25

Drake ging vooruit om te kijken of de weg veilig was en gebaarde toen dat Will en dr. Burrows hem moesten volgen. Terwijl hij hen wegvoerde van het huis van mevrouw Tantrumi bedacht Will hoe heerlijk het was om weer bij hem te zijn. Hij had geen flauw idee gehad hoe zijn vader en hij zich moesten redden, met name omdat dr. Burrows totaal niet bereid was geweest te accepteren dat de Styx een heuse bedreiging vormden. Hij hoopte maar dat de gebeurtenissen bij mevrouw Tantrumi zijn vaders ogen hadden geopend.

Drake waarschuwde Will met een handgebaar dat ze moesten blijven wachten en liep zelf naar het eind van de weg. Hij hield zijn pas in, gluurde om de hoek en verdween uit het zicht. Hij ging hier al net zo voorzichtig te werk als in het Onderdiep.

‘Is dat geheimzinnige gedoe nu echt nodig?’ bromde dr. Burrows chagrijnig tegen zijn zoon. ‘Wat kan ons hier in vredesnaam gebeuren? Het is Highfield maar, hoor!’

‘Ze hebben geprobeerd Chester en mij op de weg van school naar huis te ontvoeren, en dat waren een paar gewone Kolonisten. Als de Ruimers het op ons hebben voorzien…’ zei Will, maar hij maakte zijn zin niet af.

Dr. Burrows mompelde geluidloos ‘poehpoeh!’ maar holde met Will mee om Drake in te halen, die hen via een ijzeren hek naar een smal steegje leidde.

‘Martineau Square. Dat is toch waar we heen gaan, hè?’ vroeg dr. Burrows, toen hij in de gaten kreeg dat het steegje achter een rij achttiende-eeuwse rijtjeshuizen liep.

‘Jazeker, maar niet via de voorkant,’ antwoordde Drake.

Het steegje werd aan beide kanten begrensd door hoge muren van rode baksteen en was geplaveid met versleten kinderhoofdjes waartussen gras en onkruid welig tierden. Bergen oude vuilnisbakken en stapels lege kartonnen dozen belemmerden hun tocht, helemaal toen dr. Burrows uitgleed op een natte pizzadoos en viel. ‘Schiet eens op,’ drong Drake aan, omdat dr. Burrows wel heel langzaam opstond.

Bij een houten deur die was bedekt met een laag afbladderende zwarte verf en aan de onderkant helemaal was weggerot bleef Drake staan. Ze glipten erdoorheen en belandden in een kleine, helemaal met beton overgoten achtertuin waar zo te zien in een hoek nog altijd een originele latrine stond. Drake opende met een sleutel de achterdeur en liet hen binnen; ze liepen meteen door naar de hal, die een deprimerende donkerbruine kleur had. Te oordelen naar de staat ervan gokte Will dat hij al in tientallen jaren niet was opgeknapt.

Ze beklommen een paar trappen met gietijzeren leuningen waarvan de treden bij elke stap kraakten en helemaal bovenaan nam Drake hen mee door een deur die zo laag was dat ze zich moesten bukken om eronderdoor te kunnen. Ze stonden nu in een groezelige kamer en het enige licht dat naar binnen scheen, was afkomstig van een klein, met spinrag bedekt raam. Will begreep dat ze zich op de zolder van een van de rijtjeshuizen aan Martineau Square bevonden.

Drake deed de lage deur dicht, schoof er twee grendels voor en liep over de kale vloerplanken naar het raam. Hij bleef op een afstandje staan en tuurde door de stoffige ruit naar buiten.

‘Wat valt er te zien?’ vroeg dr. Burrows. Hij slenterde naar het raam en drukte zijn gezicht tegen het glas. In een oogwenk trok Drake hem naar achteren.

‘Godallemachtig, man, je moet jezelf niet zo openlijk laten zien!’ snauwde hij kwaad.

Dr. Burrows reageerde razendsnel, sloeg Drakes hand weg en ging vlak voor hem staan. ‘Wáág het niet me aan te raken!’ zei hij met ingehouden woede. ‘Ik weet niet wat je van plan bent, maar als je dat nog eens doet, zal het je berouwen.’

Will had zijn vader nog niet eerder zo meegemaakt – hij had juist altijd zijn uiterste best gedaan om zelfs de kleinste onenigheid uit de weg te gaan. Dr. Burrows was niet erg groot en gespierd en zou het er waarschijnlijk in geen enkel gevecht goed van afbrengen, laat staan in een gevecht tegen een man die het regelmatig opnam tegen Ruimers en nog won ook. Toch stond dr. Burrows’ hele lijf gespannen als dat van een jonge haan die op het punt stond aan te vallen.

Dr. Burrows en Drake staarden elkaar onbeweeglijk aan, en straalden allebei een beheerste woede uit die de hele kamer vulde. Will had het bizarre gevoel dat hij weer bij Chester en Cal was. Die hadden keer op keer mot met elkaar gehad en hij had telkens de verhitte gemoederen moeten bedaren. Will vond de hele situatie maar niets en besloot tussenbeide te komen. ‘Pap, wees nou voorzichtig. Denk aan wat er net bij die oude vrouw is gebeurd. Ze wilde je neersteken.’

Met een bovenlip die omkrulde van boosheid draaide dr. Burrows zijn hoofd stijfjes weg van Drake om zijn zoon aan te kijken. ‘Je hebt geen flauw idee wie deze man is of wat hij heeft gedaan. Vergeet niet wat ik je over vreemden heb gezegd – je moet hen nooit vertrou…’

‘Hij is geen vreemde! Hij heeft in het Onderdiep mijn leven gered!’ gooide Will er onbeheerst uit. ‘Hij heeft ons onder zijn hoede genomen. Hij weet precies wat er gaande is.’

‘Dr. Burrows, hoe kan ik u ervan overtuigen dat ons leven op het spel staat?’ vroeg Drake vlak.

‘Luister alsjeblieft naar hem,’ zei Will smekend tegen zijn vader.

Dr. Burrows snoof verachtelijk en trok zich terug in een hoek van de zolder, waar hij zich moeizaam op een oude kist liet zakken.

Drake was zo te zien niet onder de indruk van de confrontatie en keek glimlachend om naar Will.

‘Oké, vertel me alles.’

‘Goed,’ antwoordde de jongen met een blik op zijn vader, die zwijgend in de schaduw zat te mokken. ‘Ik heb iets voor je.’

‘Ga eerst even zitten. We hebben heel wat te bespreken,’ zei Drake, die zich in kleermakerszit op de vloer liet zakken. Will volgde zijn voorbeeld, tastte in zijn jaszak en haalde het leren buideltje tevoorschijn met daarin de twee flesjes. Hij verwijder de de jute die eromheen zat.

‘Is dat wat ik denk dat het is?’ zei Drake verwonderd toen hij de flesjes in het oog kreeg.

‘Jazeker. In deze,’ zei Will en hij hield het flesje met de zwarte dop omhoog, ‘zit het virus.’

Drake nam het flesje heel voorzichtig van hem aan. ‘Dominatie,’ zei hij zachtjes. Hij hield het flesje omhoog in het gedempte licht dat door het kleine raam naar binnen sijpelde.

‘Dan zit in dat andere flesje zeker het vaccin?’ vroeg hij.

Will knikte en overhandigde ook het flesje met de witte dop aan Drake, die het zorgvuldig naast zich op de vloer legde.

Dr. Burrows schraapte luid zijn keel, waardoor Will verschrikt opkeek. ‘Goed, Drake, ik mag dus aannemen dat jij gelooft dat dit hele duivelse plan echt is? Dat jij werkelijk denkt dat de Styx van plan zijn ons allemaal met een dodelijk virus uit de weg te ruimen?’

‘Nee, niet allemaal,’ antwoordde Drake. ‘Ze willen de aarde grotendeels ontvolken en wat er overblijft innemen.’

‘Ik heb nog nooit zo’n onzinnig verhaal gehoord,’ sputterde dr. Burrows vanuit de schaduw. ‘Zeg me alsjeblieft dat je dat niet echt gelooft.’

‘Doordat u al die tijd onder de grond zat, hebt u de gebeurtenissen met het megavirus gemist. Daarmee draaiden de Styx warm voor iets veel akeligers en ingrijpenders. Namelijk voor dit virus, voor Dominatie. Het plan zit verdomd goed in elkaar. Door het gebruik van een biologische reagens kunnen ze Bovengronders uitroeien zonder de infrastructuur aan te tasten. Kijk, gebouwen, wegen, spoorwegen – alles wat ze nodig hebben – liggen dan voor het grijpen. Zodra zij oprukken, zijn er te weinig mensen over om verzet te bieden.’

‘Waarom doen ze dit eigenlijk nu pas?’ vroeg Will. ‘Ze leven toch al eeuwen onder de grond?’

‘Daar heb ik twee theorieën over. De ene luidt dat ze zo in aantal zijn toegenomen dat het tijd is om naar grasrijkere weiden uit te kijken…’ zei Drake.

‘En de andere?’ spoorde Will hem aan.

‘Die is de meest voor hand liggende van de twee en houdt in dat de Kolonie tientallen luchtkanalen is kwijtgeraakt doordat er vanwege de ontwikkelingen in Highfield talloze oude gebouwen worden gesloopt. Zolang dat aan de gang is, is de kans ook groter dat iemand in de smiezen krijgt wat daar beneden allemaal zit – de Ontdekking, noemen de Kolonisten dat.’

‘O ja, de Ontdekking,’ mompelde Will, die zich herinnerde dat oma Macaulay hem hier al eerder iets over had verteld.

‘Een virus verspreiden, zoals terroristen dat doen?’ zei dr. Burrows hoofdschuddend. ‘Hebben ze daar dan de capaciteit voor?’

‘Jazeker. Het is niets nieuws – de Styx hebben dat geintje in de loop der jaren al een paar keer uitgehaald,’ zei Drake. ‘Jullie kennen de grote epidemieën wel – de Aziatische en Spaanse griep, de grote pestepidemie van 1665 – dat is allemaal het werk van de Witnekken.’

‘Ik hou best van mensen met een levendige fantasie,’ lachte dr. Burrows cynisch, ‘maar dit gaat echt te ver!’

‘Op een bepaalde manier hebben de Styx zelf ook wel wat weg van een virus.’ Drake hield het glinsterende flesje peinzend omhoog. ‘Weet u veel van virussen af, dr. Burrows? Weet u hoe ze werken?’

‘Ik kan helaas niet zeggen dat ik dat weet, nee,’ antwoordde dr. Burrows uit de hoogte.

‘Nou, het zijn kleine organismen, zo klein dat ze alleen met speciale filters zijn te vangen. Ze zijn met niets anders hier op aarde te vergelijken. Ze hebben wel iets weg van minuscuul kleine ruimteraketten en kunnen zelfs vaste vorm aannemen – het valt te betwijfelen of ze leven in de zin van het woord zoals u en ik dat kennen. Het is ook verduiveld lastig nieuwe te identificeren wanneer ze de kop opsteken.’

‘In welk opzicht lijken ze dan op de Styx?’ onderbrak dr. Burrows hem.

Drake praatte verder alsof hij hem niet had gehoord. ‘Ze vallen een cel aan door zich aan het membraan te hechten. Vervolgens spuiten ze hun genetisch materiaal naar binnen en gijzelen de cel. Ze gebruiken de inwendige werking ervan om zichzelf in sneltreinvaart te delen, totdat ze met zovele zijn dat de cel barst. Dan komen er miljoenen nieuwe virussen vrij die allemaal op zoek gaan naar een nieuwe gastcel om te infecteren.’ Drake tikte met zijn pink tegen het flesje Dominatie, dat zacht op en neer deinde. ‘De ratten brengen het schip tot zinken.’

‘Maar dan heb je het over organismen die mensen dóden,’ zei dr. Burrows woedend. ‘Het klinkt alsof je hen eigenlijk bewondert.’

‘Ik bewonder de eenvoudige, pure drang om te overleven. Doden is niet hun doel – als de gastcel het leven laat, is dat juist slecht voor de zaken. De slimme virussen zorgen ervoor dat hun gastheer in leven blijft… omdat ze van hem afhankelijk zijn.’

‘Wat wil je daarmee zeggen – dat de Styx net een virus zijn, omdat ze mensen gebruiken… mensen gebruiken om hun eigen doelen te verwezenlijken?’ vroeg dr. Burrows. Hij trok zijn wenkbrauwen op alsof hij er geen barst van geloofde. ‘Interessante theorie, hoor, maar niet echt geloofwaardig.’

Drake was de discussie met dr. Burrows blijkbaar zat en keek nu naar Will.

‘Ik kan alleen maar zeggen dat ik erg onder de indruk ben,’ zei hij tegen de jongen. Opeens fronste hij zijn wenkbrauwen alsof hem iets te binnen schoot. ‘Wacht eens – er is maar één manier waarop je deze flesjes in handen hebt kunnen krijgen en dat is via…’

‘Een van de twee Rebecca’s,’ maakte Will de zin voor hem af.

‘Dat klopt.’

‘Heb je ze op… op haar dode lichaam gevonden?’

‘Nee, ze heeft ze zelf aan mij gegeven,’ vertelde Will. Zijn stem beefde. ‘De Rebeccatweeling heeft bij de onderzeeboot geprobeerd ze te pakken te krijgen, maar ik heb ze niet teruggegeven.’

‘Je hebt het hier anders wel over de Styx en het klinkt alsof het net iets te gemakkelijk is gegaan. Weet je echt honderd procent zeker dat deze flesjes het echte Dominatievirus bevatten?’

‘Nou, ik hoop het wel,’ antwoordde Will ernstig.

‘Je moet me alles vertellen, vanaf het moment dat je in de Porie viel,’ zei Drake. ‘Doe maar rustig aan – we hebben alle tijd.’