11

‘Hoi,’ zei Chester, toen hij uit de hut kwam en Will op een van de stoelen op de veranda zag hangen. ‘Martha heeft me eruit gegooid. Ze wil Elliott wassen.’

‘Hoe gaat het nou met haar?’ vroeg Will.

Chester strekte geeuwend zijn armen uit. ‘We hebben weer een beetje bouillon naar binnen gekregen,’ zei hij, terwijl hij zich op de stoel naast Will liet vallen. ‘Martha doet echt alles wat ze kan om haar op krachten te houden.’

‘Dat is mooi. Ze wordt alleen niet echt beter, hè?’ zei Will. In plaats van te antwoorden schoof Chester onrustig heen en weer. Ze hadden geen van beiden openlijk over hun angst gesproken dat Elliott net als Nathaniel zou kunnen doodgaan. Het onderwerp leek wel taboe.

‘Nee,’ zei hij ten slotte.

Een tijdlang zeiden de jongens niets en staarden zo diep in gedachten verzonken over het tuinpad dat ze het scala van kleuren amper in zich opnamen. Will schraapte zijn keel.

‘Ehm, Chester, ik moet even iets met je bespreken,’ zei hij.

Chesters gezicht stond bezorgd. ‘Wat is er, Will?’ vroeg hij.

Will wierp een blik op de deur en ging zachtjes verder: ‘Martha kan ons toch niet horen, hè?’

‘Ze is nog steeds bij Elliott,’ zei Chester. ‘Zeg op, wat is er aan de hand?’

‘Nou,’ begon Will weifelend, ‘ik weet dat Martha fantastisch is en dat ze echt ontzettend haar best doet voor Elliott, maar zouden we misschien nog iets meer kunnen doen?’

Chester haalde zijn schouders op. ‘Wat dan?’

‘We zitten hier nu al weken en zijn zo afhankelijk geworden van Martha dat we niet eens op het idee zijn gekomen dat er misschien nog wel iemand anders is die Elliott zou kunnen helpen – écht zou kunnen helpen,’ zei Will.

‘Maar Martha heeft toch gezegd…’ zei Chester.

‘Ja, ik weet wat Martha heeft gezegd,’ onderbrak Will hem, ‘maar hoe goed kennen we haar nou? Stel dat hierbeneden nog meer mensen zijn die medicijnen hebben, of iemand als Imago, die Elliott kan helpen?’

Chester staarde hem wezenloos aan. ‘Waarom zou Martha dat dan in vredesnaam voor ons verborgen houden?’ vroeg hij.

‘Omdat ze eigenlijk gewoon een eenzame, oude vrouw is die onverwachts een paar vervangers voor haar dode zoon in de schoot geworpen heeft gekregen,’ zei Will.

‘Dat klinkt wel erg hard.’

‘Dat kan zijn, maar het is wel zo,’ antwoordde Will. ‘Heb jij nooit het gevoel dat we hier gevangenzitten? Martha beweert dat er verder niemand is, dat we geen risico’s moeten nemen door er alleen op uit te trekken vanwege de spinnen, dat het veel te gevaarlijk is om ons mee te nemen naar de schepen die haar zoon heeft gevonden, dat er geen weg terug is naar het Onderdiep en dat er beneden helemaal niets is…’ Hij zweeg even om adem te halen. ‘Volgens mij doet ze er gewoon alles aan om ons hier te houden.’ Hij tikte met zijn wijsvinger op de armleuning van zijn stoel om zijn woorden kracht bij te zetten.

Will hield Chester goed in de gaten om te zien of hij zijn vriend aan het twijfelen had gebracht.

Chester knikte even. ‘Oké, maar wat moeten we dan doen?’ vroeg hij. ‘Martha alleen laten en op de gok het donker in wandelen? Een ziek meisje uit haar bed sleuren in de hoop dat we wellicht iemand tegenkomen?’

Will blies zijn adem langzaam door zijn mond uit. ‘Misschien zit ik er wel helemaal naast en bega ik een verschrikkelijk grote fout, maar volgens mij hebben we allebei wel door hoe dit gaat aflopen, of niet soms?’

Chester zei niets.

‘Toe, Chester, als we niets doen, overkomt onze vriendin hetzelfde als Martha’s zoon. Dan gaat ze dóód. Laten we onszelf niet voor de gek houden,’ zei Will. ‘Misschien – heel misschien – kunnen we Elliott meenemen en hulp voor haar zoeken. Misschien vinden we wel een manier om via de Porie naar boven te klimmen en contact op te nemen met Drake of een van de andere rebellen.’

Chester bonkte met zijn hoofd tegen de rugleuning van zijn stoel. ‘Allemachtig, ik weet het echt niet, Will,’ mompelde hij. ‘We hebben toch niets te verliezen? Of eigenlijk heeft Elliott niets te verliezen,’ zei Will wanhopig.

In de week die volgde boekte Elliott geen enkele vooruitgang. Will, Chester en Martha waakten om beurten bij haar, gaven haar te eten en probeerden haar temperatuur te laten dalen, en wanneer de jongens toevallig alleen waren, brachten ze geen van beiden het onderwerp ‘vertrek’ meer ter sprake.

Het was net of er een drukkende spanning op de hut was neergedaald waarin het ongepast was om te lachen of plezier te maken, omdat de toekomst van hun vriendin aan een zijden draad hing en dat was het enige wat ertoe deed. De jongens spraken met gedempte stem, zelfs wanneer ze niet in de hut waren, alsof ze Elliott op een of andere manier stoorden.

De sfeer beïnvloedde zelfs Bartleby, die het grootste deel van de dag slapend voor de open haard doorbracht of wroetend in de aarde achter de hut om zichzelf af en toe een stofbad te geven.

Wanneer hij geen ‘Elliottdienst’ had, zoals Chester en hij het waren gaan noemen, schaakte Will tegen zichzelf. Hij had zich ook voorgenomen de bladzijden van zijn vaders dagboek zo goed mogelijk te ordenen. Dat was belangrijk voor Will, omdat ze de nalatenschap van zijn vader vormden en hij het als zijn plicht beschouwde ze te bewaren voor het geval hij ooit nog op aarde zou terugkeren.

De meeste bladzijden waren flink verkreukeld, maar Will streek de kreukels eruit en legde er iets zwaars op om ze weer mooi glad te krijgen. Op de plaatsten waar het handschrift of de schetsen van dr. Burrows waren verbleekt omdat ze in het water hadden gelegen, trok Will ze nauwgezet over om ze beter leesbaar te maken. Toen hij daarmee klaar was, spreidde hij de bladzijden voor zich uit op de vloer om te zien of hij er wijs uit kon worden. Hoe hard hij echter ook zijn best deed, de vreemde letters en hiërogliefen die zijn vader had opgeschreven zeiden hem niets en gaven niets nuttigs prijs.

Tijdens het opstellen van een lijst met spullen die hij nog in zijn rugzak had zitten, was hij zijn fototoestel tegengekomen. Tot zijn stomme verbazing deed het ding het nog steeds, dus nam hij een paar foto’s van de dagboekbladzijden en borg ze toen zorgvuldig in een van de landkaartkisten op. Hij ging ervan uit dat ze daar veilig waren voor de vochtige lucht en voor Martha, die er een gewoonte van maakte alles wat maar enigszins brandbaar was in het vuur te smijten om het gaande te houden.

Daarna ging hij naar een van zijn lievelingsplekken – een klein bijgebouw waarin een hele verzameling voorwerpen lag die Martha’s zoon mee had gebracht van zijn ontdekkingstochten. De hut was volgestouwd met kisten vol zeevaartspullen en Will deed niets liever dan deze een voor een openen en door de inhoud ervan snuffelen. Omdat hij er niet al te snel doorheen wilde vliegen, beperkte hij zich tot een of twee kisten per keer, zodat hij elke dag iets had om naar uit te kijken. Het meeste, zoals ijzeren haken, dikke pennen die eruitzagen alsof ze door een smid waren gemaakt en zelfs een paar kanonskogels, kon zo op de schroothoop.

Maar Will trof ook een scheepskompas aan. En in dezelfde kist lag een versleten leren hoes waarin een fraaie koperen telescoop zat. Will kon zijn geluk niet op. Hij nam hem meteen mee naar de voorkant van de hut om hem uit te proberen. Omdat het donker was en hij zich moest beperken tot de bizar gekleurde tuin, had hij er weinig aan, maar dat kon Will niet schelen. Terwijl hij ermee bezig was, vulde zijn fantasie zich met beelden van de zeevaarders die hem vroeger hadden gebruikt en die misschien ook wel de hut hadden gebouwd.

Op de bodem van een andere kist vond hij een stethoscoop. Hij was gemaakt van dof zilverkleurig metaal en zwart plastic of rubber, en vertoonde daardoor vrijwel geen slijtage. Will vond hem er vrij modern uitzien. Hij beluisterde zijn eigen hartslag en gooide hem toen terug in de kist. Tijdens zijn zoektocht naar andere exotische voorwerpen vergat hij het ding helemaal.