Inwoner van de eeuw (2012)

1

Ik denk dat Al’s Eethuis intussen heeft plaatsgemaakt voor een L.L. Bean’s Express, maar dat weet ik niet zeker, want ik heb nooit de moeite genomen het op internet na te kijken. Ik weet alleen dat het er nog was toen ik van al mijn avonturen terugkwam. En de wereld eromheen ook.

      Tenminste, tot nu toe.

      Ik weet niet of daar nu een Bean’s Express is, want het was mijn laatste dag in Lisbon Falls. Ik ging terug naar mijn huis in Sabattus, haalde mijn achterstallige slaap in, pakte twee koffers en mijn kat en reed naar het zuiden. Ik tankte in Westborough, een klein plaatsje in Massachusetts en vond dat het er goed genoeg uitzag voor een man die zonder bijzondere vooruitzichten en nu ook zonder verwachtingen door het leven ging.

      Ik sliep die eerste nacht in de Westborough Hampton Inn. Er was wifi. Ik ging het net op – mijn hart bonkte zo hard dat er stippen over mijn gezichtsveld vlogen – en ging naar de website van de Dallas Morning News. Nadat ik mijn creditcardnummer had ingevoerd (iets wat vanwege mijn trillende vingers pas na enkele pogingen lukte), kwam ik in het archief. Het verhaal over een onbekende die op Edwin Walker had geschoten was op 11 april 1963 terug te vinden, maar er stond niets over Sadie op 12 april. En de week daarop ook niet, en de week daarna. Ik bleef zoeken.

      Ik vond het verhaal dat ik zocht in de krant van 30 april.

2

PSYCHIATRISCH PATIËNT SNIJDT EX-VROUW EN PLEEGT ZELFMOORD

door Ernie Calvert

 

(JODIE) De 77-jarige Deacon ‘Deke’ Simmons en Ellen Dock­erty, directeur van Scholengemeenschap Denholm, kwamen zondagavond te laat om te voorkomen dat Sadie Dunhill ernstig gewond raakte, maar het had voor de populaire 28-jarige schoolbibliothecaresse veel slechter kunnen aflopen.

Douglas Reems, de politieagent van Jodie: ‘Als Deke en Ellie niet waren gekomen, zou mevrouw Dunhill bijna zeker zijn gedood.’

De twee leraren waren met een tonijnschotel en een broodpudding naar het huis gekomen. Ze willen geen van beiden iets over hun heldhaftige interventie zeggen. Simmons beperkt zich tot: ‘Ik wou dat we er eerder waren geweest.’

Volgens agent Reems overmeesterde Simmons de veel jongere John Clayton uit Savannah, Georgia, nadat mevrouw Dockerty de tonijnschotel naar Clayton toe had gegooid om hem af te leiden. Simmons ontfutselde hem een kleine revolver. Vervolgens haalde Clayton het mes tevoorschijn waarmee hij in het gezicht van zijn ex-vrouw had gesneden en gebruikte dat om zijn eigen keel door te snijden. Simmons en mevrouw Dockerty deden vergeefse pogingen het bloed te stelpen. Claytons dood werd ter plaatse geconstateerd.

Mevrouw Dockerty vertelde agent Reems dat Clayton zijn vrouw misschien al maanden stalkte. Het personeel van Scholengemeenschap Denholm was ervoor gewaarschuwd dat mevrouw Dunhills ex-man gevaarlijk zou kunnen zijn, en mevrouw Dunhill had zelf een foto van Clayton verstrekt, maar directeur Dockerty zei dat hij zijn uiterlijk had veranderd.

Mevrouw Dunhill werd per ambulance naar het Parkland Memorial-ziekenhuis in Dallas gebracht. Haar toestand is redelijk.

3

Ik heb nooit veel gehuild, maar die avond maakte ik dat goed. Die avond huilde ik mezelf in slaap, en voor het eerst in heel lange tijd sliep ik diep en verkwikkend.

      In leven.

      Ze was in leven.

      Verminkt voor het leven – o ja, ongetwijfeld – maar in leven.

      In leven, in leven, in leven.

4

De wereld was er nog, en hij streefde nog steeds naar harmonie... of misschien veroorzaakte ík die harmonie. Als we die harmonie zelf maken, noemen we het gewoonte, denk ik. Ik vond een baan als invaller in het schooldistrict Westborough en ging later fulltime werken. Het verbaasde me niet dat de directeur van de middelbare school een fanatieke footballfanaat was die Borman heette... net als een zekere vrolijke coach die ik in een ander leven had gekend. Ik bleef nog een tijdje in contact met mijn oude vrienden in Lisbon Falls, en toen niet meer. C’est la vie.

      Ik keek weer in het archief van de Dallas Morning News en vond een kort berichtje in de krant van 29 mei 1963: BIBLIOTHECARESSE JODIE VERLAAT ZIEKENHUIS. Het was een kort berichtje met weinig informatie. Niets over haar toestand en niets over haar toekomstplannen. En geen foto. Berichtjes op pagina 20, tussen advertenties voor goedkope meubelen en mogelijkheden om met huis-aan-huisverkoop iets bij te verdienen, krijgen nooit een foto. Dat is een van de grote waarheden van het leven, net als het feit dat de telefoon altijd gaat als je op de plee zit of onder de douche staat.

      In het jaar nadat ik naar het Land van Nu was teruggekomen, ging ik bepaalde websites en zoektermen uit de weg. Of ik in de verleiding kwam? Natuurlijk. Maar internet is een tweesnijdend zwaard. Tegenover elk prettig ding dat je vindt – bijvoorbeeld dat de vrouw van wie je hield haar gekke ex-man overleefde – staan twee dingen die je pijn kunnen doen. Iemand die naar nieuws over een bepaalde persoon zoekt, kan bijvoorbeeld ontdekken dat die persoon door een ongeluk om het leven is gekomen. Of aan longkanker is gestorven door roken. Of zelfmoord heeft gepleegd, in het geval van deze specifieke persoon waarschijnlijk door een combinatie van drank en slaappillen.

      Sadie in haar eentje, zonder iemand die haar wakker maakte en onder een koude douche zette. Als dat was gebeurd, wilde ik het niet weten.

      Ik gebruikte het internet om mijn lessen voor te bereiden, om te kijken welke films er draaiden, en een of twee keer per week bekeek ik de nieuwste virale video’s. Ik keek niet of ik iets over Sadie kon vinden. Als Jodie een krant had gehad, zou ik misschien in de verleiding zijn gekomen, maar die had Jodie toen niet gehad, en nu zeker ook niet, nu datzelfde internet langzaam de gedrukte media wurgde. Trouwens, er is een oud gezegde: kijk niet door een sleutelgat, want het kan je slecht bekomen.

      Was er ooit een groter sleutelgat in de menselijke geschiedenis dan internet? Ze overleefde Clayton. Het zou het beste zijn, zei ik tegen mezelf, als ik niet probeerde meer over Sadie te weten te komen.

5

Zo had het kunnen gaan, als ik geen nieuwe leerlinge in mijn klas had gekregen. Dat was in april 2012; misschien was het zelfs op 10 april, toen het precies negenenveertig jaar geleden was dat er een moordaanslag op Edwin Walker werd gepleegd. Ze heette Erin Tolliver, en haar familie was vanuit Kileen in Texas naar Westbor­ough verhuisd.

      Die naam kende ik goed: Kileen, waar ik condooms had gekocht bij een drogist met een onsympathieke begrijpende grijns. Doe niets wat in strijd met de wet is, had hij me geadviseerd. Kileen, waar Sadie en ik veel heerlijke nachten in de Candlewood Bungalows met elkaar hadden doorgebracht.

      Kileen, dat een krant had die The Weekly Gazette heette.

      In de tweede week dat ze bij ons op school zat – in die tijd had mijn nieuwe leerlinge verscheidene nieuwe vriendinnen opgedaan, had ze verscheidene jongens gefascineerd en was ze volkomen ingeburgerd – vroeg ik Erin of The Weekly Gazette nog bestond. Ze straalde meteen. ‘Bent u in Kileen geweest, meneer Epping?’

      ‘Lang geleden,’ zei ik – woorden die de naald van een leugendetector absoluut niet in beweging zouden hebben gebracht.

      ‘De krant bestaat nog. Mijn moeder zei altijd dat ze hem alleen gebruikte om vis te verpakken.’

      ‘Hebben ze nog een rubriek over Jodie?’

      ‘Ze hebben een rubriek voor elk plaatsje ten zuiden van Dallas,’ zei Erin giechelend. ‘U kunt het vast wel op internet vinden, als u dat echt wilt, meneer Epping. Alles is op internet te vinden.’

      Daar had ze volkomen gelijk in, en ik kon me precies een week bedwingen. Soms is het sleutelgat te verleidelijk.

6

Mijn plan was eenvoudig: ik zou naar het archief gaan (vooropgesteld dat The Weekly Gazette er een had) en op Sadies naam zoeken. Ik deed dat tegen beter weten in, maar zonder het te weten had Erin Tolliver gevoelens opgeroepen die vaste voet aan de grond kregen, en ik wist dat ik geen rust zou vinden voordat ik op onderzoek was uitgegaan. Het bleek dat ik het archief niet nodig had. Ik vond wat ik zocht niet in de Jodie-rubriek van de krant, maar op de eerste pagina van het nieuwste nummer.

      JODIE KIESTINWONER VAN DE EEUWVOOR EEUWFEEST IN JULI, luidde de kop. En de foto onder die kop... Ze was nu tachtig, maar sommige gezichten vergeet je niet. De fotograaf had misschien voorgesteld dat ze haar hoofd opzij hield om de linkerkant verborgen te houden, maar Sadie keek recht in de camera. En waarom ook niet? Het was nu een oud litteken, een wond die haar was toegebracht door een man die al jaren in zijn graf lag. Ik vond dat het karakter aan haar gezicht verleende, maar natuurlijk was ik bevooroordeeld. Voor een liefdevol oog zijn zelfs littekens van pokken mooi.

      Eind juni, toen de schoolvakantie was begonnen, pakte ik een koffer en ging ik weer naar Texas.

7

De schemering van een zomeravond in het plaatsje Jodie in Texas. Het is een beetje groter dan het in 1963 was, maar niet veel. Er is een dozenfabriek in het deel van het stadje waar Sadie Dunhill vroeger aan Bee Tree Lane woonde. De kapperszaak is weg, en het Cit­ies Servicebenzinestation waar ik ooit de tank van mijn Sunliner volgooide, is nu een 7-Eleven. Er is een Subway waar Al Stevens vroeger zijn prongburgers verkocht.

      De toespraken van Jodie’s eeuwfeest zijn voorbij. Die van de vrouw die door het Historisch Genootschap en de gemeenteraad tot Inwoner van de Eeuw was gekozen, was kort en charmant, die van de burgemeester langdradig maar informatief. Ik vernam dat Sadie zelf ook een termijn burgemeester was geweest, en dat ze vier termijnen in de wetgevende vergadering van de staat Texas had gezeten, maar dat was nog lang niet alles. Ze had zich voor goede doelen ingezet en onvermoeibaar haar best gedaan om de kwaliteit van het onderwijs op de Scholengemeenschap Denholm te verbeteren, en ze had een sabbatical van een jaar gebruikt om vrijwilligerswerk te doen in het New Orleans van na Katrina. Verder was er het werk van het bibliotheekwezen in de staat Texas voor blinde scholieren, een initiatief om ziekenhuisdiensten voor veteranen te verbeteren, en haar eindeloze (en zelfs op haar tachtigste nog voortdurende) pogingen om betere overheidsvoorzieningen te verstrekken aan armlastige geesteszieken. In 1996 werd haar zelfs een kans aangeboden om aan de verkiezingen voor het Huis van Afgevaardigden deel te nemen, maar ze had geweigerd omdat ze te veel te doen had in haar eigen omgeving.

      Ze is nooit hertrouwd. Ze is nooit uit Jodie weggegaan. Ze is nog steeds lang, met een lichaam dat zich niet door osteoporose heeft laten krombuigen. En ze is nog mooi. Haar lange witte haar golft bijna tot aan haar middel over haar rug.

      Nu zijn de toespraken voorbij en is Main Street afgezet. Een spandoek aan weerskanten van de twee blokken met winkels verkondigt:

 

STRAATDANSEN, 19‑24 UUR!

KOMT ALLEN!

 

Omdat Sadie wordt omringd door gelukwensers – sommigen meen ik nog steeds te herkennen – loop ik naar het podium van de dj voor wat vroeger de Western Auto was en nu een Walgreens is. De man die druk met de platen en cd’s in de weer is, is een zestiger met uitgedund grijs haar en een aanzienlijke buik, maar ik zou die gekke bril met roze montuur overal herkennen.

      ‘Hallo, Donald,’ zeg ik. ‘Ik zie dat je de hitsrits nog hebt.’

      Donald Bellingham kijkt op en glimlacht. ‘Die heb ik altijd bij me. Ken ik je?’

      ‘Nee,’ zeg ik, ‘mijn moeder. Ze was in het begin van de jaren zestig op een dansfeest waar jij dj was. Ze zei dat je platen uit de bigbandverzameling van je vader had meegepikt.’

      Hij grijnst. ‘Ja, daar heb ik voor op mijn donder gekregen. Wie was je moeder?’

      ‘Andrea Robertson,’ zeg ik. Ik kies een willekeurige naam. Andrea was mijn beste leerling in de tweede klas.

      ‘Ja, ik herinner me haar nog wel.’ Zijn vage glimlach maakt duidelijk dat hij zich haar niet herinnert.

      ‘Je hebt die oude platen zeker niet meer, hè?’

      ‘God, nee. Allang niet meer. Maar ik heb wel veel bigbandmuziek op cd. Hoor ik daar een verzoekje?’

      ‘Ja, maar het is nogal bijzonder.’

      Hij lacht. ‘Dat zijn ze toch allemaal?’

      Ik vertel hem wat ik wil, en Donald – die nog steeds graag iedereen van dienst is – gaat akkoord. Als ik naar het eind van het blok begin te lopen, waar de vrouw die ik kwam opzoeken nu door de burgemeester aan punch wordt geholpen, roept Donald me na: ‘Ik heb je naam niet gehoord.’

      ‘Amberson,’ zeg ik over mijn schouder tegen hem. ‘George Amberson.’

      ‘En je wilt het nummer om kwart over acht?’

      ‘Precies. De tijd is de essentiële factor, Donald. Laten we hopen dat de tijd meewerkt.’

      Vijf minuten later laat Donald Bellingham het nummer ‘At the Hop’ door Jodie daveren en stroomt de straat in de Texaanse schemering vol met dansers.

      Om tien over acht draait Donald een langzaam nummer van Alan Jackson, een nummer waarop zelfs de ouderen kunnen dansen. Voor het eerst sinds er een eind aan de toespraken is gekomen, is Sadie alleen, en ik loop naar haar toe. Mijn hart bonkt zo hard dat het is of mijn hele lichaam ervan heen en weer schudt.

      ‘Mevrouw Dunhill?’

      Ze draait zich om, glimlacht en kijkt een beetje omhoog. Ze is lang, maar ik ben langer. Altijd al zo geweest. ‘Ja?’

      ‘Mijn naam is George Amberson. Ik wilde u vertellen dat ik veel bewondering heb voor u en voor al het goede werk dat u hebt gedaan.’

      Haar glimlach wordt een beetje verbaasd. ‘Dank u, meneer. Ik herken u niet, maar de naam komt me bekend voor. Komt u uit Jodie?’

      Ik kan niet meer in de tijd reizen, en ik kan beslist geen gedachten lezen, maar toch weet ik wat ze denkt. Ik hoor die naam in mijn dromen.

      ‘Ja, en tegelijk ook niet.’ En voordat ze daarop in kan gaan, zeg ik: ‘Mag ik vragen wat voor u de aanleiding was om de samenleving te gaan dienen?’

      Haar glimlach is nu niet meer dan een zweem om haar mondhoeken. ‘En dat wilt u weten omdat...?’

      ‘Was het de moordaanslag? De aanslag op Kennedy?’

      ‘Eh... ja, eigenlijk wel. Ik wil graag denken dat ik anders ook wel bij de samenleving betrokken zou zijn geraakt, maar ik denk dat het daar is begonnen. Het liet in dit deel van Texas een...’ Haar linkerhand gaat onwillekeurig naar haar wang, en dan laat ze hem weer zakken. ‘... een litteken achter. Meneer Amberson, waar ken ik u van? Want ik kén u, daar ben ik zeker van.’

      ‘Mag ik nog een vraag stellen?’

      Ze kijkt me met groeiende verbazing aan. Ik kijk op mijn horloge. Acht uur veertien. Bijna tijd. Tenzij Donald het vergeet, natuurlijk... en ik denk niet dat hij het vergeet. Sommige dingen moeten gewoon gebeuren.

      ‘Het Sadie Hawkins-bal in 1961. Met wie hebt u toezicht gehouden toen de moeder van coach Borman haar heup brak? Weet u dat nog?’

      Haar mond valt open en gaat dan langzaam dicht. De burgemeester en zijn vrouw komen eraan, zien dat we in diep gesprek verwikkeld zijn, en veranderen van richting. We bevinden ons nu in onze eigen kleine capsule; alleen Jake en Sadie. Zoals het vroeger was.

      ‘Don Haggerty,’ zegt ze. ‘Of ik met de dorpsgek naar het bal moest. Meneer Amberson...’

      Maar voordat ze verder kan gaan, komt Donald Bellinghams stem uit acht hoge luidsprekers, precies op het juiste moment: ‘Oké, Jodie, dan nu een gouwe ouwe, een hit met pit, alleen de allerbeste, en op verzoek!’

      Dan komt het: het soepele koperintro van een band die allang niet meer bestaat:

      Ba-da-da-da... ba-da-da-die-dum...

      ‘O mijn god, ‘‘In the Mood’’,’ zegt Sadie. ‘Daar heb ik vroeger nog de lindy op gedanst.’

      Ik steek mijn hand uit. ‘Kom. Laten we dansen.’

      Ze schudt lachend haar hoofd. ‘Mijn swingdanstijd ligt ver achter me, meneer Amberson.’

      ‘Maar u bent niet te oud om te walsen. Zoals Donald vroeger zei: ‘‘Van je plaats en in de maats!’’ En noemt u me George. Alstublieft.’

      In de straat zijn paren aan het jitterbuggen. Een paar proberen zelfs de lindy hop, maar niemand van hen kan zo swingen als Sadie en ik dat vroeger konden, in onze tijd. Bij lange na niet.

      Ze pakt mijn hand vast als een vrouw in een droom. Ze ís in een droom, en ik ook. Zoals alle mooie dromen zal hij kort zijn... maar kort is heerlijk, nietwaar? Ja, ik denk van wel. Want als de tijd om is, krijg je hem nooit meer terug.

      Behalve soms wel.

      Er hangt feestverlichting boven de straat, geel, rood en groen. Sadie struikelt over iemands stoel, maar ik ben daarop voorbereid en vang haar gemakkelijk op door haar arm vast te grijpen.

      ‘Sorry, onhandig,’ zegt ze.

      ‘Dat ben je altijd al geweest, Sadie. Ook een van je charmante trekjes.’

      Voordat ze daarnaar kan vragen, leg ik mijn arm om haar middel. Ze legt de hare om het mijne en kijkt nog steeds naar me op. De lichten glijden over haar wangen en schijnen in haar ogen. We pakken elkaars handen vast, vingers die van nature samengaan, en voor mij vallen de jaren weg als een jas die te zwaar en te strak is. Op dat moment hoop ik vooral één ding: dat ze het niet te druk had om minstens één goede man te vinden, een man die eens en vooral die verrekte bezem van John Clayton uit haar leven heeft verdreven.

      Ze spreekt met een stem die bijna te zacht is om boven de muziek uit verstaanbaar te zijn, maar ik hoor haar – ik hoorde haar altijd. ‘Wie bén jij, George?’

      ‘Iemand die je in een ander leven hebt gekend, schat.’

      Dan voert de muziek ons mee. De muziek laat de jaren wegglijden, en we dansen.