18

Ze stonden allemaal op de ladder in de commandotoren. Martha stak een flinke bos anijsvuur aan. Ze tilde het buitenluik op, wierp de smeulende planten naar buiten en trok het luik met een klap weer dicht. ‘Laten we het maar even een paar minuten de tijd geven,’ zei ze.

Terwijl ze stonden te wachten tot Martha het teken gaf dat het veilig was, had Will sterk de indruk dat Chester haar aandachtig bekeek, alsof hij analyseerde hoe hij eigenlijk over haar dacht. Misschien beeldde Will zich dit alleen maar in, omdat hij hem had verteld wat Rebecca over de vrouw had gezegd. Will had verwacht dat Chester alles meteen zou wegwuiven – zeker omdat hij Rebecca voor geen meter vertrouwde – maar zijn vriend had de suggestie niet direct afgewezen. In plaats daarvan keek Chester alleen maar heel verward en mompelde hij een paar keer: ‘Ik weet het zo net nog niet, hoor.’

In de commandotoren gleden de seconden traag voorbij. Chester verbrak kuchend de stilte en verschoof een stukje op de ladder. Hij kon duidelijk bijna niet wachten om weg te gaan, maar keek ook heel erg op tegen wat hun buiten stond te wachten. ‘Die Schijndingen – zijn die echt zo gevaarlijk?’ vroeg hij aan Martha.

‘Ja,’ zei Martha. ‘Heel gevaarlijk.’

‘Jij hebt hem niet gezien,’ voegde Will eraan toe. ‘Hij zag er echt vreselijk gemeen uit.’

‘Dat anijsvuur zal ons toch wel beschermen?’ vroeg Chester.

‘Het is beter dan niets,’ antwoordde Martha.

‘Het werkt bij de aapspinnen toch ook?’ merkte Will op.

‘Bij Schijners ligt dat net even anders. Zodra ze je geur eenmaal hebben opgevangen, zijn het net speurhonden – ze geven nooit op.’ Haar ogen stonden vaag, alsof ze aan iets anders moest denken. ‘Af en toe dook er een Schijner op in het Onderdiep, maar ze zijn daar zwaarder en dus ook langzamer. Eentje heeft ons tijdens onze tocht over de Grote Vlakte kilometerslang gevolgd en we wisten dat we hem te grazen moesten nemen voordat hij ons te grazen kon nemen. Uiteindelijk heb ik hem met heel veel geluk met één schot neergehaald. En zelfs toen hij op de grond lag met een lijf dat aan alle kanten kapot was, weigerde hij dood te gaan. Hij kroop happend en bijtend naar ons toe tot de laatste druppel bloed uit zijn lijf was gevloeid.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik ken geen enkel ander dier dat zo vasthoudend is.’

‘Gruwelijk,’ zei Chester huiverend.

Martha voelde aan de punt van de pijl die in haar kruisboog lag. ‘Er wordt wel beweerd dat ze stokoud zijn… dat ze al in de lucht heersten voordat er Bovengronders waren.’

Elliott kreunde en schudde wild met haar hoofd, het enige deel van haar lichaam dat ze nog kon bewegen nu ze in een deken gerold op de brancard was vastgebonden.

‘Dit is wel lang genoeg,’ besloot Martha. Ze zette haar hand tegen de onderkant van het luik. ‘Is iedereen zover?’

De jongens antwoordden bevestigend, maar Rebecca zweeg.

‘Nadat we het schip hebben verlaten, blijven we bij elkaar. En vergeet niet – zo min mogelijk lawaai.’

Ze duwde het luik open. Ze klommen op het observatiedek en lieten zich aan de ketting langs de zijkant van de commandotoren omlaag zakken.

‘Rustig maar, jongen,’ fluisterde Will toen hij Bartleby losmaakte. In plaats van weg te hollen, zoals hij normaal gesproken deed, viel het Will op dat de kat blijkbaar niet van plan was zich te verroeren. Zijn grote oren bewogen schokkerig heen en weer als tot leven gekomen satellietschotels, alsof ze op iets inzoomden. Martha had naar de duisternis boven de onderzeeër staan turen om te zien of ze Schijners kon ontdekken, maar draaide zich nu met haar gezicht naar de spelonk om. Met een opgeheven hand om aan te geven dat ze allemaal moesten blijven staan speurde ze geconcentreerd om zich heen en luisterde ze met een scheef hoofd of ze iets hoorde. Will snapte niet wat ze aan het doen was. De Schijners vormden nu toch de grootste bedreiging? Waarom leidde ze hen dan niet weg van de duikboot, zoals ze had gezegd dat ze zou doen?

Will en Chester vroegen zich allebei af wat er aan de hand kon zijn en ze keken elkaar even aan. Toen vingen ze in de verte het geroezemoes van stemmen op.

Bij de opening van de tunnel helemaal aan de andere kant van de grot flakkerde een lichtje en ze zagen twee gedaanten lopen. Will kon hen niet duidelijk onderscheiden. Een van de gedaanten was groter dan de andere en hij hoorde een stem – die heel kwaad klonk.

Martha stond roerloos als een standbeeld. Zonder haar lippen te bewegen zei ze tegen hen: ‘Wanneer ik het zeg, ren je die kant uit. Er is daar een doorgang.’ Ze keek heel even naar links. ‘Wacht niet op mij.’ Ze hief haar kruisboog op.

De gedaanten, die geen enkele moeite deden om hun aanwezigheid verborgen te houden, naderden snel en nu verstond Will wat de stem zei.

‘Waarom staan we in vredesnaam steeds stil?’ wilde hij boos weten. ‘Eerst lopen we kilometerslang aan één stuk door en dan zeg jij opeens – zonder enige aanleiding – dat we moeten stoppen. We hebben dagenlang met onze duimen zitten draaien. We hadden die tijd ook kunnen gebruiken om iets nuttigs te doen.’

‘Papa?’ stamelde Will zo luid dat de anderen hem konden horen. ‘Is dat mijn vader?’

‘Onmogelijk,’ zei Chester, die vol ongeloof zijn hoofd schudde. Will voelde gewoon dat het dr. Burrows was en het liefst was hij meteen naar hem toe gerend, maar om redenen die hijzelf ook niet goed begreep controleerde hij in plaats daarvan of zijn geweer was geladen. Misschien kwam dat wel doordat hij in de gaten had dat Rebecca haar rugzakken had neergezet en stiekem naar voren sloop, alsof ze elk moment naar het midden van de spelonk kon hollen. Of misschien kwam het wel doordat hij instinctief doorhad wie de kleinere gedaante in het gezelschap van zijn vader moest zijn. In zijn hoofd klonk een waarschuwend belletje dat steeds harder galmde.

De langste van de twee gedaanten bleef plotseling staan. Will zag de weerkaatsing van licht op de brillenglazen.

‘Papa?’ gilde hij. ‘Ben jij het?’

De gedaante deinsde geschrokken achteruit.

WILL!’ riep hij. Hij liep snel naar hem toe. ‘ALLEJEZUS! WILL!’

‘Nee hè,’ hijgde Martha, die haar hoofd van links naar rechts draaide.

Aan weerszijden van de onderzeeër stond een man. Hun lange, magere lijven waren onmiskenbaar. Het waren Ruimers. Ze kwamen uit de schaduw tevoorschijn en gingen met hun speer in de aanslag als Bovengronderse soldaten in de houding staan.

‘Nu zijn de poppen aan het dansen,’ zei Will.

Chester richtte zijn geweer op hen en jammerde even.

‘We zitten in de puree,’ mompelde hij.

Toen dr. Burrows nog ongeveer dertig meter van de onderzeeboot vandaan was, riep de kleinere gedaante naast hem bevelend: ‘Zo is het wel ver genoeg!’ Will had inmiddels al gezien dat de persoon bij zijn vader inderdaad de tweede Rebecca was. Het meisje greep dr. Burrows vast bij zijn arm, waardoor deze plotseling stil moest blijven staan en schopte hem toen gericht van achter tegen zijn knie. Zijn been klapte dubbel en hij viel op zijn knieën. Voordat hij tijd had om te reageren, sloeg ze haar arm om de bovenkant van zijn hoofd en hield ze een zeis tegen zijn keel gedrukt.

‘Wat doe je? Hou eens op met die onzin, Rebecca!’ riep hij.

‘Hou hier onmiddellijk mee op!’

Will had nog steeds geen stap verzet, maar zodra hij ontdekte dat de Rebecca achter hem verder naar voren kroop, kwam hij in actie.

‘Niet zo haastig,’ zei hij. Ze gilde toen hij haar bij haar haren greep, haar met een armzwaai voor zich trok en met de geweerloop onder haar kin prikte.

‘Will! Nee! Laat me alsjeblieft gaan,’ smeekte ze. ‘Je moet háár hebben… niet mij!’

‘Joh – je denkt toch niet dat ik jou nog steeds geloof? Je zei dat je alleen was hierbeneden,’ gromde Will woest. ‘Chester had gelijk – het was allemaal toneel.’

In een oogwenk veranderde haar houding. ‘Je moet toch toegeven dat ik best goed was. Ik heb je toch maar mooi om mijn pink gewonden,’ zei ze zelfvoldaan. ‘Toneel was op school ons lievelingsvak.’

Dat de tweeling de schijn niet langer ophield stelde Will niet bepaald gerust in deze toch al afgrijselijke situatie. Het was wel duidelijk dat de meisjes dachten dat ze de overhand hadden, en konden doen en laten wat ze wilden.

‘Nóg een Rebecca?’ prevelde dr. Burrows, die het tweede Styxmeisje voor Will in het oog had gekregen, verward. ‘Hoe…?’

‘Arme, oude dr. Boekweit,’ kirde het meisje achter hem. ‘Je was altijd al een beetje traag van begrip.’

‘Maar hoe…?’ Hij maakte aanstalten om op te staan, maar ze duwde de zeis iets harder tegen zijn hals.

‘Blijf zitten,’ snauwde ze. ‘Stomme, oude sul, we hebben je vanaf het begin gemanipuleerd, al vanaf de dag dat we Oscar Embers met de lichtgevende bol naar het museum stuurden. We moesten ervoor zorgen dat je toehapte en wisten allang hoe het zou aflopen. We wisten dat Sarah Jerome daardoor vroeg of laat haar gezicht zou laten zien.’

‘Sarah Jerome?’ vroeg hij, want hij had geen flauw idee over wie de tweeling het had.

‘De anderen konden ons geen moer schelen. Jullie zijn geen van allen onmisbaar,’ zei het meisje. Ze keek naar Will. ‘Gezellig, toch?’ zei ze spottend en haar stem droop van het sarcasme. ‘De hele bende is compleet. Paps is weer bij zijn knulletje – knus saampjes.’

De tweeling begon in hun Styxtaal met elkaar te praten.

‘Kop dicht!’ krijste Will. Hij perste de geweerloop hard tegen de keel van de ene Rebecca. ‘Anders knal ik je neer.’

‘O ja, schiet je me dan een kogel door mijn hoofd? Daar geloof ik niets van,’ zei ze met een verwrongen stem. Ze ging uitdagend verder in het Styx.

‘Ik meen het,’ zei Will. ‘Ik doe het echt!’

‘Welnee,’ schreeuwde haar zus achter dr. Burrows. ‘Je bent een enorm watje. Je hebt er het lef niet voor.’

‘Will, wat doe je nu?’ riep dr. Burrows uit. ‘Je kunt toch niet zomaar…’

‘Bemoei je er niet mee, pap,’ onderbrak Will hem. ‘Je hebt geen flauw idee wat hier gaande is.’ Tegen het meisje achter zijn vader ging Will verder: ‘Hoe moet ik jóú noemen? Jullie kunnen niet alle twee Rebecca zijn.’

‘Bedenk zelf maar wat,’ antwoordde ze kortaf.

‘Goed dan, ehm… Rebecca Twee, zo te zien zitten we in een impasse. Wat gaan we daaraan doen?’

‘Om te beginnen mag je ons de flesjes teruggeven. En verder willen we ook de oude vrouw hebben,’ antwoordde Rebecca Twee.

‘Waarom willen jullie haar hebben?’ zei Will, die zich intussen afvroeg hoe zij kon weten dat hij de flesjes met Dominatie had.

‘Omdat zij degene is die de omgeving kent.’

Will ving Martha’s blik op. Ze had één hand op het bosje anijsvuur in haar riem gelegd en keek Will nu vragend aan. Will schudde met zijn hoofd en ze haalde haar hand van de gedroogde planten af. Toen wierp ze veelbetekenend een blik naar het gedeelte boven hen. Will knikte. Hij begreep precies wat ze hem probeerde duidelijk te maken. Door het lawaai konden de Schijners elk moment opduiken. En dat was op dit moment misschien helemaal zo erg nog niet.

‘Vooruit, eerlijk oversteken – jouw vader in ruil voor Martha en de flesjes,’ ging Rebecca Twee verder. ‘Dan laten we jullie allemaal gaan. Het is ons alleen om háár te doen.’

‘Je vergeet dat ik jouw zus hier heb,’ wierp Will tegen. ‘Zo’n goeie deal lijkt het me dus niet.’

Vanuit een ooghoek zag Will dat Martha heel langzaam haar mes trok. Ze streek met het lemmet over haar onderarm en maakte een diepe snede. Toen liet ze haar arm zakken en het bloed drupte op de grond.

‘Mijn zus speelt hierin geen rol van betekenis. Je kunt met haar doen wat je wilt,’ vervolgde Rebecca Twee met een ongeduldige ruk van haar hoofd. ‘Luister nou eens naar wat ik zeg. Jouw vader in ruil voor Martha en de flesjes. De rest is vrij om te gaan.’

‘Ha! Je denkt zeker dat ik achterlijk ben,’ beet Will haar toe.

‘Niet achterlijk – wel zwak,’ antwoordde het meisje. Ze gaf de Ruimers met haar ogen een teken en ze kwamen onmiddellijk dichterbij. ‘Je bent in het nadeel, Will, dus stel ik voor dat we het eens worden over het voorstel om het in elk geval over íéts eens te worden.’ Ze lachte, maar het klonk onaangenaam en schor.

Rebecca Een begon opeens weer in het Styx te kwebbelen.

‘Laat dat! Ik heb je gewaarschuwd!’ schreeuwde Will en hij gaf een ruk aan haar haren. Hij hoorde naast zich iets grommen en hapte verrast naar adem. Bartleby zat op een paar meter bij hem vandaan en dook in elkaar alsof hij elk moment in de aanval kon gaan. ‘Bartleby!’ gilde hij. ‘Wat doe je nou?’

‘Wat ik hem heb opgedragen,’ zei Rebecca Een.

De kat had zijn neusgaten wijd opengesperd en zijn klauwen uitgeslagen.

‘Hij wil míj juist beschermen,’ zei Will, maar hij klonk helemaal niet overtuigd.

‘Durf je daar iets op in te zetten?’ kraste Rebecca Een. ‘Weet je nog dat ik je heb verteld dat ik in de Kolonie voor hem heb gezorgd? Nou, daar heeft hij ook een speciale training gekregen. Hij is trouwens niet de enige,’ giechelde ze spottend. Ze zei weer iets in het Styx en de kat kroop nog dichter naar Will toe.

‘Jij… jij… verrader die je bent!’ krijste Will tegen de kat terwijl hij naar het goede woord zocht. Het leek net of Bartleby hem niet herkende. Als een gespannen veer die elk ogenblik kon openspringen kroop de kat sissend nog dieper in elkaar. Er lag een waanzinnige blik in Bartleby’s opengesperde ogen, alsof hij een of ander bloeddorstig roofdier was.

‘Veel vrienden heb je zo te zien niet, hè?’ zei Rebecca Een.

‘Eén woord van mij en die lieve poes grijpt je bij je keel.’

‘Als hij dat doet, ben jij er ook geweest, dat zweer ik je,’ zei Will grimmig. Hij hield haar lichaam als een schild tussen zichzelf en de kat.

Links van Will klonk opeens een kreet. Hij zag dat de Ruimer iets deed.

‘Een engel!’ riep dr. Burrows uit.

Iets groots en wits viel spartelend voor de Ruimer op de grond. De Ruimer stak met beide handen om zijn speer geklemd de punt herhaaldelijk in de Schijner totdat deze zich niet meer bewoog.

Will ving opnieuw Martha’s blik op. Haar plannetje werkte – de Schijners kwamen op de geur van haar verse bloed af als motten op een kaarsvlam. Er klonk weer gekrijs. Martha draaide zich vliegensvlug om en schoot een pijl af. Deze vloog suizend het donker in, maar de Schijner was al verdwenen. Het was absoluut geen waterdicht plan – de Schijners vormden net zo’n grote dreiging voor de jongens en haar als voor de Styx.

In de grote donkere leegte klonk nog meer spookachtig gegil, en gedempte lichtjes schoten als vallende sterren heen en weer.

‘Het gaat beginnen,’ mompelde Martha binnensmonds.

‘Interessante huisdieren hebben jullie hier. Ik zou er best een willen hebben,’ zei Rebecca Twee, maar ze klonk een beetje weifelend. ‘Misschien moeten we onze ruil maar snel afhandelen, Will, dan kunnen we ons uit de voeten maken.’

De andere Ruimer maaide nu ook om zich heen, maar deze keer kwam de Schijner als overwinnaar uit de strijd. Ze zagen allemaal hoe de soldaat omver werd gegooid door het wezen, dat zijn met stekels bedekte poten om het hoofd van de man had geslagen. Het dier en de man verdwenen als een vage vlek uit het zicht. De Ruimer had niet eens tijd om iets te roepen. Het enige bewijs dat hij daar was geweest was zijn speer, die op de grond kletterde.

Even hing er een verbijsterde stilte, maar toen klonk Chesters stem.

‘Nu zijn de teams iets meer aan elkaar gewaagd,’ zei hij.

‘Heel grappig, dikkie,’ snauwde Rebecca Twee tussen op elkaar geklemde kaken. ‘Zodra ik weer Bovengronds ben, ga ik zeker een keertje bij je vader en moeder langs… in hoogsteigen persoon.’

‘Ehm… ik… nee…’ hakkelde Chester met een lijkbleek gezicht.

‘Hier hebben we geen tijd voor,’ waarschuwde Martha, die bezorgd een blik naar boven wierp. ‘Toe maar, Will. Werk maar mee aan die ruil,’ drong ze bij hem aan.

‘Weet je het zeker?’ vroeg hij haar.

‘Ja,’ zei ze overtuigd. ‘De Styx willen me levend in handen krijgen. Ik red me wel.’

Will besefte dat niemand veel kans maakte als ze bleven waar ze waren nu de Schijners op rooftocht waren.

‘Oké, Rebecca Twee,’ schreeuwde hij. ‘Laat mijn vader naar mij toe komen, dan stuur ik Martha jouw kant op.’

‘Geen sprake van. Martha blijft daar. Ik kom wel naar haar toe,’ blafte Rebecca Twee. ‘Jij kunt dr. Boekweit hier ophalen. Begrepen?’

‘Hoe weet ik dat je niet op ons zult schieten?’ vroeg Will.

‘Omdat wij geen geweren en geen kruisboog hebben zoals jullie, sukkel,’ jouwde Rebecca Twee.

Will controleerde of de overgebleven Ruimer wel ver genoeg bij hen vandaan was en niet op het punt stond hen stiekem te overvallen, en toen knikte hij.

‘Goed,’ kondigde Rebecca Twee aan. ‘Stoelendans. Iedereen begint nu te lopen – heel rustig.’

Will liet Rebecca Een met grote tegenzin gaan; ze schudde haar hoofd tot haar haren weer goed zaten en keek Will woedend aan.

Hij staarde al even woedend terug. ‘Ik had je nooit moeten redden,’ brieste hij.

Chester had juist bedacht dat hij Elliott moest meenemen en wilde zich omdraaien om de brancard op te tillen toen er iets tussen zijn benen door suisde. Een zwart projectiel rolde over de grond in de richting van dr. Burrows en Rebecca Twee, maar kwam halverwege de grot tot stilstand. Will herkende het meteen. Het was een van de explosieven die Drake en Elliott in het Onderdiep hadden gebruikt, alleen was dit wel een verdomd groot exemplaar, met de omvang van een verfblik.

‘Het is een bom van tien kilo – met een lont van twintig seconden. En aangezien ik toch bezig was, heb ik alle andere ook vast gereedgemaakt,’ zei Elliott heel kalm en ze zette haar rugzak op de grond naast haar voeten neer. Ze zat rechtop op de brancard en leek weer helemaal de oude. Niemand had gemerkt dat ze zichzelf uit de banden had losgewurmd en dat ze haar rugzak vol munitie van het voeteneind van de brancard naar zich toe had getrokken.

Will en Chester staarden haar verbijsterd aan.

‘Over zestien seconden… BOEM!’ zei ze tegen hen en ze spreidde ter verduidelijking haar armen uit.

‘Nee!’ gilde Will, die dacht dat Elliott ze door de koorts niet allemaal meer op een rijtje had. ‘Waarom heb je dat gedaan?’

‘Omdat ze ons hoe dan ook zouden hebben gedood. Dat heb ik hen horen zeggen,’ antwoordde Elliott.

Will keek naar Chester en wilde iets zeggen, maar de andere jongen was hem voor.

‘Maar… hoe kun jij nu weten wat ze zeggen?’

‘Ik spreek hun taal, want ik ben een halve Styx. Mijn vader was een Ruimer,’ zei Elliott. Om haar woorden kracht bij te zetten stootte ze enkele nasale, totaal onbegrijpelijke klanken uit.

‘Dertien seconden… bijna twaalf,’ vertaalde Rebecca Een.

Alle aandacht van de Rebeccatweeling was nu op Elliott gevestigd.

‘Elf seconden,’ kondigde Elliott gapend aan.

‘Heb je de explosieven echt op scherp gezet?’ vroeg Will, die nog altijd niet kon geloven wat zich voor zijn neus afspeelde. Elliott knikte. ‘Tien seconden,’ zei ze. Plotseling kwam iedereen in beweging.

Chester tilde Elliott op en Martha sleurde hen beiden ruw mee, niet naar de spelonk toe, maar links langs de onderzeeboot in de richting van de andere doorgang die ze hun had aangewezen.

Hoewel Will zijn eigen rugzak op zijn rug had hangen, aarzelde hij heel even of hij de andere twee zou gaan halen die Rebecca Een achter hem had laten vallen. De herinnering aan zijn zwerftocht door de lavatunnels in het Onderdiep zonder voedsel of een goede uitrusting lag nog pijnlijk vers in zijn geheugen en hij had er totaal geen behoefte aan zoiets nog eens mee te maken. Het ontbrak hem echter gewoon aan tijd, dus boog hij zijn hoofd en rende zo hard hij kon op zijn vader af. Hij zag dat Bartleby op hem afsprong.

‘Wegwezen!’ brulde Will. Hij haalde uit met de kolf van zijn geweer. Bartleby’s aanval miste de gebruikelijke felheid, mogelijk doordat hij in de war was en niet begreep waarom iedereen alle kanten op vloog. De geweerkolf trof hem op zijn schouder. Hij rolde zich jankend op tot een bal toen hij over de grond tolde.

Will bleef niet staan. Hij liep regelrecht op Rebecca Twee af, die in precies de tegenovergestelde richting op de duikboot afstormde. Rebecca Een was al bij de voet van de commandotoren aangekomen, net als de Ruimer, die een aanval van een nieuwe Schijner afsloeg.

Inmiddels was dr. Burrows ook opgestaan en schreeuwde: ‘Will! Hou die Rebecca tegen! Grijp de stenen tabletten die ze bij zich heeft!’

Toen de dringende klank in het geschreeuw van zijn vader tot Will doordrong, liep hij recht op Rebecca Twee af en sloeg haar tegen de grond.

‘Linkerjaszak! Pak mijn stenen tabletten!’ riep dr. Burrows tegen Will, die over het versufte Styxmeisje gebogen stond. Hij graaide onmiddellijk in haar zak en voelde daar een in een groezelige zakdoek gewikkeld pakketje. Omdat ze bij haar positieven kwam en hem probeerde te slaan, fouilleerde hij haar niet verder. Er was gewoon te weinig tijd voor.

MAAK DAT JE WEGKOMT!’ krijste Will tegen zijn vader, die absoluut geen aanstalten maakte om zichzelf in veiligheid te brengen en schreeuwde: ‘Heb je ze? Heb je ze?’

Will rende met dreunende stappen op zijn vader af en had nu zoveel vaart dat hij bijna vliegend door de lucht bij hem aankwam. Door zijn snelheid werden ze verder weggeduwd, niet in de richting van de grootste tunnel, maar naar een smallere doorgang ernaast. Alles ging zo snel dat dr. Burrows niet eens kon tegensputteren toen zijn zoon hem mee de grot uit trok.

Will holde maar door. In zijn hoofd had de aftelling de nul bereikt, allang zelfs, maar er gebeurde niets. Hij vroeg zichzelf al af of Elliott de lont wel had aangestoken of dat het allemaal pure bluf was geweest, toen er een oorverdovende explosie klonk.

De grond schudde onder zijn voeten alsof er een aardbeving plaatsvond.

Dr. Burrows en hij werden voorovergesmeten en er regende een storm van brokken zwam op hen neer.

Hoewel de trillingen relatief kort waren en de grond al snel niet meer bewoog, leek het wel of het geluid van de ontploffing oneindig lang aanhield. De echo’s weerkaatsten tegen de wanden van de grote leegte achter de onderzeeër. Toen de laatste dreun eindelijk was weggeëbd, verroerde Will zich kreunend. Hij duwde stukken zwam opzij, rolde zich om en ging rechtop zitten. Zijn oren zoemden en hij slikte een paar keer totdat ze iets normaler aanvoelden.

‘Pap,’ riep hij, maar zijn stem klonk heel zacht en heel ver weg. Hij kwam wankelend overeind en knipperde met zijn ogen om het prikkende, stinkende sap van de zwammen te verjagen. Hij liet de rugzak van zijn schouders glijden, zocht op de tast zijn lantaarn en ging op zoek naar zijn vader.

Die was nergens te bekennen en Will werd steeds ongeruster, totdat hij uiteindelijk uit een berg zwammen een laars omhoog zag steken. Dr. Burrows was bijna helemaal bedolven, maar Will hees hem er snel uit. Toen zijn vader een kledder bruine smurrie uitspuugde en er tegelijkertijd een serie vloeken uit zijn mond rolde, begreep Will dat hij niet heel ernstig gewond kon zijn. Zijn bril was weg, maar dat deed hem zo te zien helemaal niets.

‘Waar zijn mijn stenen tabletten? Geef me mijn tabletten!’ eiste hij, terwijl hij kippig met knipperende ogen naar zijn zoon tuurde.

‘Bedoel je deze soms?’ zei Will, die zich verwonderd afvroeg wat er zo ontzettend belangrijk was aan het stapeltje stenen dat hij uit zijn zak haalde en aan zijn vader overhandigde. Dr. Burrows friemelde net zolang tot hij het pakje open had en betastte de stenen tabletten een voor een. ‘Godzijdank, ze zijn nog heel. Er is er niet een kapot of kwijt. Goed gedaan, Will. Echt heel goed gedaan!’

‘Mooi zo, pap,’ zei Will, die nog altijd niet begreep waarom zijn vader zich drukker maakte over een paar stukjes steen dan over al het andere. Zelfs meer dan over Will.

‘Waar is mijn bril eigenlijk gebleven?’ zei dr. Burrows. Hij kroop op handen en voeten rond om hem te zoeken.

‘Zeg, papa, dit is toch niet te geloven!’ juichte Will, want het drong opeens tot hem door dat ze elkaar tegen alle verwachtingen in hadden teruggevonden. ‘We zijn weer bij elkaar! Het is echt te gek om je weer te zien en…’

‘Dat zal best, maar ik zíé helemaal niets!’ snauwde dr. Burrows, die nog steeds op zoek was naar zijn bril.

Will bleef even naast zijn vader staan. Hij werd inwendig verscheurd door het verlangen bij hem te blijven en de wens uit te zoeken of Chester en de anderen de explosie hadden overleefd. ‘Pap, ik ben zo terug. Dan help ik je je bril te zoeken,’ zei hij tegen zijn vader. Zonder op antwoord te wachten draaide hij zich vliegensvlug om en liep terug, naar de uitgang van de tunnel.

Hoewel die niet ver was, werd de tocht bemoeilijkt door de vele brokken zwam. Vanwege het glibberige, olieachtige sap op de bodem van de tunnel gleden de grotere stukken zwam onder hem weg toen hij probeerde eroverheen te klimmen. Op een gegeven moment was de hele tunnel zelfs versperd en moest hij eerst het puin wegruimen voordat hij verder kon. Tijdens het verplaatsen van de flinke brokstukken zwam besefte hij langzaam maar zeker dat deze waarschijnlijk hun leven hadden gered – de zwammen hadden niet alleen de ergste klap opgevangen, maar ook hun val gebroken.

Toen hij eindelijk het einde van de tunnel bereikte, heerste daar een opmerkelijke rust. Hij wilde de grot al binnen stappen, maar keek toevallig eerst omlaag. Hij hapte naar adem en bleef nog net op tijd stilstaan. Voor hem was helemaal niets meer, alleen nog een groot gapend gat. De bodem van de spelonk was compleet weggevaagd. Hij kon niet zien hoe diep het gat was, maar de wanden van de grot werden verlicht door kleine vuurtjes die er nog steeds woedden als kaarsen in de nisjes van een kerk.

Dr. Burrows had zijn bril intussen gevonden en dook nu naast zijn zoon op. Ze staarden een tijdje naar de spelonk, en zagen steeds meer rotsblokken en stukken zwam van het dak naar beneden tuimelen en in het zwarte gat verdwijnen. Plotseling hoorden ze een zacht geknars.

‘De duikboot,’ fluisterde Will, die de boot zag trillen en weer tot rust komen.

‘Duikboot?’ echode zijn vader, alsof hij totaal niet wist wat er voor hem lag.

De aanblik was overweldigend; overal op de duikboot brandden vuurtjes en de zwamlaag die hem had bedekt was uiteengereten, waardoor de gestroomlijnde romp duidelijk zichtbaar was. Maar er gebeurde iets raars mee.

Er klonk een oorverdovend gekraak, gevolgd door een schurend geluid, en Will en zijn vader doken allebei in elkaar. De onderzeeboot zakte trillend omlaag en terwijl ze gefascineerd toekeken, rolde de boot in slow motion op zijn zij.

‘Hij verdwijnt! Hij kiepert naar beneden!’ riep Will uit. Kennelijk had de explosie de zwamlaag of de rotsbodem waarop de romp had gelegen – of misschien wel allebei – vernietigd en was er nu niets meer wat de boot ervan weerhield zijn weg naar beneden te vervolgen.

Met een laatste, doordringende kreun viel hij om en verdween uit het zicht, en alleen de inktzwarte leegte bleef over. Will en zijn vader hoorden de schurende, weergalmende klappen telkens wanneer de boot tijdens de val tegen de wanden stootte. ‘Ik vraag me af of de Rebeccatweeling aan boord was,’ merkte Will zachtjes op. ‘Dat zou hun verdiende loon zijn.’

Dr. Burrows staarde zijn zoon aan. ‘Je hebt heel wat uit te leggen, jongeman,’ zei hij plechtig.

‘Wat?’

‘Ik hoop dat je beseft wat je hebt gedaan,’ zei dr. Burrows ernstig en hij wuifde met zijn hand naar de krater. Hij schudde zijn hoofd en zijn met zwammensap doorweekte geknipte haren staken piekerig overeind alsof hij een punker van middelbare leeftijd was. Hij zag er nogal belachelijk uit.

‘Hè?’ sputterde Will verontwaardigd. ‘Ik snap niet hoe we het precies voor elkaar hebben gekregen, maar we hebben het er levend van afgebracht… en nu gedraag je je als een of andere akelige leraar. Dat meen je toch niet, hè?’

‘Natuurlijk meen ik het wel,’ antwoordde dr. Burrows scherp. ‘Door jouw aandeel in dit alles heb je jezelf aardig diep in de nesten gewerkt.’

Will had het helemaal gehad – hij snoof verachtelijk en proestte het toen luid bulderend uit van het lachen. ‘Heb ík me diep in de nesten gewerkt?’ herhaalde hij met een stem die piepte van ongeloof. Hij hapte naar adem en wierp een blik op zijn vader om te zien of hij het werkelijk serieus meende.

‘Inderdaad,’ zei dr. Burrows ferm. Tot zijn stomme verbazing begon zijn zoon nog harder te lachen.

‘Ik zit dus diep in de nesten?’ Will kon niet meer ophouden met lachen en omdat zijn knieën dreigden het te begeven, zocht hij naar een plek waar hij kon gaan zitten voordat hij omviel. Door de tranen in zijn ogen zag hij alleen niet zoveel. Zijn keus viel op een bijzonder vettig stuk zwam, waar hij echter meteen weer van afgleed. Ook dit bracht hem niet tot bedaren; hij buitelde over de grond en gierde het zo hard uit van het lachen dat hij zijn buik vasthield.