een beetje van het donkere vlees van het bord en hield het hem voor. Wills kwaadheid maakte plaats voor verbazing toen hij zag dat de kat het zonder aarzeling van haar aannam, alsof hij haar kende en vertrouwde. Rebecca zag de diepe rimpel op Wills gezicht.

‘Ik heb hem in de Kolonie verzorgd,’ legde ze uit. ‘Bartleby was er heel slecht aan toe toen we hem meenamen naar huis.’ Ze gaf de kat nog een handvol vlees en morste daarbij nonchalant jus op haar haveloze Ruimerjas.

Dat is helemaal niets voor Rebecca, dacht Will bij zichzelf.

Bartleby schrokte het eten spinnend naar binnen. ‘De liefde van een man – of kat – gaat door de maag,’ merkte Rebecca op en ze keek Will aan.

‘Ik heb een paar vragen voor je,’ zei hij. ‘En als ik denk dat je te gen me liegt, lever ik je uit aan Chester en Martha. Begrepen?’

Ze knikte eenmaal.

‘Ben je hier echt helemaal alleen?’

‘Ja,’ antwoordde ze rustig.

‘Je zus is dus niet bij je? Of een andere Styx?’

‘Ik ben hier helemaal in mijn eentje,’ beaamde ze.

‘En je bent dus in de Porie gevallen, net als wij?’

‘Ik ben erin geduwd,’ zei ze.

Will kon het niet met zekerheid zeggen, maar hij dacht dat hij haar onderlip zag trillen, alsof ze elk moment in tranen kon uitbarsten, maar in plaats daarvan pakte ze wat eten.

‘We moeten een manier zien te vinden om uit de Porie weg te komen. Elliott is er slecht aan toe – ze heeft een dokter nodig,’ zei hij.

‘Ik vind het heel erg om dat te horen, maar ik weet niet hoe we terug kunnen komen,’ reageerde ze meteen.

‘Hoe zit het dan met dat verhaal over De Jaybo?’ beet Will het meisje toe. ‘Is hij er echt uit geklommen?’

‘Ja, dat is echt gebeurd, maar niemand weet hoe hij dat heeft geflikt,’ antwoordde ze. ‘Ik heb gehoord dat papa heeft gevraagd of hij zijn tekeningen mocht zien, maar dat hij er geen toestemming voor heeft gekregen.’

Will staarde haar verontwaardigd aan. Wat hem betreft had ze het recht om dr. Burrows ‘papa’ te mogen noemen verspeeld. Blijkbaar merkte ze zijn ergernis op, want haar hele lichaam verslapte opeens, alsof ze plotseling werd overmand door verdriet. ‘Ik mis hem ook, hoor,’ mompelde ze. ‘Ik heb mijn best gedaan ervoor te zorgen dat ze hem in de Kolonie met rust lieten.’

‘Heb je hem daar dan gesproken?’

‘Dat mocht niet. Ach, Will, ik wilde dat ik meer voor hem had kunnen doen.’

Will deed zijn ogen dicht en drukte met zijn vingers tegen zijn oogleden. Zijn hoofdpijn werd er niet minder op. Het liefst ging hij nu terug naar de hut om daar weg te zakken in een diepe slaap, zodat hij dit alles even van zich kon afzetten. ‘Je moet me geloven, Will – ik ben gedwongen al die dingen, die afschuwelijke dingen te doen. Ik had geen keus.’

Eindelijk deed Will zijn ogen weer open.

‘Hoe kan ik je ervan overtuigen dat ik de waarheid vertel?’ vroeg ze.

Will haalde zijn schouders op.

‘Als ik je dit nu eens geef?’ zei ze. Ze rukte met haar met jus bevlekte vingers aan de kraag om haar nek en trok een dun koordje met daaraan twee kleine, glazen flesjes tevoorschijn. ‘Als ik je nou eens zowel Dominatie als het vaccin geef, als een gebaar van goede wil?’ Met een korte ruk brak ze het koordje en ze reikte Will de flesjes aan. ‘Hier, pak aan. Het zijn de enige monsters die we hebben en… en nu heb jij ze.’

Sprakeloos stak hij een hand uit om de flesjes aan te nemen. Hij hield ze in het licht om de heldere vloeistof die erin zat te bekijken. ‘Hoe weet ik of dit echt Dominatie is?’ vroeg hij uiteindelijk.

‘Omdat het dat is,’ zei ze schokschouderend. Ze verschoof een stukje op de aarden vloer zodat ze Will beter kon aankijken en de ijzeren boeien om haar voeten rammelden.

‘Hoe komen je zus en jij er eigenlijk aan? Waarom jullie?’

‘Omdat we belangrijk zijn,’ zei ze achteloos.

‘Hoezo?’

‘Ik neem aan dat je in de Kolonie wel hebt gemerkt dat we niet in familieverbanden denken, in tegenstelling tot Bovengronders. Toen mijn vader door toedoen van jouw oom Tam om het leven kwam…’

‘De Kleefzwam?’ onderbrak Will haar. ‘Dus hij was inderdaad jouw vader?’

Heel even laaide er een felle gloed op in Rebecca’s ogen, alsof ze elk moment in een withete woede kon uitbarsten. Hij besefte dat hij haar overleden vader had beledigd door die nare bijnaam te gebruiken die oom Tam en zijn vrienden hem hadden gegeven. Ze knipperde even met haar ogen en wendde snel haar blik af. Toen ze weer verderging, klonk ze rustig en beheerst. ‘Het was de taak van mijn zus en mij om de zuivering door te zetten, samen met onze opa. Dáárom hadden wij de flesjes in ons bezit.’

‘De zuivering? Wat bedoel je daarmee?’ vroeg Will.

‘Ons plan om Dominatie Bovengronds te verspreiden en de voorspelling uit het Boek der Catastrofen te doen uitkomen.’

Will kraakte zijn hersenen in een poging te bedenken of hij haar opa tijdens zijn verblijf in de Kolonie ooit had gezien of iets over hem had gehoord. Opeens schoot hem iets te binnen. ‘Bij de Porie hadden jouw zus en jij allebei een flesje. Hoe kan het dan dat je ze nu allebei hebt?’ wilde hij weten.

‘Ze had me het hare in bewaring gegeven. Het flesje met de zwarte was op de dop is het virus. Het andere – met de witte was – is het tegengif.’

‘Wacht eens even,’ zei hij. ‘Dat is helemaal niet logisch. Als jij beide flesjes had, waarom heeft ze je dan in de Porie geduwd? Waarom zou ze zoiets stoms doen?’ vroeg hij, denkend dat hij haar in een hoek had gedreven.

‘Omdat we slaande ruzie hadden. We hebben zelfs gevochten en ze was waarschijnlijk zo razend op me dat ze gewoon niet aan de flesjes dacht,’ zei Rebecca zonder enige aarzeling.

‘Waarover hadden jullie ruzie?’

‘Dat heb ik je al verteld – nadat jij en de anderen over de rand waren gejaagd, was ik van streek. Ik zei tegen haar dat ik niet langer aan haar plannen kon meewerken. Dat ik meer doden had gezien dan ik aankon. Ze ging door het lint.’

‘Hoe weet ik nou of je me de waarheid vertelt – het kan best zo zijn dat je zus en opa nog wat van het virus in hun bezit hebben en dat zij het plan uitvoeren, terwijl wij hierbeneden vastzitten.’

‘Dat is niet zo. Het virus in dat flesje dat jij nu hebt, is het enige wat we hadden en dat hebben ze nodig om een heuse pandemie te veroorzaken.’

‘Waarom maken ze dan niet gewoon een nieuw monster?’ vroeg Will, die ingespannen naar het flesje met de zwarte bovenkant tuurde.

‘Zo gemakkelijk gaat dat niet. Ze kunnen wel proberen het opnieuw te ontwikkelen, maar er is tijd voor nodig om dezelfde stam te reproduceren – maanden, zo niet jaren. Hoe dan ook, of je me nu gelooft of niet, ik zweer dat alles wat er is in dát flesje zit.’ Ze zweeg en veegde met haar vuile hand over haar gezicht. ‘Jij hebt nu dus de oplossing in handen.’

‘Ik?’ zei Will.

‘Ja, natuurlijk.’ Rebecca antwoordde met een bijzonder zelfverzekerde blik in haar gitzwarte ogen: ‘Als je die monsters aan de juiste mensen boven op aarde overhandigt, kunnen zij de volledige Bovengronderse bevolking inenten. Mocht er dan toevallig op wonderbaarlijke wijze meer van hetzelfde virus worden geproduceerd, zodat de zuivering alsnog kan plaatsvinden, dan zal dat geen impact hebben – totaal niet. Jij hebt de macht om Dominatie voorgoed een halt toe te roepen.’

‘Ja, dat klinkt allemaal mooi en prachtig, maar hoe krijg ik ze in vredesnaam Bovengronds?’ vroeg Will.

‘Je bedenkt vast wel iets, Will. In dat opzicht ben jij altijd heel slim geweest. En wanneer het zover is, moet je mij meenemen,’ zei Rebecca, ‘want ik kan je helpen. Ik kan iedereen de ware toedracht vertellen.’ Ze slaakte een diepe zucht en keek opzij naar Bartleby, die naast haar een dutje deed. ‘Ik begrijp best dat je me niet gelooft, maar ik mis papa ontzettend. Hij was ook mijn vader.’

‘Schiet nou toch eens op, stomme, oude zak,’ mompelde Rebecca binnensmonds.

‘Zei je iets?’ vroeg dr. Burrows met een zenuwachtige blik op de Ruimer die in kleine rondjes om hem heen cirkelde, terwijl hij aan de vertaling van de tabletten probeerde te werken. ‘Nee hoor, niets,’ antwoordde ze onschuldig. ‘Hoe gaat het – ben je al bijna klaar?’

‘Tsss!’ riep hij uit. ‘Je eist echt het onmogelijke van me. Het enige wat ik tot nu toe heb ontcijferd in deze inscriptie is iets over zeven…’

‘Zeven wát?’ viel ze hem in de rede.

‘Dat weet ik niet. Ik kan het woord “zeven” of “zevende” lezen, maar ik weet niet waar het op slaat. Het is echt bijzonder lastig – ik herken een handjevol woorden, maar verder tast ik in het duister.’ Hij schoof zijn bril recht en keek naar het meisje, dat op een hoopje zwammen was gaan zitten.

‘Och, kom nou – zo moeilijk kan het toch niet zijn,’ spoorde ze hem aan.

‘Ik zeg het elke keer weer, maar je luistert gewoon niet. Ik moet echt de tekening van de Steen van dr. Burrows uit mijn dagboek hebben,’ zei hij moedeloos. ‘Er spelen hier zoveel variabelen mee dat het simpelweg niet sneller kan. Het gaat me een eeuwigheid kosten om alles te achterhalen – tenzij je natuurlijk hier ergens een cryptoanalist met een supercomputer verborgen hebt zitten.’

De Ruimer zei iets in de nasale Styxtaal tegen het meisje en ze knikte.

‘Goed dan,’ ging ze verder en ze liet zich van de zwammen glijden. ‘Welke alternatieven hebben we? Jij hebt daar een ruwe plattegrond – zelfs als we de woorden niet kunnen lezen, moet dat ding ons toch op een of andere manier kunnen helpen.’

‘Tja,’ begon dr. Burrows, die al iets opgewekter klonk.

‘Toe dan, voor de draad ermee,’ spoorde ze hem aan en ze klapte in haar handen. ‘Wat kunnen we doen?’

‘We zoeken net zolang tot we iets vinden wat verband houdt met de tekentjes op de kaart. Zo komen we er wellicht achter welke kant we uit moeten.’

Rebecca dacht hier even over na. ‘Dus… als ik het goed begrijp… verwacht je van ons dat we ons door honderden kilometers van deze slijmerige tunnels worstelen totdat we bij toeval op iets bekends stuiten – iets met een grote “zeven” erop misschien? Is dat werkelijk het beste wat je kunt verzinnen?’ vroeg ze hatelijk.

‘Heb jij dan een beter idee?’ vroeg dr. Burrows. ‘We kunnen beginnen bij de plek waar ik het skelet met deze tabletten heb gevonden. We breiden het zoekgebied telkens iets verder uit en speuren elke centimeter van deze ellendige tunnels af… we doorzoeken ze grondig op alles wat ons misschien iets verder op weg kan helpen.’

Rebecca keek niet echt overtuigd. ‘Dat lijkt me een tamelijk zinloze onderneming,’ zei ze.

Dr. Burrows keek haar nieuwsgierig aan. ‘Rebecca, hoe komt het eigenlijk dat je me plotseling zo graag wilt helpen? In al die jaren in Highfield toonde je nooit de minste belangstelling voor mijn werk.’

‘Ik wil gewoon terug naar mijn volk, papa,’ zei Rebecca liefjes en luchtig. ‘Of op zijn minst uit deze rottige spelonk weg. Oké,’ zei ze met een blik op de Ruimer, ‘laten we dan plan B maar uitproberen, maar ik wil niet dat we te ver wegdwalen.’

‘Uitstekend,’ zei dr. Burrows. Hij wikkelde de tabletten voorzichtig in zijn zakdoek. ‘En ondertussen wil ik graag meer over dat volk van jou horen. Ik weet heel weinig over hen.’

‘Je bent heus niet de enige,’ zei Rebecca en in de Styxtaal voegde ze eraan toe: ‘Zo is het altijd geweest en zo zal het altijd blijven.’

Toen Will de grote kamer van de hut binnen ging, was Chester in geen velden of wegen te bekennen. Will nam aan dat het zijn beurt was om bij Elliott te waken en was eigenlijk best opgelucht – hij had tijd nodig om over alles na te denken. Bartleby trippelde langs hem heen en liep regelrecht op het kleed bij de haard af, waar hij zich genietend uitstrekte zoals alleen katten dat kunnen. ‘Die goeie, ouwe Bart,’ zei Will. Hij ging naast hem op het kleed zitten.

Will haalde de flesjes tevoorschijn, legde een nieuwe knoop in het koord dat eraan vastzat en dat Rebecca kapot had getrokken, en liet ze voor zijn gezicht bungelen. Hij vroeg zich af of er echt Dominatie in zat. Na een tijdje bracht het knetterende vuur hem op een idee. Hij bedacht dat het een fluitje van een cent was om de flesjes erin te gooien. Hij wist dat de hitte het virus onschadelijk zou maken en in het ergste geval – als er iets ontsnapte – was het hoogst onwaarschijnlijk dat het de Bovengronderse bevolking zou bereiken en besmetten.

Alhoewel, echt slim was het misschien ook weer niet – als een deel van het virus per ongeluk aan het vuur ontsnapte, zou het niet best met de anderen en hem aflopen. Hij voelde er weinig voor om net zo aan zijn eind te komen als de mannen in de testcellen over wie Cal hem had verteld. Misschien, bedacht hij peinzend, was het verstandiger om Martha te vragen op een veilige afstand van de hut een vuur te maken en de flesjes daar te verbranden – voor alle zekerheid.

Maar Rebecca had ook iets gezegd over het overhandigen van Dominatie aan de juiste mensen Bovengronds, zodat hij alle verdere pogingen van de Styx om een pandemie te ontketenen kon dwarsbomen. In dat geval, hield hij zichzelf voor, zou het bijzonder dom van hem zijn om de flesjes te vernietigen.

Hij besefte ook dat het nu van het allergrootste belang was dat hij zo snel mogelijk met zijn dodelijke last boven op aarde terugkeerde. Hij wist nog niet hoe hij dat moest aanpakken of wat hij precies zou doen zodra hij daar eenmaal was, maar hij moest het in elk geval proberen.

Bartleby geeuwde. ‘Waarom lijkt mijn leven niet meer op dat van jou, Bart? Lekker rustig en eenvoudig,’ zei Will. Hij krabbelde de kat over zijn kin met snorharen. ‘Wil je misschien met me ruilen?’

De kat wreef met zijn kop langs zijn hand en begon brommend te spinnen. Zijn graatmagere staart zwaaide traag heen en weer, en leek sprekend op een ondervoede slang die probeerde te zweven. ‘Ja, je bent braaf,’ zei Will. De kat deed zijn enorme schotelogen open en keek hem vol genegenheid aan. ‘Wat moet ik nou toch doen?’ zei Will hardop in de lege kamer. Hij hield de flesjes hoog in de lucht en door het heldere glas waren de vlammen van het haardvuur zichtbaar, waardoor het net leek of het vuur erín zat.

Bartleby dacht dat Will met hem wilde spelen, want hij haalde speels uit met een van zijn gigantische voorpoten om de bungelende flesjes een pets te geven.

‘Hola! Niet doen!’ Will trok de flesjes razendsnel weg. ‘Allemachtig, dat ging maar net goed!’ stamelde hij. Hij zag al voor zich hoe de flesjes met het gerinkel van brekend glas op de vloer aan diggelen vielen en de hut vulden met de dodelijke vloeistof. Bartleby was opgehouden met spinnen en staarde Will teleurgesteld aan, overduidelijk beledigd dat zijn nieuwe baasje zo’n spelbreker was.

Will liep direct naar de kist met landkaarten en trok de bovenste lade open. ‘Hebbes,’ zei hij, doelend op de kleine leren tabakszak die hij daar eerder had zien liggen. Hij verpakte de flesjes zorgvuldig in een stuk jute en stopte het kleine buideltje in de tabakszak. ‘Perfect. Dat zou ze moeten beschermen tegen klappen… en katten,’ ging hij verder tegen Bartleby, terwijl hij het zakje in zijn hand woog. Hij fronste zijn wenkbrauwen en dacht even heel diep na. ‘Dit moet ik aan Chester vertellen,’ besloot hij en hij liep naar Elliotts kamer.

Toen Will binnenkwam, zat Chester klaarwakker in de stoel naast Elliott. Hij doopte een doekje in een kom met water, kneep het uit en depte het voorhoofd van het meisje.

‘Ze krijgt te weinig vocht en eten binnen,’ zei Chester. ‘Moet je haar nou eens zien. Ze wordt hartstikke mager. Nou ja, ze was natuurlijk om te beginnen al niet echt dik.’

‘Ze kwijnt langzaam weg,’ zei Will, die bijna letterlijk de woorden aanhaalde waarmee Martha had beschreven wat er met haar zoon was gebeurd.

‘Ja,’ knikte Chester. ‘Misschien had je toch gelijk. Misschien moeten we gewoon vertrekken en het er buiten de omheining op wagen. Als we genoeg anijsvuur meenemen om de spinnen te verjagen, redden we ons vast wel. En als het allemaal niets oplevert en we geen steek verder komen, neemt Martha ons misschien wel weer terug.’

‘Dat betwijfel ik,’ zei Will. ‘Zeker als we haar geliefde plantjes pikken.’

‘O, ik weet echt niet wat we moeten doen,’ zei Chester zuchtend.

‘Ik ook niet,’ beaamde Will.

‘Heb je nog nuttige informatie uit die Styxmeid losgekregen?’ veranderde Chester van onderwerp.

‘Alleen dit maar,’ antwoordde Will. Hij haalde het leren zakje tevoorschijn en wond de jute van de flesjes.

Chester knipperde verwonderd met zijn ogen toen hij zag wat hij in zijn hand had. ‘Dominatie? Heeft ze je Dominátie gegeven?’ zei hij luid, maar toen trok hij een gezicht. ‘Nee. Ik geloof er geen barst van. Dat is vast niet het echte spul.’

‘Wil je het zien?’ zei Will en hij stak zijn hand met daarin de flesjes uit naar hem.

‘Ehm… nee,’ sloeg Chester het aanbod af. ‘Ik wil dat gemene spul niet bij me in de buurt hebben. En ik wil ook niets te maken hebben met die akelige trut.’ Hij stopte het doekje weer in de kom, veegde zijn handen aan zijn hemd af en ging toen verder: ‘Geloof je echt dat ze je het virus heeft gegeven?’ ‘Dat kan ik met geen mogelijkheid zeggen. We zouden het natuurlijk kunnen uitproberen,’ antwoordde Will. ‘Je weet wel, met een van ons als proefkonijn.’

Chester keek hem vlug aan om te zien of zijn vriend het echt meende.

‘We kunnen bijvoorbeeld via een spelletje schaak bepalen wie van ons dat dan zou moeten worden,’ zei Will, die zijn gezicht niet langer in de plooi kon houden.

Chester grinnikte. ‘Echt niet. Jij hebt me net iets te vaak geoefend. Met “steen, papier, schaar” maak ik meer kans,’ zei hij. De glimlach verdween van zijn gezicht en hij schoof zijn stoel naar de kant van het bed waar Will zat. ‘Goed, vertel me nou eens precies wat Rebecca heeft gezegd. Je hebt me wel nieuwsgierig gemaakt.’

‘Nou… om te beginnen zweert ze bij hoog en bij laag dat haar zus verantwoordelijk is voor alles, en dat ze is gedwongen om mee te doen.’ Will hield zijn vuist met de flesjes omhoog. ‘Volgens haar is dit alle Dominatie die de Styx hebben. Dat zou betekenen dat ze hun plan niet kunnen uitvoeren.’

Chesters wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Hoe aannemelijk is dat?’

‘Ze zei dat we dit spul aan de juiste mensen boven moeten geven, zodat ze het vaccin kunnen namaken, ook als we haar niet geloven en de Styx toch meer van dat spul hebben.’

‘Afgezien van het feit dat we níét naar boven kunnen, klinkt dit echt als complete onzin. Ik geloof geen woord van wat ze jou allemaal vertelt,’ zei Chester onvermurwbaar.

‘Wacht,’ zei Will haastig. ‘Denk nou eerst even logisch na. Misschien is dit wel echt Dominatie, maar beseft ze dat we toch nooit Bovengronds kunnen komen, dus dan doet het er ook helemaal niet toe dat wij het hebben. Of misschien gelooft ze echt dat wij de weg terug zullen vinden en probeert ze ons hiermee zover te krijgen dat we haar meenemen, omdat ze naar huis terug wil. Of misschien spreekt ze de waarheid wel en is ze inderdaad door haar zus gedwongen al die dingen te doen, en is dit haar manier om dat aan ons te bewijzen.’

Chester schudde zijn hoofd. ‘Ehm… kun je dat even herhalen?’ ‘Luister, het is heel eenvoudig. Als er een kans bestaat, hoe klein ook, dat we boven op aarde tientallen miljoenen levens kunnen redden, inclusief dat van Elliott, zijn we dan niet verplicht alles te proberen wat we kunnen bedenken om uit de Porie weg te komen?’

‘Ja natuurlijk, als je het zo stelt,’ zei Chester instemmend. ‘En wat doen we met Rebecca? Laten we die hier bij Martha achter?’

‘Nee, als we gaan, nemen we haar mee. Ze heeft me beloofd dat ze alles over de Styx en hun plannen zou vertellen,’ zei Will.

Chester wreef nadenkend over zijn kin. ‘Het is dus een kwestie van onze spullen inpakken en vertrekken.’

Vanuit de deuropening klonk een stem die hen verschrikt deed opspringen. ‘Ik heb jullie nog zo gewaarschuwd toen jullie dat Styxmeisje binnenhaalden,’ zei Martha. ‘Dit komt ervan. Zo gaat het altijd.’ Ze draaide zich op haar hakken om en beende weg.