24

Toen ze in Highfield uit de bus stapten, liep dr. Burrows in High Street onverwacht de andere kant op. ‘Even een kijkje nemen bij het museum, Will,’ zei hij.

‘Pap… het is niet veilig. Ik denk niet dat we…’ begon Will, maar hij zag aan de vastberaden manier waarop zijn vader met zijn kin in de lucht verder liep dat tegensputteren geen zin had.

Bij het museum beklom dr. Burrows de trap, op een paar passen afstand gevolgd door Will, en bovenaan duwde hij de deur open.

Terwijl Will bedacht dat de grote hal helderder verlicht leek dan hij zich herinnerde, liep zijn vader nog een stukje verder, maar bleef toen plotseling staan. Dr. Burrows nam het tafereel met een wat bezitterige blik in zich op totdat zijn ogen bleven rusten op iets in een van de hoeken.

‘Wat heeft dat allemaal te betekenen?’ riep hij uit. Hij beende meteen verder.

Hij bleef abrupt voor een hoge, glazen vitrinekast staan en zijn laarzen piepten op de geboende parketvloer. Er stond een paspop in met het uniform van een soldaat van de genie van de infanterie uit de Tweede Wereldoorlog. ‘Waar is míjn militaire uitstalling dan gebleven?’ mompelde hij en hij zocht om zich heen naar de twee versleten vitrines waarin hij een wanordelijke berg dof geworden knopen, onderscheidingstekens van diverse regimenten en verroeste ceremoniële sabels had uitgestald.

Will liep naar een rij nieuwe vitrinekasten achter de paspop. ‘Gedenk Highfields dappere helden,’ las hij hardop voor toen zijn vader naast hem kwam staan. Samen bogen ze zich over de schuin aflopende bovenkant van de vitrines om de bonnenboekjes en identiteitspassen, gasmaskers en overige oorlogsspullen te bekijken, die allemaal van een keurig naamplaatje en uitleg over het gebruik ervan waren voorzien.

Dr. Burrows draaide zich met ingehouden adem om naar een televisiescherm dat naast een van de nieuwe vitrinekasten in een glanzend wit bedieningspaneel van kunststof hing. ‘Aanraken om te activeren,’ mompelde hij tijdens het lezen van de aanwijzingen op het scherm en hij drukte er met een vinger op. Er volgde meteen een reeks zwart-witfilmpjes die eruitzagen als fragmenten van oude nieuwsuitzendingen. De eerste beelden waren ’s nachts gemaakt en toonden brandweermannen die sjouwend met slangen brandende huizen probeerden te blussen. ‘Ik herinner me die tijd nog alsof het gisteren was,’ vertelde een oude, bevende stem. ‘Mijn vader was een van de eersten in Highfield die zich als vrijwilliger voor de luchtbeschermingsdienst aanmeldde.’

Will bekeek de beelden van de nasleep van de luchtaanval stuk voor stuk. In heiig zonlicht doorzochten mannen in stoffige uniforms gejaagd tussen het puin dat op de trottoirs en in de voortuinen van woningen lag verspreid. De commentaarstem vervolgde: ‘Het zwaarste bombardement vond plaats in februari 1942, toen de Lyons Tea Rooms aan de South Parade in het winkelgebied vol werd getroffen. Ik weet nog dat het er vol zat met lunchende mensen toen de Duitsers er een bom op lieten vallen. Het was afschuwelijk… overal gewonde mensen en doden. Die avond volgde een nieuwe aanval, nog zwaarder dan de eerste.’

Vervolgens zag Will opnamen van een paar oude mannen die op een paar stoelen tussen de overblijfselen van de benedenverdieping van een huis zaten te roken en met een lege blik in de camera staarden. Ze zagen er uitgeput en verslagen uit. Hij probeerde zich hun verdriet voor te stellen – niet alleen waren ze hun huis en al hun bezittingen kwijt, maar ook waren hun vrouw en kinderen waarschijnlijk bij het bombardement om het leven gekomen. Opeens trof hun lot Will diep – hij vond het schrijnend en het drong tot hem door dat wat hij allemaal had meegemaakt bij lange na niet zo erg kon zijn als wat deze mannen en honderdduizenden anderen tijdens de oorlog hadden moeten doorstaan. Hij concentreerde zich weer op de commentaarstem.

‘Mijn vader heeft twee hele dagen en nachten doorgewerkt om…’

Dr. Burrows zette de film met een duw tegen het scherm stil. ‘Ik zit te kijken, papa,’ zei Will. Zijn vader klakte met zijn tong, wierp hem een ijzige blik toe en stampvoette toen naar de deur aan de andere kant van de hal, waarachter het archief en zijn oude kantoor waren.

Toen hij bij de deur aankwam, stapte er net een jongeman naar buiten die hem de weg versperde.

‘Het spijt me, meneer, daar mag u niet komen. Verboden toegang voor bezoekers,’ zei de man vriendelijk maar beslist. ‘Alleen museumpersoneel, ben ik bang.’ Hij had een keurig blauw pak aan met een naambordje op de revers waarop CONSERVATOR stond te lezen. Hij zag er wel heel jong uit, zelfs in Wills ogen.

‘Ik ben…’ begon dr. Burrows, maar hij hield meteen zijn mond, omdat Will zijn vader een por in zijn onderrug gaf zonder dat de man het kon zien.

Dr. Burrows kreunde en de man deed een stap naar achteren. Will begreep dat zijn vader er in zijn ogen wel heel vreemd uit moest zien in de oude duffelse jas die helemaal tot bovenaan zat dichtgeknoopt en de wollen muts die hij diep over zijn ogen had getrokken.

‘Kan ik u misschien ergens mee helpen, meneer? Ik zag dat u onze nieuwe, interactieve display stond te bewonderen – ik wil u met alle plezier een rondleiding geven langs de andere tentoongestelde voorwerpen.’ De jongeman keek om zich heen door het museum en ging zachtjes verder, alsof hij dr. Burrows een heel belangrijk geheim toevertrouwde: ‘Ik vrees dat de meeste niet zo bijzonder zijn. Het is u wellicht opgevallen dat het museum enigszins… ehm, hoe zal ik het zeggen… gemoderniseerd moet worden. De vorige beheerder heeft de boel nogal verwaarloosd.’ Hij haalde diep adem alsof hij zich voorbereidde op een flinke klus. ‘Nu ik aan het roer sta, ben ik van plan met behulp van de uiterst aanzienlijke subsidie die ik heb weten los te krijgen het hele gebouw op te knappen.’

De man glimlachte in de verwachting dat hij een enthousiaste reactie van dr. Burrows zou krijgen, maar zijn glimlach verdween snel toen het tegendeel gebeurde.

‘Ik vind het juist prima zoals het nu is,’ zei dr. Burrows, die klonk alsof iemand zijn keel dichtkneep.

Will leefde ontzettend mee met zijn vader. Al het werk dat dr. Burrows in het museum had verzet, werd nu in een paar achte loze zinnen gebagatelliseerd. Onder Wills oplettende blik liet dr. Burrows zijn hoofd hangen en kromp zelfs een beetje in elkaar. Will wilde graag iets zeggen, maar kon niets bedenken. Het ironische was nog wel dat zijn vader zich absoluut nergens voor hoefde te schamen.

Door de ontelbare buitengewone ontdekkingen die hij had gedaan in de Kolonie en het Onderdiep zou dr. Burrows op een dag worden onthaald als een geweldige onderzoeker en wetenschapper, misschien zelfs wel de grootste van de eeuw. Kennelijk telde die wetenschap op dit moment helemaal niet meer mee, zoals hij daar nu stond met hangende schouders van teleurstelling. Will begreep niet waarom zijn vader zich nog steeds druk maakte over deze derderangsruimte die zich echt nooit zou kunnen meten met de rijke musea in het centrum van Londen.

‘Er is anders heel veel tijd en moeite in het inrichten van die vitrines gaan zitten, hoor,’ zei dr. Burrows. ‘Ik vind ze heel effectief.’

‘Nou ja, ieder zijn smaak,’ antwoordde de jongeman verdedigend. ‘Tegenwoordig gaat het er heel anders aan toe. Het draait allemaal om interactiviteit en betrokkenheid van het publiek. De truc is om met opvallende, vernieuwende technologie de aandacht van kinderen te trekken en de buurtbewoners erbij te betrekken door hun te vragen deel te nemen aan tijdcapsules en dergelijke. Jawel, Interactiviteit en Betrokkenheid leiden tot Inkomsten en Belangstelling. Het “IB”-principe.’

Will liet zijn blik door de ruimte glijden en vroeg zich af of de toekomstplannen van de nieuwe conservator succes zouden hebben in Highfield. Misschien vormde dit stoffige, verwaarloosde museum wel juist een ware afspiegeling van de aard van de wijk.

‘Wonen jullie hier in de buurt?’ vroeg de conservator om de stilte te verbreken.

‘Zo zou u het wel kunnen stellen, ja,’ antwoordde dr. Burrows.

‘Nou, als jullie geïnteresseerd zijn, ik ben altijd op zoek naar mensen die me willen helpen met het runnen van het museum, weet u, bijvoorbeeld in het…’

‘Weekend,’ onderbrak dr. Burrows hem. ‘Ach ja, de zaterdagploeg.’

De stemming van de conservator sloeg als een blad aan de boom om en hij grijnsde, omdat hij meende een nieuwe medewerker te hebben gevonden.

‘Ik neem aan dat u majoor Joe hebt ingelijfd en ongetwijfeld ook Pat Robbins, Jamie Dodd…’ zei dr. Burrows, ‘en Franny Bartok, durf ik te wedden.’

De conservator knikte bij elke naam die dr. Burrows opsomde. Will was naast zijn vader gaan staan en zag dat zijn ogen ondeugend glansden tijdens het praten. Hij was beslist iets van plan.

‘Och, en daar zou ik toch bijna de enige echte Oscar Embers vergeten,’ zei dr. Burrows.

‘Oscar Embers?’ De conservator knikte niet langer. ‘Nee, ik ken niemand die zo heet.’

‘Nee? Weet u dat heel zeker… hij was een gepensioneerd acteur en altijd het meest enthousiast van iedereen.’

De conservator zag de blik die dr. Burrows en Will met elkaar uitwisselden.

‘Nee, ik heb hem nooit ontmoet,’ zei de conservator resoluut en hij kneep zijn ogen halfdicht alsof hij achterdochtig werd. ‘Mag ik u vragen hoe het komt dat u zoveel weet over mijn vrijwilligers, terwijl ik ú nog nooit eerder heb gezien?’

‘Ik was…’ stak dr. Burrows van wal, maar Will belette hem om verder te praten door heel hard te hoesten om zijn vader te waarschuwen dat hij zijn mond moest houden. ‘… ik heb uw voorganger vaak geholpen toen hij hier nog was en, ehm, heb hem vrij goed leren kennen.’

‘Ach ja, dr. …’ zei de conservator en hij zocht fronsend naar de naam. ‘Bellows of Bustows, iets in die geest.’

‘Burrows, dr. Burrows,’ snauwde dr. Burrows.

‘Ja, dat was het. Ik neem aan dat u weet dat de arme man wordt vermist – al voordat ik hier de teugels in handen kreeg, dus kan ik met de beste wil van de wereld niet zeggen wat hij voor iemand was.’

‘Een bijzonder indrukwekkende man,’ zei dr. Burrows kortaf.

‘Het spijt me verschrikkelijk, maar we moeten nu gaan.’

‘Weet u zeker dat ik u niet snel even een rondleiding kan geven langs de nieuwe vitrines?’

‘Een andere keer misschien. Toch bedankt en veel succes met uw plannen,’ zei dr. Burrows en hij draaide zich abrupt om. Hij praatte zachtjes in zichzelf en pas toen ze buiten stonden, liet hij zich helemaal gaan.

‘Interactief! Bah! Dat jonge, net afgestudeerde groentje zal er duizenden ponden doorheen jagen en allemaal voor niets, verdorie. Straks krijgt het museum natuurlijk te kampen met een geldtekort en wordt het gesloten, en eindigt mijn collectie voorgoed tussen de mottenballen.’ Hij stampte zo heftig met zijn voet op de stoep dat het geluid door de straat weerkaatste. ‘Pap, doe nou even rustig, oké?’ spoorde Will hem aan; hij was bang dat zijn vaders gedrag ongewild de aandacht op hen zou vestigen. ‘Ik weet waarom je naar Oscar Embers vroeg,’ zei hij in een poging zijn vaders aandacht af te leiden door over iets anders te beginnen. ‘Bizar dat die conservator nog nooit van hem heeft gehoord. Hij was hier toch bijna altijd?’

‘Inderdaad,’ beaamde dr. Burrows, ‘heel bizar.’

‘Dan sprak Rebecca Twee waarschijnlijk de waarheid toen ze zei dat hij een Styxagent was en moeten we maken dat we hier wegkomen. Ik meen het – we zijn in Highfield niet veilig.’

Dr. Burrows tuitte peinzend zijn lippen en stak opeens een vinger in de lucht. ‘Ik weet het! Oscar is natuurlijk overleden voordat die nieuwe de boel overnam,’ zei hij opgewekt. ‘Oscar was tenslotte ook de jongste niet meer! Er is maar één manier om erachter te komen of dat zo is.’

‘Hoe dan?’ wilde Will vragen, maar zijn vader ging er al pijlsnel vandoor.

Ze liepen door High Street en bleven staan voor een winkel die net op dat moment door bouwvakkers werd gesloopt. Dr. Burrows bekeek de oude, groen geverfde planken die van de muren waren gerukt en op de stoep vóór de winkel lagen opgestapeld.

‘De winkel van Clarke is weg. Is er dan niets meer heilig?’ zei hij, doelend op de oude groente- en fruitzaak die daar sinds mensenheugenis had gezeten. ‘Dat krijg je nou van al die verrekte supermarkten!’ raasde hij. Will vermoedde direct dat er meer achter de sluiting van de winkel zat. Hij stond op het punt zijn vader op de hoogte te stellen van de bijzondere band die de gebroeders Clarke met de Kolonie hadden, maar deed het uiteindelijk maar niet. Dr. Burrows had het al zwaar genoeg met het verwerken van de dingen die hij al wist – Will wilde hem niet met nog meer opzadelen.

Ze sloegen een zijstraat van High Street in, passeerden het oude klooster en bereikten kort daarna Gladstone Street, waar dr. Burrows voor een rij kleine huizen stilhield.

‘Waarom zijn we hier, pap?’ vroeg Will.

‘Om gegevens te checken,’ antwoordde dr. Burrows. Hij liep naar een smal steegje dat tussen twee huisjes door voerde. Blijkbaar wist hij precies waar hij moest zijn, want hij verdween in het donker. Will volgde hem op een paar passen afstand, ongerust omdat hij helemaal niets om zich heen kon zien. Hij hield even de pas in toen zijn voet tegen een lege melkfles kwam en het ding ratelend over de keien wegrolde.

Toen hij weer in het licht opdook, zag Will dat aan beide kanten van het steegje tuinmuren stonden en dat het aan het eind doodliep bij een oud fabrieksgebouw met hoge ramen. Zo te zien was er, op het steegje na, geen enkele andere weg in of uit. Will kon met de beste wil van de wereld niet bedenken wat zijn vader op deze plek deed. Dr. Burrows liep naar de muur rechts van hen en tuurde eroverheen.

‘Wie woont daar?’ vroeg Will. Hij ging naast zijn vader staan en staarde naar de onverzorgde tuin. Een dikke kat wandelde door het verwilderde gras en ontweek oplettend de talloze plastic kommen vol troebel water die verspreid door de hele tuin stonden. Opeens herinnerde Will zich iets wat hij had gelezen in het dagboek van zijn vader dat Chester en hij vele maanden eerder hadden gevonden. ‘Hier is die lichtgevende bol gevonden, hè?’

‘Ja – dit is het huis van mevrouw Tantrumi.’

Will haalde zijn schouders op. ‘Wat doen we hier eigenlijk?’

‘Ze was bevriend met Oscar,’ vertelde dr. Burrows hem.

‘Oké, dus nu ga je haar vragen wat er met hem is gebeurd?’

‘Ja, dat was wel de bedoeling,’ beaamde dr. Burrows vastberaden. ‘Bovendien was de lichtgevende bol niet het enige interessante in dit huis.’

Will keek zijn vader onderzoekend aan. ‘Wat bedoel je?’

‘De lichtbol lag in de kelder achter de trap,’ zei dr. Burrows met een blik op de schemerige deuropening. ‘Er stond daar ook een kleerkast propvol Kolonistenjassen.’

‘Kolonistenjassen,’ echode Will. Toen drong het tot hem door wat zijn vader had gezegd. ‘Allejezus, pap!’ gooide hij eruit. ‘Ben je nou helemaal gek geworden?’ Hij keek zenuwachtig om zich heen. ‘Dan is dit waarschijnlijk een route naar beneden, naar de Kolonie – straks zitten er Styx in dat huis.’

‘Nee hoor, alleen een lief, oud dametje,’ zei dr. Burrows.

‘Ja maar, pap,’ jammerde Will stampvoetend. Het zat hem enorm dwars dat zijn vader niet naar hem luisterde en opeens had hij het gevoel alsof hij weer een kind van vijf was dat zijn zin niet kreeg. Hij greep dr. Burrows vast bij zijn arm alsof hij hem met geweld bij de muur vandaan wilde sleuren. ‘Dit is gekkenwerk. We moeten maken dat we wegkomen,’ smeekte Will. ‘Het móét!’

Dr. Burrows draaide zich om en keek hem streng aan. ‘Laat me los, Will.’

Will deed wat hem werd opgedragen en liet zijn vaders arm los. Hij hoorde aan zijn vaders stem dat hij vastbesloten was. ‘Ik ben in mijn leven al te vaak weggelopen voor dingen die ik eigenlijk had moeten doen. Het is een klein kunstje om een excuus te verzinnen en iets tot morgen uit te stellen. En ík kan het weten. Nu moet ik echt controleren of het waar is wat jouw zus…’ hij haperde even, ‘… wat die ene Rebecca zei. Ik moet erachter zien te komen of Oscar een Styxagent was. Ik moet de feiten zelf controleren.’

‘Goed, als jij het zegt, pap,’ gaf Will onwillig toe.

‘Mooi,’ zei dr. Burrows. Hij hees zich onmiddellijk op de muur en sprong er aan de andere kant weer af. Hij landde in de modder, zijn voeten gleden onder hem weg en hij kwam zittend boven op een van de vele kommen terecht. Het harde gekraak van brekend plastic weergalmde door de tuin en in de stilte die erop volgde krabbelde dr. Burrows vloekend overeind. Hij klopte de algen van zijn duffelse jas en mompelde binnensmonds: ‘Niet alweer.’

Met een bang voorgevoel bleef Will staan waar hij stond en keek hij zijn vader na, die naar de achterdeur liep en er zachtjes op klopte.

‘Mevrouw Tantrumi,’ riep dr. Burrows. ‘Bent u daar? Ik ben het… Roger Burrows.’

De deur ging een heel klein stukje open en er vloog een gigantische zwart-witte kluwen bont naar buiten. Hij schoot tussen dr. Burrows’ benen door de tuin in. Geschrokken mompelde dr. Burrows: ‘Een kat?’ Hij wankelde een paar stappen achteruit.

Een gerimpeld gezicht tuurde bijziend door de kier.

‘Hallo? Wie is daar?’

‘Mevrouw Tantrumi, maakt u zich maar geen zorgen. Ik ben het, Roger Burrows.’

‘Wie?’

‘Dr. Burrows. Ik… ehm… ben vorig jaar bij u geweest vanwege de lichtgevende bol die Oscar Embers bij me had gebracht. Weet u nog wel?’

De deur ging nu iets verder open. De oude dame had dun, wit haar en droeg een schort dat niet goed was vastgebonden, zodat de grote gele en witte bloemen nogal scheef over haar lichaam liepen. Zo te zien was ze ook niet al te goed ter been en ze klemde zich vast aan de deurpost alsof ze zichzelf moest ondersteunen. Het kostte haar duidelijk moeite zich op dr. Burrows te concentreren en ze schoof haar bril recht. ‘Ja, natuurlijk herinner ik me u nog,’ antwoordde ze uiteindelijk. ‘U bent van het museum. U hebt me die prachtige brief geschreven.’

‘Ja, dat klopt,’ zei dr. Burrows opgelucht.

‘Wat fijn dat u me weer eens komt opzoeken,’ grinnikte ze en haar oude gezicht klaarde op. ‘U moet echt een kopje thee met me drinken.’

‘Met alle plezier,’ zei dr. Burrows vriendelijk. De oude dame slofte naar de keuken.

Dr. Burrows bleef in de deuropening staan en bukte zich om een stokoude, pijnlijk magere, rode kat te aaien. Tot zijn stomme verbazing haalde de kat sissend naar hem uit.

‘Orlando! Gedraag je, stoute jongen! Het spijt me echt ontzettend, dr. Burrows. Hij is niet gewend aan vreemden. Ik hoop dat hij u niet heeft gekrabd.’

‘Niet heel erg,’ zei dr. Burrows, terwijl hij over de vinger wreef die door de kat was opengehaald. Hij staarde nijdig met half dichtgeknepen ogen naar de kat, die zijn ongelijke vacht recht overeind had gezet en als een waakhond in kattengedaante was blijven staan. ‘Mevrouw Tantrumi, ik wilde u eigenlijk naar Oscar Embers vragen. Hoe gaat het met hem?’

Mevrouw Tantrumi, die bij het aanrecht stond, liet de kraan stromen en greep het handvat van de waterketel zo stevig vast dat dr. Burrows het bloed uit haar knokkels zag wegtrekken.

‘Ach, het gaat helemaal niet goed met hem. Die arme man is op de stoep gestruikeld en heeft zijn arm gebroken.’ Ze staarde naar het water, dat kolkend in de afvoer verdween. ‘Vervolgens heeft hij in het ziekenhuis van Highfield een of andere akelige infectie opgelopen en is hij vreselijk ziek geworden. Hij is wel genezen, maar ze zeiden dat hij niet meer voor zichzelf kon zorgen en hebben hem in een verpleegtehuis geplaatst, dus zie ik hem nooit meer.’

‘Weet u ook in welk verpleegtehuis hij is terechtgekomen?’ informeerde dr. Burrows.

‘Nee, dat weet ik niet en ik kan toch niet bij hem op bezoek, niet nu het zo slecht gaat met mijn heupen,’ zei ze bedroefd. ‘Ik mis hem verschrikkelijk. Hij was een goede vriend van me.’

‘Ik vind het echt heel erg voor u,’ zei dr. Burrows weinig overtuigend. ‘U zult toch wel énig idee hebben in welk tehuis hij zit?’

‘Nee, lieverd, echt niet,’ antwoordde mevrouw Tantrumi, die de ketel inmiddels had gevuld en nu onder het slaken van een reeks ohs en ahs naar het fornuis strompelde alsof elke stap haar de grootste moeite kostte.

‘Die arme, oude Oscar,’ zei dr. Burrows afwezig. Hij keerde zich om en staarde naar de kelderdeur. ‘Zou u het heel erg vinden als ik beneden, waar die lichtgevende bol is aangetroffen, even een kijkje neem?’

‘Welke liggende bol, lieverd? Wat bedoelt u?’ vroeg ze. Ze keek hem onderzoekend aan.

‘Het voorwerp dat u aan het museum hebt geschonken. Herinnert u zich dat nog?’

Mevrouw Tantrumi dacht diep na en haar magere handen trilden. ‘Och ja, natuurlijk herinner ik me dat nog – die glazen bal. Ja, gaat u vooral even kijken als u dat zo graag wilt.’ Ze pakte een groot blik van het aanrecht. ‘Wilt u misschien eerst een koekje?’ bood ze aan, terwijl ze uit alle macht probeerde het deksel eraf te halen.

Met een rozijnenkoekje in zijn hand wierp dr. Burrows snel een blik op Will, wiens hoofd net zichtbaar was omdat hij vanuit het steegje over de tuinmuur gluurde. Dr. Burrows keek met opgetrokken wenkbrauwen naar Will en liep toen over de bemoste bakstenen traptreden naar de kelder. Eenmaal daar aangekomen beende hij recht op het gedeelte af dat aan de voorkant van het huis lag. Het was muisstil in de schemerige kelder, op het geluid van zijn eigen voetstappen na.

Toen zijn ogen aan het schemerdonker waren gewend, zag hij dat de kleerkast niet langer op de plaats stond waar hij eerder had gestaan. Sterker nog: hij was zelfs nergens te bekennen. ‘Verdraaid nog aan toe!’ mopperde hij. ‘Iemand heeft hem gejat!’

In zichzelf prevelend bekeek hij de oude piano nogmaals heel snel. Het ding stond tegen een vochtige muur weg te rotten en was er zo op het oog nog erger aan toe dan de laatste keer dat hij hem had gezien; één zijkant had helemaal losgelaten en het instrument stond scheefgezakt alsof hij elk moment in elkaar kon storten. Toen dr. Burrows de klep optilde en de toetsen aansloeg, ontdekte hij dat de meeste geen geluid meer voortbrachten. Hij maakte stampvoetend een rondje langs de muren van de kelder, ervan overtuigd dat hij ergens een luik zou aantreffen. De grond voelde echter stevig aan onder zijn voeten en hij bedacht dat hij dan de muren zelf maar aan een inspectie moest onderwerpen. Plotseling hoorde hij iets achter zich.

Hij keerde zich vliegensvlug om.

Hij zag dat er een gedaante op hem af dook die als een zwart silhouet tegen het licht uit de tuin stond afgetekend. Hij zag ook dat de gedaante met de ene hand met iets zwaaide, iets wat glinsterde als gepoetst staal.

U HEBT UW NEUS NET ÉÉN KEER TE VAAK IN ANDERMANS ZAKEN GESTOKEN!’ krijste de gedaante.

‘Mevrouw Tantrumi!’ schreeuwde dr. Burrows, die haar had herkend.

De snelheid waarmee de oude dame zich voortbewoog, overdonderde hem volledig. Haar gezicht was vertrokken in een kwaadaardige grijns en ze sprong met het mes op hem af zonder ook maar een spoortje van de breekbaarheid die ze eerder had getoond.

Opeens klonk er een luide klap, en regende het rozijnenkoekjes en vanillewafeltjes. Mevrouw Tantrumi verstarde, liet het akelig uitziende mes uit haar hand vallen en buitelde voorover.

‘Will!’ stamelde dr. Burrows toen hij zijn zoon zag opduiken. Kennelijk had hij vlak achter de doorgedraaide oude vrouw gestaan.

Dr. Burrows probeerde met een verbijsterd gezicht te verwerken wat er zojuist was gebeurd. ‘Ze… ze wilde me néérsteken.’ Hij keek zijn zoon dankbaar aan. ‘Dank je wel, Will.’

‘Graag gedaan. Ik kon maar niet beslissen of ik deze zou gebruiken,’ zei Will en hij hield het gedeukte en inmiddels lege koekblik omhoog, ‘of een bloempot om haar een mep te verkopen.’

Ze tuurden allebei omlaag naar mevrouw Tantrumi, die op haar zij lag. Hoewel ze door de klap was verdoofd, leek ze zich vrij vlot te herstellen. Ze wreef met een verongelijkte blik over haar schedel en probeerde onmiddellijk weer bij het mes te komen.

‘Wat moeten we nu doen?’ vroeg dr. Burrows, die zag dat de hand van de oude dame naar het mes kroop.

‘Voorkomen dat ze ons vermoordt?’ opperde Will. Hij deed een stap in haar richting en zonder echt veel druk te zetten plaatste hij een voet op haar pols en drukte die tegen de grond.

‘Lamelos!’ Blijkbaar was ze volledig hersteld, want ze siste en spuugde als een van haar verwilderde katten naar Will en zijn vader. ‘Jullie gaan eraan!’ raasde ze als een bezetene. ‘Niemand ontkomt aan de Kolonie!’

‘Een lief, oud dametje, zei je toch?’ zei Will.

Dr. Burrows schudde vol afschuw zijn hoofd en staarde gefascineerd naar de oude vrouw die zich inspande om haar hand onder Wills voet vandaan te trekken. ‘Niet te geloven,’ zei hij zachtjes.

‘Toch is het zo,’ zei zijn zoon.

‘Maar…’

‘Nee, nu moet je eens goed naar me luisteren, pap, ze hebben echt overal mensen zitten. Dit gemene omaatje is duidelijk een van hun agenten en het spreekt voor zich dat Oscar Embers dat dus óók was, precies zoals Rebecca Twee al zei. De Styx hebben zelfs handlangers bij de politie en in de regering, dus kunnen we níémand vertrouwen. Van nu af aan gaan we héél voorzichtig te werk. Begrepen?’

JULLIE ZIJN ER GEWEEST! JULLIE ZIJN ER ALLEBEI HARTSTIKKE GEWEEST!’ gilde mevrouw Tantrumi. Will bukte zich om het mes op te rapen zonder zijn voet van haar hand te halen.

‘Dat dacht ik toch niet,’ zei Will spottend tegen haar. ‘We gaan jou en die smerige vriendjes van je tegenhouden, al is dat het laatste wat we doen.’

‘dat is het zeker!’ brulde ze. ‘WIJ ZIJN MET VEEL MEER DAN JULLIE!’

‘Kom, pap, laten we maken dat we bij deze stinkende, oude heks uit de buurt komen.’ Walgend smeet Will het mes door de deuropening achter hem. Buiten in de tuin klonk een verschrikt gemauw.

‘Oeps, ik heb er geloof ik een geraakt,’ zei Will. Mevrouw Tantrumi stootte zulke lelijke taal uit en zo hard dat dr. Burrows zijn oren bedekte.

Will haalde zijn voet van mevrouw Tantrumi’s pols en liep snel achterwaarts weg, op de hielen gevolgd door dr. Burrows die absoluut niet van plan was alleen achter te blijven met de angstaanjagende vrouw. Toen ze met toegeknepen ogen tegen het felle licht de trap op liepen naar de tuin sprong er een gedaante van de muur naar beneden. Hij landde op het modderige gazon en ontweek behendig de ontelbare plastic kommen met vuil water.

‘Wat is er daarbinnen gebeurd?’ fluisterde een stem dringend.

Will kon zijn ogen niet geloven.

‘Drake!’ riep hij uit.

‘Drake?’ herhaalde dr. Burrows.

‘Vertel me wat daar net is gebeurd,’ zei Drake opnieuw en hij gebaarde met zijn hoofd naar de kelder. ‘Wie zit daar?’

‘Een Styxagent,’ antwoordde Will. ‘Ik kan niet… ik heb… je moet… het virus… hoe ben je…?’ brabbelde hij. Alles wat hij tegen Drake wilde zeggen, rolde in een onverstaanbare brij uit zijn mond.

‘Niet nu,’ viel Drake hem in de rede. Hij trok met een ruk een pistool tevoorschijn en wilde het aan Will geven. ‘Pak aan. De veiligheidspal is er al af.’

‘Niet nodig – ik heb er al een,’ zei Will. Hij schoof zijn jas een stukje opzij om Drake de Browning Hi-Power te laten zien die uit zijn broekrand stak.

Dr. Burrows klakte afkeurend met zijn tong tegen zijn zoon, maar Drake glimlachte even naar hem. ‘Top. Je ziet er trouwens helemaal gaaf uit,’ zei hij met een blik op Wills korte haar en legerkleding. Toen kwam Drake weer in beweging; hij glipte langs dr. Burrows en daalde behoedzaam de trap af. ‘Het is een oude vrouw, maar ze is levensgevaarlijk,’ wilde Will Drake nog waarschuwen, maar hij was al in het schemerdonker van de kelder verdwenen.

‘Wat gaat hij doen? Haar een kogel door het hoofd jagen?’ vroeg dr. Burrows.

‘Dat was wel de bedoeling, maar ze is ’m gesmeerd,’ bromde Drake, die alweer uit de kelder kwam rennen. ‘Nu weten de Witnekken dus dat je weer meedoet en zal de strijd worden opgevoerd.’

Will was stomverbaasd. ‘Is ze weg? Hoe kan dat nou?’

‘Er is geen andere uitgang,’ voegde dr. Burrows eraan toe en hij keek Drake sceptisch aan. ‘Dat heb ik zelf gecontroleerd.’ Hij maakte aanstalten om de kelder weer in te gaan, maar Drake greep hem vast bij zijn elleboog en duwde hem de andere kant op.

‘Geen sprake van. Zonde van de tijd – u vindt de doorgang toch nooit,’ beet Drake hem bars toe. ‘Ik had gehoord dat hier ergens een portaal moest zijn.’ Hij keek even naar Will. ‘Dat heeft iemand me verteld.’

Will keek hem vragend aan.

‘We moeten maken dat we hier wegkomen en snel ook,’ zei Drake tegen dr. Burrows. Hij liep met een brede grijns op zijn gezicht naar Will toe. ‘Ik kan je niet zeggen hoe fijn het is om je weer te zien, Will. Het is een wonder, verdomme! Jullie hebben het onmogelijke gedaan – jullie zijn dus allemaal uit de Porie gekomen?’

‘Ja… nee, we…’ begon Will, maar toen hapte hij naar adem, want Drake had zich in een oogwenk op één knie laten zakken en richtte zijn pistool nu op de keukendeur. Will pakte ook zijn Browning Hi-Power, maar was natuurlijk veel minder ervaren dan Drake en had er veel meer tijd voor nodig. De deur naar de keuken, die mevrouw Tantrumi open had laten staan, schoof een fractie verder open. Will zag met ingehouden adem dat een schurftige zwarte kat zijn kop om de hoek stak, hen onverschillig aanstaarde en naar buiten kroop.

‘Ja, het is inderdaad oppassen met die katten van haar – het zijn gemene krengen. Eentje heeft me flink te grazen genomen,’ merkte dr. Burrows spottend op met een blik op Drake en zijn zoon, die allebei met hun pistool in de aanslag klaarzaten.

‘Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn. Het barst hier van de Styx,’ zei Drake. Hij rechtte zijn schouders en staarde dr. Burrows koeltjes aan, maar richtte het woord toen weer tot Will. ‘Ik neem aan dat dit je vader is – de onverschrokken ontdekkingsreiziger?’

Will knikte.

‘En jij bent zeker naar Highfield teruggekomen om je moeder te zien,’ zei Drake.

‘Mijn vrouw – ja, natuurlijk,’ kwam dr. Burrows tussenbeide voordat Will iets kon zeggen.

Drake stopte zijn pistool weg. ‘Tja, als jullie dachten dat ze nog steeds in jullie oude huis zou wonen, hebben jullie het mis. Dat heeft ze verkocht.’

‘Wat zeg je nou?’ zei dr. Burrows ontzet.

Na de aanvankelijke schok van het weerzien met Drake begonnen Wills hersenen weer te draaien en er klopte iets niet. ‘Hoe wist je eigenlijk dat we hier waren? Hoe wist je dat ik nog leefde?’ vroeg hij.

‘Toen je dat nummer belde, werd je bericht doorgestuurd naar een beveiligde server in Wales.’

‘Nummer? Bericht?’ zei Will, maar opeens viel het kwartje: dat moest een van de nummers zijn geweest die hij op de ouderwetse telefoon in de atoomschuilkelder had gedraaid. ‘De lijn was dus niet dood! En dat nummer was jóúw nummer!’ zei Will hoofdschuddend. ‘Ik had geen flauw idee wat het was.’ ‘Elliott is de enige die het je kan hebben gegeven, dus ga ik ervan uit dat zij ook nog steeds leeft. Is alles goed met haar?’ Will knikte. ‘Ik hoop het wel. We zijn na een explosie die zij had veroorzaakt van elkaar gescheiden.’

‘Typisch iets voor haar,’ grinnikte Drake. ‘En hoe zit het met Chester?’

‘Die zou bij Elliott moeten zijn, maar Cal… er is iets vreselijks gebeu…’

‘Ik weet het al van Cal,’ viel Drake hem rustig in de rede. ‘Ik was erbij. Ik heb alles gezien.’

‘Was jij erbij?’ stotterde Will. ‘Bij de Porie?’

‘Ja. Samen met Sarah… tijdens de laatste momenten van haar leven…’

‘Nee,’ zei Will. ‘Dus ze is ook dood?’

Drake sloeg zijn ogen neer alsof hij wist hoe hard zijn volgende woorden bij de jongen zouden aankomen. ‘Will, ze is zelf over de rand gesprongen en heeft de tweeling met zich meegesleurd. Ik vermoed dat ze dat heeft gedaan, omdat ze het bij jou zo ontzettend had verpest en dat het enige was wat ze nog kon doen.’

‘Lieve God,’ stamelde Will. Hij had zich vastgeklampt aan de hoop dat ze het op een of andere manier had overleefd, maar die hoop werd nu door Drake de bodem in geslagen. Will wilde iets te zeggen, wilde vragen wat er precies was gebeurd, maar zijn keel werd zo strak dichtgeknepen dat Drake hem niet kon verstaan.

Dr. Burrows had geen weet van Wills emoties, eerst de klap van Cals dood en dan nu het nieuws over Sarahs laatste, opofferingsgezinde daad. Hij was nijdig vanwege de ruwe bejegening door Drake en boos over de ontdekking dat hij dakloos was, en nam nu voor zijn doen ongekend ferm het woord.

‘Zeg, Pistolen Paultje – of hoe je ook heten mag – je zei net toch dat we hier niet moeten blijven rondhangen?’

Drake bleef Will onafgebroken aankijken en antwoordde met een haast onmerkbare oogbeweging die zijn irritatie verried: ‘Ik heet Drake en ja, dat heb ik inderdaad gezegd. Ik neem jullie mee naar een plek waar jullie je een tijdje kunnen schuilhouden en misschien is er ook nog wel gelegenheid om uw vrouw op te zoeken.’

‘Weet jij dan waar ze is?’ vroeg dr. Burrows meteen.

‘Kom mee, Will,’ zei Drake rustig. Hij legde een hand op de schouder dan de diepbedroefde jongen en duwde hem in de richting van de tuinmuur. ‘We moeten nodig bijpraten, maar niet hier. Laten we gaan.’

‘Uitstekend,’ merkte dr. Burrows tegen hun verdwijnende ruggen op. Hoewel hij het eigenlijk niet wilde toegeven, was hij verontwaardigd, omdat de genegenheid van zijn zoon zich blijkbaar van hem had verplaatst naar deze tamelijk imponerende onbekende die duidelijk een heel sterke band met zijn zoon had.