15

1

Die zondagmorgen sprong ik om tien uur in de Sunliner en reed ik dertig kilometer naar Round Hill. Er was daar een drogisterij in de hoofdstraat, en die was open, maar ik zag een sticker met WIJ BRULLEN VOOR DE DENHOLM LIONS op de deur en herinnerde me dat Round Hill tot hetzelfde schooldistrict behoorde als Jodie. En dus reed ik door naar Kileen. Daar knipoogde een oude drogist die een griezelige maar waarschijnlijk zuiver toevallige gelijkenis vertoonde met Keene in Derry naar me terwijl hij me een bruine zak en mijn wisselgeld gaf. ‘Doe niets wat in strijd met de wet is, jongen.’

      Ik beantwoordde de knipoog op de manier die van me verwacht werd en reed terug naar Jodie. Ik had een late avond gehad, maar toen ik ging liggen om een dutje te doen, kwam ik niet eens in de buurt van de slaap. En dus ging ik naar Weingarten en kocht ik toch nog een cake. Het leek een muffe zondagscake, maar dat kon me niet schelen en Sadie vast ook niet. Picknick of geen picknick, ik was er vrij zeker van dat het eten bij haar die dag niet op de eerste plaats kwam. Toen ik bij haar aanklopte, zat er een hele wolk van vlinders in mijn buik.

      Sadie had zich niet opgemaakt. Ze had niet eens lipstick aangebracht. Haar ogen waren groot, donker en angstig. Een ogenblik dacht ik dat ze de deur in mijn gezicht zou dichtgooien en ik haar zo hard zou horen wegrennen als haar lange benen haar wilden dragen. En dan zou het allemaal voorbij zijn.

      Maar ze rende niet weg. ‘Kom binnen,’ zei ze. ‘Ik heb kipsalade klaargemaakt.’ Haar lippen trilden. ‘Ik hoop dat je van... dat je van v-veel m-mayo...’

      Haar knieën knikten. Ik liet de doos met de cake op de vloer vallen en pakte haar vast. Ik dacht dat ze zou flauwvallen, maar dat gebeurde niet. Ze sloeg haar armen om mijn hals en hield zich stevig vast, als een drenkeling die zich aan een drijvend houtblok vastklampt. Ik voelde dat haar hele lichaam gonsde. Ik stapte op die verrekte cake. Toen deed zij dat ook. Skwasj...

      ‘Ik ben bang,’ zei ze. ‘Als ik er nu eens niet goed in ben?’

      ‘Of ik niet?’ Dat was niet helemaal een grap. Het was lang geleden. Minstens vier jaar.

      Het leek wel of ze me niet hoorde. ‘Hij wilde me nooit. Niet zoals ik verwachtte. En zijn manier is de enige manier die ik ken. De aanrakingen, en dan de bezem.’

      Wat in godsnaam...?

      ‘Rustig maar, Sadie. Diep ademhalen.’

      ‘Ben je naar de drogist geweest?’

      ‘Ja, in Kileen, maar we hoeven niet...’

      ‘We hoeven wel. Ik wel. Voordat ik het beetje moed dat ik nog heb ook verlies. Kom mee.’

      Haar slaapkamer was aan het eind van de gang. Hij was spartaans ingericht: een bed, een tafel, een paar platen aan de muren. De sitsen gordijnen dansten in de zachte adem van het airconditioningapparaat, dat in het raam zat en op een lage stand gezet was. Haar knieën knikten weer en ik ving haar weer op. Het was een vreemd soort swingdansen. Het leek wel of er voetafdrukken op de vloer zaten om de passen te leren. Cake. Ik kuste haar en haar lippen zogen zich droog en koortsachtig aan de mijne vast.

      Ik duwde haar zachtjes weg en zette haar met haar rug tegen de kastdeur. Ze keek me ernstig aan, haar haar in haar ogen. Ik streek het weg en likte toen heel voorzichtig met de punt van mijn tong over haar droge lippen. Ik deed het langzaam en lette er goed op dat ik bij de hoeken kwam.

      ‘Zo beter?’ vroeg ik.

      Ze antwoordde niet met haar stem maar met haar tong. Zonder mijn lichaam tegen het hare te drukken streek ik heel langzaam met mijn hand op en neer over haar hele lengte, van waar ik het snelle ritme van haar hartslag aan weerskanten van haar keel kon voelen tot haar borst, haar borsten, haar buik, het vlak van haar schaam­been, naar een bil, en over haar dij omlaag. Ze droeg een spijkerbroek en de stof ruiste onder mijn handpalm. Ze leunde achterover en bonkte met haar hoofd tegen de deur.

      ‘Au!’ zei ik. ‘Gaat het?’

      Ze deed haar ogen dicht. ‘Niets aan de hand. Niet ophouden. Kus me nog wat meer.’ Toen schudde ze haar hoofd. ‘Nee, kus me niet. Doe mijn lippen nog een keer. Lik me. Dat vind ik fijn.’

      Ik deed het. Ze zuchtte en liet haar vingers onder mijn riem naar het onderste deel van mijn rug glijden. En toen naar de voorkant, waar de gesp zat.

2

Ik wilde snel zijn, alles in mij riep om snelheid, zei tegen me dat ik diep moest gaan, wachtte op dat perfecte grijpgevoel dat de essentie van de daad is; maar toch ging ik langzaam te werk. In elk geval in het begin. Toen zei ze: ‘Laat me niet wachten. Dat heb ik lang genoeg gedaan.’ En dus kuste ik de bezwete holte van haar slaap en bewoog mijn heupen naar voren. Alsof we een horizontale versie van de madison deden. Ze zuchtte, trok zich een beetje terug en bracht toen haar heupen naar me omhoog.

      ‘Sadie? Gaat het?’

      ‘O mijn god. Ja,’ zei ze, en ik lachte. Ze deed haar ogen open en keek nieuwsgierig en hoopvol naar me op. ‘Is het voorbij, of komt er nog meer?’

      ‘Een beetje meer,’ zei ik. ‘Ik weet niet hoeveel. Ik ben een hele tijd niet met een vrouw samen geweest.’

      Het bleek dat er nog heel wat meer kwam. In de echte tijd waren het niet meer dan een paar minuten, maar soms is de tijd anders – en niemand wist dat beter dan ik. Aan het eind zuchtte ze diep. ‘O ja, o ja, o mijn lieve lieve god, o liefste!’

      Het geluid van gretige ontdekking in haar stem duwde me over de rand, en het was dus niet gelijktijdig, maar een paar seconden later hief ze haar hoofd en begroef ze haar hoofd in de holte van mijn schouder. Een kleine vuist sloeg tegen mijn schouderblad, en nog een keer... en opende zich toen als een bloem en bleef stilliggen. Ze liet zich weer in de kussens zakken. Haar grote ogen keken me verbijsterd aan; het was een beetje angstaanjagend.

      ‘Ik kwam,’ zei ze.

      ‘Dat merkte ik.’

      ‘Mijn moeder zei dat het bij vrouwen niet gebeurde, alleen bij mannen. Ze zei dat het orgasme van vrouwen een mythe was.’ Ze lachte bevend. ‘O mijn god, wat zat ze er ver naast.’

      Ze steunde op een elleboog, pakte een van mijn handen vast en legde hem op haar borst. Daaronder bonsde en bonsde haar hart. ‘Vertel me eens, meneer Amberson – hoe gauw kunnen we het nog eens doen?’

3

Toen in het westen de rode zon wegzakte in de eeuwige smog van gas en olie, zaten Sadie en ik in haar achtertuintje onder een mooie oude pecanboom. We aten sandwiches met kipsalade en dronken ijsthee. Geen cake natuurlijk. De cake was total loss.

      ‘Is het erg voor je dat je die dingen moet gebruiken... je weet wel, die dingen uit de drogisterij?’

      ‘Het geeft niet,’ zei ik. Het gaf wel, en dat was altijd zo geweest. Tussen 1961 en 2011 zouden zich verbeteringen voordoen in heel veel Amerikaanse producten, maar neem dit van Jake aan: rubbertjes blijven ongeveer hetzelfde. Ze hebben tegenwoordig misschien mooiere namen en zelfs een smaakcomponent (voor degenen met een speciale smaak), maar ze blijven in feite een gordel die je over je pik doet.

      ‘Ik had vroeger een pessarium,’ zei ze. Omdat er geen picknicktafel was, had ze een deken op het gras uitgespreid. Nu pakte ze een tupperwarebakje op met de resten van een komkommer-uisalade erin. Ze maakte het deksel telkens open en dicht, een vorm van nerveus gedrag die volgens sommige mensen freudiaans is. Ook volgens mij.

      ‘Mijn moeder gaf het me een week voordat Johnny en ik gingen trouwen. Ze vertelde me zelfs hoe ik het moest indoen, al kon ze me daarbij niet recht in de ogen kijken, en als je een druppel water op een van haar wangen had laten vallen, zou die druppel vast hebben gesist. “Neem geen baby in de eerste anderhalf jaar,” zei ze. “Twee jaar, als je hem kunt laten wachten. Op die manier kunnen jullie van zijn salaris leven en het jouwe opsparen.”’

      ‘Niet eens zo’n heel slecht advies.’ Ik was voorzichtig. We bevonden ons in een mijnenveld. Dat wist zij net zo goed als ik.

      ‘Johnny is leraar natuurkunde. Hij is lang, zij het niet helemaal zo lang als jij. Ik wilde niet meer omgaan met mannen die kleiner waren dan ik, en ik denk dat ik daarom ja zei toen hij me voor het eerst vroeg of ik met hem wilde uitgaan. Ten slotte werd het een gewoonte om met hem uit te gaan. Ik vond hem aardig, en hij was ook niet zo iemand die aan het eind van de avond een extra paar handen had. In die tijd zag ik dat alles voor liefde aan. Ik was erg naïef, nietwaar?’

      Ik maakte een schommelgebaar met mijn hand.

      ‘We leerden elkaar op de Georgia Southern kennen en kregen daarna een baan op dezelfde middelbare school in Savannah. Voor jongens en meisjes, maar particulier. Ik ben er vrij zeker van dat zijn vader aan een paar touwtjes heeft getrokken om dat voor elkaar te krijgen. De Claytons hebben geen geld – niet meer, vroeger wel – maar ze zijn nog een vooraanstaande familie in de society van Savannah. Arm maar aristocratisch, weet je wel?’

      Ik wist het niet – in de tijd dat ik opgroeide, was het niet zo’n punt welke families vooraanstaand waren in de society en welke niet – maar ik mompelde instemmend. Dit hield haar al heel lang bezig, en ze leek wel gehypnotiseerd.

      ‘Dus ja, ik had een pessarium. Het zat in zijn eigen plastic damesdoosje met een roos op het deksel. Alleen heb ik het nooit gebruikt. Dat hoefde niet. Ten slotte heb ik het in de vuilnisbak gegooid nadat hij hem er een aantal keren uit had gehaald. Dat was zijn term: hem eruit halen. ‘‘Ik moet hem eruit halen,’’ zei hij altijd. En dan de bezem. Begrijp je?’

      Ik begreep er niets van.

      Sadie lachte, en ik moest weer aan Ivy Templeton denken. ‘Twee jaar wachten, zei ze! Wij hadden twíntig jaar kunnen wachten, en zonder dat ik een pessarium nodig had!’

      ‘Wat gebeurde er?’ Ik pakte haar bovenarmen losjes vast. ‘Sloeg hij je? Sloeg hij je met een bezemsteel?’ Je kon een bezemsteel op een andere manier gebruiken – ik had Uit naar Brooklyn gelezen – maar blijkbaar had hij dat niet gedaan. Ze was echt wel maagd geweest; de lakens waren het bewijs.

      ‘Nee,’ zei ze. ‘Hij gebruikte de bezem niet om te slaan. George, ik denk dat ik hier niet meer over kan praten. Niet nu. Ik voel me... ik weet het niet... als een fles frisdrank die heen en weer is geschud. Weet je wat ik wil?’

      Ik dacht van wel, maar ik was zo beleefd om het te vragen.

      ‘Ik wil dat je me naar binnen brengt en dan alle remmen losgooit.’ Ze hield haar handen boven haar hoofd en rekte zich uit. Ze had haar beha niet meer aangetrokken en ik zag dat haar borsten zich verhieven onder haar blouse. In het avondlicht maakten haar tepels kleine schaduwen als uitroeptekens op de stof.

      ‘Vandaag wil ik het verleden niet herleven,’ zei ze. ‘Vandaag wil ik alleen genieten.’

4

Een uur later zag ik dat ze indommelde. Ik kuste haar eerst op haar voorhoofd en toen op haar neus om haar wakker te maken. ‘Ik moet weg. Al was het alleen maar om de auto van je oprit weg te halen voordat je buren hun kennissen gaan bellen.’

      ‘Ja, misschien wel. Hiernaast wonen de Sanfords, en Lila Sanford is de leerling-bibliothecaresse van deze maand.’

      En ik was er vrij zeker van dat Lila’s vader in het schoolbestuur zat, maar dat zei ik niet. Sadie straalde van geluk, en dat wilde ik niet bederven. Voor zover de Sanfords wisten, zaten we met onze knieën tegen elkaar op de bank te wachten tot Dennis the Menace was afgelopen en de show van Ed Sullivan begon. Als mijn auto om elf uur nog op Sadies oprit stond, zouden ze misschien andere gedachten krijgen.

      Ze keek naar me terwijl ik me aankleedde. ‘Wat gebeurt er nu, George? Met ons?’

      ‘Ik wil bij jou zijn als jij bij mij wilt zijn. Wil je dat?’

      Ze ging rechtop zitten, zodat het laken om haar middel viel, en pakte haar sigaretten. ‘Heel graag. Maar ik ben getrouwd en dat verandert pas volgende zomer in Reno. Als ik probeerde het huwelijk nietig te laten verklaren, zou Johnny zich hevig verzetten. En zijn ouders ook!’

      ‘Als we het discreet aanpakken, komt alles goed. Maar we moeten discreet zijn. Dat weet je toch?’

      Ze lachte en begon te stralen. ‘O ja. Dat weet ik.’

      ‘Sadie, heb je ordeproblemen in de bibliotheek gehad?’

      ‘Huh? Ja, soms. Zoals gewoonlijk.’ Ze haalde haar schouders op; haar borsten gingen op en neer; ik wou dat ik me niet zo snel had aangekleed. Aan de andere kant: wie nam ik in de maling? James Bond was misschien in staat tot een derde ronde, maar Jake/George had het niet meer in zich. ‘Ik ben het nieuwe meisje op school. Ze testen me uit. Het is vervelend, maar ik had niet anders verwacht. Hoezo?’

      ‘Ik denk dat je problemen binnenkort voorbij zijn. Leerlingen vinden het prachtig als leraren verliefd worden. Zelfs de jongens. Voor hen is het net een tv-serie.’

      ‘Zullen ze weten dat we...’

      Ik dacht erover na. ‘Sommige meisjes wel. Degenen met ervaring.’

      Ze blies rook uit. ‘Oei.’ Maar ze keek niet zo bedroefd.

      ‘Zullen we gaan eten in Het Zadel in Round Hill? Dan kunnen de mensen eraan wennen dat we een stel zijn.’

      ‘Goed. Morgen?’

      ‘Nee, morgen heb ik iets in Dallas te doen.’

      ‘Research voor je boek?’

      ‘Ja.’ We waren nog maar net een stel, en nu al loog ik. Dat stond me helemaal niet aan, maar er viel niet aan te ontkomen. Wat de toekomst betrof... Ik wilde daar nu niet aan denken. Ik moest mijn plannen beschermen. ‘Dinsdag?’

      ‘Ja. En, George?’

      ‘Wat?’

      ‘We moeten een manier vinden om dit te blijven doen.’

      Ik glimlachte. ‘Liefde vindt altijd een manier.’

      ‘Ik denk dat dit meer lust is.’

      ‘Misschien is het allebei.’

      ‘Je bent een lieve man, George Amberson.’

      Jezus, zelfs de naam was een leugen.

      ‘Ik zal je over Johnny en mij vertellen. Als ik kan. En als je het wilt horen.’

      ‘Dat wil ik.’ Ik dacht dat ik wel moest. Om dit te laten werken moest ik het begrijpen. Van haar. Van hem. Van de bezem. ‘Als je eraan toe bent.’

      ‘Zoals onze hooggeachte directeur graag mag zeggen: ‘‘Leerlingen, dit wordt moeilijk, maar de moeite waard.’’’

      Ik lachte.

      Ze drukte haar sigaret uit. ‘Ik vraag me wel iets af: zou Mimi goedkeuren wat we doen?’

      ‘Ik denk eigenlijk van wel.’

      ‘Dat denk ik ook. Rij veilig naar huis, schat. En neem die ook maar mee.’ Ze wees naar de papieren zak van de Kileen-drogisterij. Hij lag op haar kaptafel. ‘Als ik het soort nieuwsgierige bezoek krijg dat in de medicijnkast kijkt wanneer het een plasje heeft gedaan, heb ik het een en ander uit te leggen.’

      ‘Goed idee.’

      ‘Maar houd ze wel bij de hand, schat.’

      En ze knipoogde.

5

Op weg naar huis dacht ik weer aan die rubbertjes. Van het merk Trojan... en geribbeld voor háár genot, volgens de doos. De dame had geen pessarium meer (al dacht ik dat ze er misschien wel een zou bemachtigen als ze weer een keer naar Dallas ging), en het zou nog een jaar of twee duren voordat de pil in ruime mate beschikbaar was. En zelfs dan wilden veel artsen hem eigenlijk niet voorschrijven, als ik me mijn colleges moderne sociologie goed herinnerde. Dus voorlopig moesten we condooms gebruiken. Ik gebruikte ze niet voor haar genot maar om te voorkomen dat ze een baby kreeg. Dat was grappig, als je bedacht dat ik zelf pas over vijftien jaar een baby zou zijn.

      Als je aan de toekomst denkt, brengt dat je op allerlei manieren in verwarring.

6

De volgende avond ging ik terug naar de winkel van Stille Mike. Het bord in de deur was naar GESLOTEN omgedraaid en de winkel zag er leeg uit, maar toen ik aanklopte, liet mijn elektronicavriendje me binnen.

      ‘Precies op tijd, meneer Anonymus, precies op tijd,’ zei hij. ‘Benieuwd wat u ervan vindt. Ik voor mij vind dat ik mezelf heb overtroffen.’

      Ik stond bij de vitrinekast met transistorradio’s te wachten terwijl hij in de achterkamer verdween. Hij kwam terug met een lamp in elke hand. De kappen waren groezelig, alsof ze door een heleboel vuile vingers waren rechtgezet. Het voetstuk van een van de lampen was afgebrokkeld, zodat hij overhellend op de toonbank stond: de Scheve Lamp van Pisa. Ze waren precies goed, en dat zei ik ook tegen hem. Hij grijnsde en legde twee van de doosjes met recorders naast de lampen. Hij legde er ook een trekkoordzakje bij. Daarin zaten draden die zo dun waren dat je ze bijna niet zag.

      ‘Wilt u een lesje?’

      ‘Ik denk dat ik het wel begrijp,’ zei ik, en ik legde vijf twintigjes op de toonbank. Ik was een beetje ontroerd toen hij er een terug probeerde te schuiven.

      ‘We hadden honderdtachtig afgesproken.’

      ‘Die andere twintig krijgt u om te vergeten dat ik hier ooit ben geweest.’

      Hij dacht daar even over na en legde toen zijn duim op het afgedwaalde twintigje om het naar zijn groene vriendjes te trekken. ‘Dat ben ik al vergeten. Zal ik dit dan maar als een fooi beschouwen?’

      Toen hij de spullen in een bruine papieren zak stopte, werd ik opeens nieuwsgierig en stelde ik hem een vraag.

      ‘Kennedy? Ik heb niet op hem gestemd, maar zolang hij geen bevelen van de paus opvolgt, lijkt hij me wel oké. Het land heeft iemand nodig die jonger is. We leven in een nieuwe tijd.’

      ‘Als hij naar Dallas zou komen, zou hij daar dan veilig zijn?’

      ‘Waarschijnlijk wel. Al zou ik het niet met zekerheid kunnen zeggen. Als ik hem was, zou ik ruwweg ten noorden van de Mason-Dixie-lijn blijven.’

      Ik grijnsde. ‘Waar alles licht en vredig is?’

      Stille Mike (Heilige Mike) zei: ‘Laten we nou niet overdrijven.’

7

In de lerarenkamer op de begane grond waren postvakjes voor brieven en bekendmakingen van de school. Op dinsdagmorgen trof ik in mijn vrije uur een kleine dichtgeplakte envelop in het mijne aan.

 

Lieve George,

Als je nog steeds vanavond met me uit eten wilt, moet het om een uur of vijf zijn, want ik moet de hele week vroeg beginnen om de najaarsverkoop van boeken voor te bereiden. Misschien kunnen we na het eten naar mijn huis gaan voor een toetje.

Ik heb cake, als je een plakje wilt.

Sadie

 

‘Waar lach je om, Amberson?’ vroeg Danny Laverty, die opstellen zat te corrigeren. Hij had holle, intens kijkende ogen, waarschijnlijk een teken van een kater. ‘Vertel het eens. Ik wil wel eens iets grappigs horen.’

      ‘Nee,’ zei ik. ‘Een privégrapje. Je zou het niet begrijpen.’

8

Maar wíj begrepen het heel goed. Cake werd onze naam ervoor, en we namen dat najaar veel cake.

      We gingen discreet te werk, maar natuurlijk waren er mensen die wisten hoe de vork in de steel zat. Er zal wel geroddeld zijn, maar het werd geen schandaal. Mensen in kleine stadjes zijn in de regel niet zo gemeen. Ze wisten ongeveer in welke situatie Sadie verkeerde en begrepen dat we voorlopig geen openlijke relatie konden hebben. Ze kwam niet naar mijn huis; dat zou tot praatjes hebben geleid. Ik bleef nooit na tien uur bij haar; dat zou ook tot praatjes hebben geleid. Ik kon mijn Sunliner niet in haar garage zetten om de hele nacht te blijven, want hoe klein haar kever ook was, hij nam alle ruimte in beslag. Ik zou het evengoed niet hebben gedaan, want iemand zou het hebben geweten. In kleine stadjes is er altijd iemand die het weet.

      Na schooltijd reed ik naar haar toe, en dan gingen we samen eten. Soms gingen we naar Al’s Eethuis en aten daar Prongburgers of visfilet; soms gingen we naar Het Zadel; twee keer nam ik haar mee naar het dansfeest op zaterdagavond in het schuurgebouw van de boerenbond. We zagen films in de Gem in Jodie, de Mesa in Round Hill en de Starlite Drive-In in Kileen (die de leerlingen ‘de Duikbootraces’ noemden). In een goed restaurant als Het Zadel nam ze meestal een glas wijn voor het eten en nam ik er een biertje bij, maar we lieten ons niet zien in de plaatselijke cafés en zeker niet in de Rode Haan, het enige negercafé van Jodie en een gelegenheid waar onze leerlingen met verlangen en ontzag over praatten. Het was 1961 en misschien waren eindelijk de scherpe kantjes van de rassenscheiding af – negers hadden het recht gekregen om in de restaurants van het warenhuis Woolworth in Dallas, Fort Worth en Houston te zitten – maar leraren gingen niet drinken in de Rode Haan. Niet als ze hun baan wilden houden. Nooit-nooit-nooit.

      Als we de liefde bedreven in Sadies slaapkamer, had ze altijd een broek, een trui en een paar mocassins naast haar bed. Ze noemde dat haar noodoutfit. Die ene keer dat de deurbel ging terwijl we naakt waren (een staat die zij in flagrante delicieuse was gaan noemen), had ze die kleren in tien seconden aan. Giechelend kwam ze met een exemplaar van De Wachttoren terug. ‘Jehova’s getuigen. Ik zei dat ik al gered was en ze gingen weg.’

      Toen we een keer na afloop in haar keuken hamlappen en okra zaten te eten, zei ze dat onze relatie haar deed denken aan een film met Audrey Hepburn en Gary Cooper: Love in the Afternoon. ‘Soms vraag ik me af of het ’s nachts beter zou zijn.’ Ze zei het een beetje weemoedig. ‘Wanneer gewone mensen het doen.’

      ‘Daar kom je nog wel achter,’ zei ik. ‘Even blijven rondhangen en je maakt het mee.’

      Ze glimlachte en kuste mijn mondhoek. ‘Wat zeg je toch een vreemde dingen, George.’

      ‘O ja,’ zei ik. ‘Ik ben erg origineel.’

      Ze schoof haar bord weg. ‘Ik ben aan het toetje toe. Jij ook?’

9

Niet lang nadat de Jehova’s getuigen bij Sadie aan de deur kwamen – dat moet in het begin van november zijn geweest, want ik had mijn versie van 12 Angry Men net klaar – was ik mijn gazon aan het aanharken toen iemand zei: ‘Hallo, George, hoe gaat het?’

      Ik draaide me om en zag Deke Simmons, die nu voor de tweede keer weduwnaar was. Hij was langer in Mexico gebleven dan iedereen had verwacht, en net toen we begonnen te geloven dat hij daar zou blijven, was hij teruggekomen. Dit was de eerste keer dat ik hem zag. Hij was erg bruin, maar veel te mager. Zijn kleren hingen hem slap om het lijf, en zijn haar – staalgrijs op de dag van de trouwreceptie – was nu bijna helemaal wit en aan de bovenkant ook flink uitgedund.

      Ik liet mijn hark vallen en liep vlug naar hem toe. Ik wilde zijn hand schudden, maar omhelsde hem in plaats daarvan. Daar schrok hij van – in 1961 omhelsden Echte Mannen elkaar niet – maar toen lachte hij.

      Ik hield hem op armlengte van me af. ‘Je ziet er geweldig uit!’

      ‘Leuk geprobeerd, George, maar ik zie er belabberd uit en dat weet jij ook. Toch voel ik me beter dan een tijdje geleden. Dat Mimi doodging... Ik wist dat het zou gebeuren, maar toch sloeg het me uit het lood. Wat dat betrof, kon mijn hoofd het niet winnen van mijn hart.’

      ‘Kom binnen en neem een kop koffie.’

      ‘Dat zou ik wel willen.’

      We praatten over zijn tijd in Mexico. We praatten over de school. We praatten over het ongeslagen footballteam en het komende najaarstoneelstuk. Toen zette hij zijn kopje neer en zei: ‘Ellen Dock­erty heeft me gevraagd iets aan je door te geven over jou en Sadie Clayton.’

      Oei. En ik maar denken dat we zo discreet waren.

      ‘Ze heet tegenwoordig Dunhill. Dat is haar meisjesnaam.’

      ‘Ik weet daar alles van. Dat wist ik al toen we haar in dienst namen. Ze is een goed meisje en jij bent een goede man, George. Als ik mag afgaan op wat Ellie me heeft verteld, gaan jullie heel handig met een moeilijke situatie om.’

      Ik ontspande een beetje.

      ‘Ellie is er tamelijk zeker van dat jullie geen van beiden iets van de Candlewood Bungalows bij Kileen weten. Ze vond het niet goed als zij het jullie vertelde en heeft mij gevraagd dat te doen.’

      ‘De Candlewood Bungalows?’

      ‘Vroeger ging ik daar vaak op zaterdagavonden met Mimi naartoe.’ Zijn handen, die nu te groot leken voor zijn lichaam, speelden met zijn koffiekopje. ‘Ze worden verhuurd door een paar gepensioneerde leraren uit Arkansas of Alabama. In elk geval een van die A-staten. Gepensioneerde mánnelijke leraren. Als je begrijpt wat ik bedoel.’

      ‘Ja, ik denk dat ik je wel kan volgen.’

      ‘Het zijn aardige kerels. Ze gaan heel discreet met hun eigen relatie om en ook met de relaties van sommige gasten.’ Hij keek op van zijn koffiekopje. Hij bloosde een beetje, maar glimlachte ook. ‘Het is geen louche gelegenheid, als je dat soms denkt. Verre van dat. Het zijn mooie bungalows, de prijzen zijn redelijk en het restaurantje daar in de buurt is heel rustiek en gezellig. Soms heeft een meisje gewoon behoefte aan zoiets. En een man misschien ook. Dan hoeven ze niet zo haastig te zijn. En dan voelen ze zich niet zo goedkoop.’

      ‘Dank je,’ zei ik.

      ‘Graag gedaan. Mimi en ik hebben veel mooie avonden in Can­dlewood gehad. Soms keken we alleen maar tv in onze pyjama en gingen we dan naar bed, maar als je op een bepaalde leeftijd bent, kan dat net zo goed zijn als iets anders.’ Hij glimlachte zuur. ‘Of bijna zo goed. Als we gingen slapen, luisterden we naar de krekels. Of soms huilde er een coyote, heel ver weg, ergens in de velden. Naar de maan, weet je. Dat doen ze echt. Ze huilen naar de maan.’

      Met de traagheid van een oude man haalde hij een zakdoek tevoorschijn en veegde zijn wangen daarmee af.

      Ik stak mijn hand uit en Deke pakte hem vast.

      ‘Ze mocht je graag, al wist ze nooit wat ze van je moest denken. Ze zei dat je haar deed denken aan de manier waarop ze geesten lieten zien in die oude films uit de jaren dertig. ‘‘Hij is helder en stralend, maar hij is er niet helemaal,’’ zei ze.’

      ‘Ik ben geen geest,’ zei ik. ‘Dat verzeker ik je.’

      Hij glimlachte. ‘O nee? Ik was er eindelijk aan toe gekomen je referenties na te trekken. Dat was nadat je een tijdje bij ons was ingevallen en zulk fantastisch werk had geleverd met dat toneelstuk. De referenties van het schooldistrict Sarasota zijn prima in orde, maar daarvoor...’ Hij schudde zijn hoofd, nog steeds glimlachend. ‘En je academische graad is gefabriceerd in Oklahoma.’

      Het had geen zin dat ik mijn keel schraapte. Ik kon geen woord uitbrengen.

      ‘En wat heb ik daarmee te maken? zul je vragen. Niet veel. Als vroeger in dit deel van de wereld een man een stadje kwam binnenrijden met een paar boeken in zijn zadeltassen, een bril op zijn neus en een stropdas om, maakte hij een goede kans om als schoolmeester te worden aangesteld en dat twintig jaar te blijven. Dat is niet eens zo lang geleden. Jij bent een verdomd goeie leraar. De jongelui weten het, ik weet het, en Mimi wist het ook. En dat betekent véél voor mij.’

      ‘Weet Ellen dat ik mijn referenties heb vervalst?’ Want Ellen Dockerty was waarnemend directeur, en als het schoolbestuur in januari bijeen was geweest, zou ze die baan definitief hebben. Er waren geen andere kandidaten.

      ‘Nee, en dat zal ze ook niet te horen krijgen. In elk geval niet van mij. Dat vind ik niet nodig.’ Hij stond op. ‘Maar er is iemand die wél de waarheid moet weten. Die moet weten waar je geweest bent en wat je gedaan hebt, en dat is een zekere bibliothecaresse. Dat wil zeggen, als je serieuze plannen met haar hebt. Heb je dat?’

      ‘Ja,’ zei ik, en Deke knikte, alsof daarmee alles geregeld was.

      Was dat maar waar.

10

Dankzij Deke Simmons kwam Sadie er eindelijk achter hoe het was om de liefde te bedrijven na zonsondergang. Toen ik haar vroeg hoe het was, zei ze dat het geweldig was. ‘Maar nu verheug ik me er nog meer op om ’s morgens naast je wakker te worden. Hoor je de wind?’

      Die hoorde ik. Hij floot om de dakranden.

      ‘Vind je het geen behaaglijk geluid?’

      ‘Ja.’

      ‘Ik ga je nu iets zeggen en ik hoop dat het je geen onbehaaglijk gevoel geeft.’

      ‘Zeg het maar.’

      ‘Ik ben verliefd op je geworden. Misschien is het alleen de seks, ik heb gehoord dat mensen soms die fout maken, maar dat denk ik niet.’

      ‘Sadie?’

      ‘Ja?’ Ze probeerde te glimlachen, maar ze keek angstig.

      ‘Ik houd ook van jou. Onvoorwaardelijk. Geen twijfel mogelijk.’

      ‘Goddank,’ zei ze, en ze kwam dicht tegen me aan zitten.

11

Toen we voor de tweede keer in de Candlewood Bungalows waren, was ze bereid over Johnny Clayton te praten. ‘Maar wil je dan wel het licht uitdoen?’

      Ik deed wat ze vroeg. Terwijl ze vertelde, rookte ze drie sigaretten. Tegen het eind huilde ze hard, waarschijnlijk niet zozeer om de ellende die ze zich herinnerde als wel uit schaamte. Ik denk dat de meesten van ons eerder zullen toegeven dat we iets verkeerds hebben gedaan dan dat we dom zijn geweest. Niet dat ze dat was geweest. Er is een wereld van verschil tussen domheid en naïviteit, en zoals de meeste brave meisjes uit een goed milieu die in de jaren veertig en vijftig volwassen werden, wist Sadie bijna niets van seks. Ze zei dat ze nooit goed naar een penis had gekeken voordat ze naar de mijne keek. Ze had wel eens een glimp opgevangen van die van Johnny, maar als hij haar zag kijken, greep hij haar gezicht vast en draaide hij het zo heftig weg dat het nog net geen pijn deed.

      ‘Maar toch deed het altijd pijn,’ zei ze. ‘Begrijp je dat?’

      John Clayton kwam uit een normaal, gelovig milieu. Er zat geen krankzinnigheid in zijn familie. Hij was vriendelijk, attent en niet onaantrekkelijk. Hij had niet het grootste gevoel voor humor van de wereld (of eigenlijk had hij het helemaal niet), maar zo te zien aanbad hij haar. Haar ouders aanbaden hém. Vooral Claire Dunhill was gek op Johnny Clayton. En natuurlijk was hij groter dan Sadie, zelfs wanneer ze schoenen met hoge hakken droeg. Na jaren waarin ze voor bonenstaak was uitgemaakt, was dat belangrijk.

      ‘Het enige wat me in de tijd voor ons huwelijk niet lekker zat, was dat hij zo dwangmatig netjes was,’ zei Sadie. ‘Hij had al zijn boeken op alfabet staan en werd kwaad als je ze verplaatste. Hij werd al nerveus als je er een van de plank nam – dat voelde je, dan werd hij helemaal gespannen. Hij schoor zich drie keer per dag en waste steeds weer zijn handen. Als iemand hem een hand gaf, excuseerde hij zich zo gauw mogelijk om naar de wc te gaan en zijn handen te wassen.’

      ‘En de kleuren van zijn kleren moesten ook precies bij elkaar passen,’ zei ik. ‘Als hij ze droeg en als ze in de kast hingen, en wee degene die ze verplaatste. Zette hij de dingen in de bijkeuken ook op alfabet? Of stond hij ’s nachts soms op om te controleren of het gas uit was en de deuren op slot zaten?’

      Ze keek me met grote, verwonderde ogen in het donker aan. Het bed piepte gezellig; de wind joeg met vlagen tegen de bungalow; er rammelde een los ruitje. ‘Hoe weet je dat?’

      ‘Het is een syndroom. Obsessieve-compulsieve stoornis. How­ard...’ Ik zweeg. Howard Hughes heeft het ook lelijk te pakken, wilde ik zeggen, maar misschien was dat nog niet waar. En zelfs als het waar was, wisten de mensen het waarschijnlijk nog niet. ‘Een oude vriend van me had het ook. Howard Temple. Doet er niet toe. Heeft hij je iets aangedaan, Sadie?’

      ‘Niet echt, niet door me te slaan of zo. Hij heeft me één keer een klap gegeven; dat is alles. Maar er zijn meer manieren waarop mensen anderen kwaad kunnen doen, hè?’

      ‘Ja.’

      ‘Ik kon er met niemand over praten. Zeker niet met mijn moeder. Weet je wat ze op mijn trouwdag tegen me zei? Dat als ik een half gebed vóór en een half gebed tijdens opzei, alles goed zou komen. Met dat ‘‘tijdens’’ kwam ze dichter bij het woord ‘‘geslachtsgemeenschap’’ dan ooit. Ik probeerde er met mijn vriendin Ruthie over te praten, maar dat bleef bij één keer. Het was na schooltijd, en ze hielp me de bibliotheek op te ruimen. ‘Wat er achter de deur van de slaapkamer gebeurt, gaat mij niet aan,’ zei ze. Ik hield meteen op, want eigenlijk wilde ik er helemaal niet over praten. Ik schaamde me zo.’

      Toen kwam het er in een stroom uit. Een deel van wat ze zei, ging verloren in tranen, maar ik kon het wel zo ongeveer volgen. Op sommige avonden – misschien eens per week, misschien twee keer – zei hij tegen haar dat hij ‘‘hem eruit moest halen’’. Dan lagen ze naast elkaar in bed, zij in haar nachthemd (hij stond erop dat ze nachthemden droeg die ondoorzichtig waren), hij in een boxershort. Naakter dan met dat broekje aan had ze hem nooit gezien. Hij trok het laken omlaag tot aan zijn middel en ze zag dat zijn erectie er een tent van maakte.

      ‘Eén keer keek hij zelf naar die tent. Eén keer maar, voor zover ik me herinner. En weet je wat hij zei?’

      ‘Nee.’

      ‘‘‘Wat zijn we toch walgelijk.’’ En dan zei hij: ‘‘Werk het af, dan kan ik gaan slapen.’’’

      Ze stak haar hand onder het laken en trok hem af. Het duurde nooit lang, soms maar een paar seconden. Een paar keer raakte hij haar borsten aan als ze dat deed, maar meestal bleven zijn handen hoog op zijn borst samengevouwen. Als het voorbij was, ging hij naar de badkamer, waste zich en kwam in zijn pyjama terug. Hij had er zeven, allemaal blauw.

      Dan was het haar beurt om naar de badkamer te gaan en haar handen te wassen. Hij stond erop dat ze dat minstens drie minuten deed, en het water moest zo heet zijn dat haar huid er rood van werd. Als ze in bed terugkwam, hield ze haar handpalmen voor zijn gezicht. Als ze volgens hem niet genoeg naar zeep roken, moest ze het nog een keer doen.

      ‘En als ik terugkwam, was de bezem er.’

      Hij legde hem ’s zomers op het laken en ’s winters op de dekens. Precies door het midden van het bed. Zijn kant en haar kant.

      ‘Als ik onrustig werd en de bezem per ongeluk in beweging bracht, werd hij wakker. Hoe diep hij ook sliep. En dan duwde hij me naar mijn kant terug. Heel hard. Hij noemde dat ‘‘de bezem overschrijden’’.’

      Hij had haar die ene keer geslagen omdat ze vroeg hoe ze ooit kinderen konden krijgen als hij hem nooit in haar stopte. ‘Hij was woedend. Daarom sloeg hij me. Later verontschuldigde hij zich, maar toen zei hij: ‘‘Denk je dat ik mezelf in jouw vrouwengat vol bacillen steek en kinderen op deze smerige wereld zet? Die wordt tóch kapotgebombardeerd. Iedereen die de krant leest, kan dat zien aankomen, en de straling wordt onze dood. We komen onder de zweren te zitten en dan gaan we dood terwijl we de longen uit ons lijf hoesten. Dat kan elk moment gebeuren.’’’

      ‘Jezus. Geen wonder dat je bij hem wegging, Sadie.’

      ‘Pas na vier verspilde jaren. Zo lang deed ik erover om mezelf ervan te overtuigen dat ik meer van het leven verdiende dan dat ik de sokken van mijn man op kleur legde, hem twee keer per week aftrok en met een bezem in bed sliep. Dat was nog het meest vernederende. Ik dacht dat ik er nooit met iemand over zou kunnen praten... omdat het zo grappig was.’

      Ik vond het niet grappig. Ik vond dat het ergens in de schemerzone tussen neurose en regelrechte psychose thuishoorde. Ik vond ook dat ik naar de volmaakte fabel uit de jaren vijftig luisterde. Je kon je gemakkelijk voorstellen dat Rock Hudson en Doris Day met een bezem tussen zich in sliepen. Als Rock geen homo was geweest, bedoel ik.

      ‘En hij is niet naar je op zoek gegaan?’

      ‘Nee. Ik solliciteerde bij tien verschillende scholen en liet de antwoorden naar een postbus sturen. Ik voelde me net een vrouw die een verhouding had en stiekem moest doen. En zo behandelden mijn ouders me ook toen ze het ontdekten. Mijn vader is een beetje bijgedraaid – ik denk dat hij vermoedt hoe erg het was, al wil hij natuurlijk geen bijzonderheden weten – maar mijn moeder? Die niet. Die is woedend op me. Ze moest van kerk veranderen en uit het naaikransje stappen. Omdat ze haar hoofd niet recht kan houden, zegt ze.’

      In zekere zin leek dat me net zo wreed en krankzinnig als de bezem, maar dat zei ik niet. Ik interesseerde me meer voor een ander aspect van de zaak dan voor Sadies ouderwetse zuidelijke ouders. ‘Begrijp ik goed dat Clayton hun niet heeft verteld dat je weg was? Hij kwam ze niet opzoeken?’

      ‘Nee. Mijn moeder begreep dat natuurlijk wel.’ Sadies lichte zuidelijke accent werd zwaarder. ‘Ik had die arme jongen zo te schande gemaakt dat hij er met niemand over wilde praten.’ Ze praatte weer normaal: ‘En nu ben ik niet sarcastisch. Ze begrijpt schaamte, en ze begrijpt dat je dingen verborgen wilt houden. Wat die twee dingen betreft, komen Johnny en mijn moeder volledig overeen. Hij had met háár moeten trouwen.’ Ze lachte een beetje hysterisch. ‘Mama zou waarschijnlijk gék zijn geweest op die bezem.’

      ‘En je hebt nooit iets van hem gehoord? Zelfs geen ansichtkaart met: ‘‘Sadie, laten we de losse eindjes aan elkaar knopen en verdergaan met ons leven?’’’

      ‘Hoe zou dat nou kunnen? Hij weet niet waar ik ben en dat kan hem ook vast niet schelen.’

      ‘Wil je iets van hem? Want een advocaat...’

      Ze kuste me. ‘Het enige wat ik wil, ligt hier bij me in bed.’

      Ik trapte de lakens naar onze enkels. ‘Kijk naar me, Sadie.’

      Ze keek. En toen raakte ze me aan.

12

Na afloop sliep ik. Niet diep – ik hoorde de wind nog, en die rammelende ruit – maar ik kwam ver genoeg om te dromen. Sadie en ik waren in een leeg huis. We waren naakt. Er bewoog iets op de bovenverdieping – het maakte bonkende, onaangename geluiden. Misschien liep het heen en weer, maar het klonk alsof er te veel voeten waren. Het gaf me geen schuldgevoel dat we met onze kleren uit overlopen zouden worden. Ik was bang. Op de afbladderende pleisterkalk van een van de muren stond in houtskool: BINNENKORT VERMOORD IK DE PRESIDENT. Daaronder had iemand geschreven: NIET GAUW GENOEG HIJ IS ONGENEESELIJK ZIEK. Dat was met donkere lippenstift geschreven. Of misschien was het bloed.

      Bonk, klos, bonk.

      Van boven.

      ‘Ik denk dat het Frank Dunning is,’ fluisterde ik tegen Sadie. Ik pakte haar arm vast. Die was erg koud. Het was net of ik de arm van een dode vastpakte. Bijvoorbeeld een vrouw die was doodgeslagen met een voorhamer.

      Sadie schudde haar hoofd. Ze keek op naar het plafond. Haar mond trilde.

      Bonk, klos, bonk.

      Er dwarrelde pleisterkalk omlaag.

      ‘Dan is het John Clayton,’ fluisterde ik.

      ‘Nee,’ zei ze. ‘Ik denk dat het de Gelekaartman is. Hij heeft de Jimla gebracht.’

      Boven ons kwam plotseling een eind aan het bonken.

      Ze pakte mijn arm vast en schudde hem heen en weer. Haar ogen werden bijna zo groot als haar hele gezicht. ‘Ja! Het is de Jimla! En die heeft ons gehoord! De Jimla weet dat we hier zijn!

13

‘Wakker worden, George! Wakker worden!’

      Ik deed mijn ogen open. Ze steunde op een elleboog naast me; haar gezicht was een lichte vlek. ‘Wat? Hoe laat is het? Moeten we weg?’ Maar het was nog donker en er stond nog veel wind.

      ‘Nee. Het is nog niet eens middernacht. Je had een nachtmerrie.’ Ze lachte een beetje nerveus. ‘Misschien over football? Want je zei steeds Jimla, Jimla.’

      ‘O ja?’ Ik ging rechtop zitten. Er werd een lucifer aangestreken en haar gezicht lichtte even op toen ze een sigaret aanstak.

      ‘Ja. Je zei allerlei dingen.’

      Dat was niet goed. ‘Wat bijvoorbeeld?’

      ‘Het meeste kon ik niet verstaan, maar één ding was vrij duidelijk. ‘‘Derry is Dallas,’’ zei je. Toen zei je het achterstevoren. ‘‘Dallas is Derry.’’ Waar ging dat over? Weet je dat nog?’

      ‘Nee.’ Maar het is moeilijk om overtuigend te liegen als je net wakker bent geworden, al is het uit een ondiepe slaap, en ik zag scepsis op haar gezicht. Voordat die scepsis kon overgaan in ongeloof, werd er op de deur geklopt. Kwart voor twaalf ’s nachts een klop op de deur.

      We keken elkaar aan.

      Er werd nog eens geklopt.

      Het is de Jimla. Die gedachte was erg duidelijk, erg zeker.

      Sadie legde haar sigaret in de asbak, trok het laken om zich heen en rende zonder een woord te zeggen naar de badkamer. De deur ging achter haar dicht.

      ‘Wie is het?’ vroeg ik.

      ‘Yorrity – Bud Yorrity.’

      Een van de homoseksuele gepensioneerde leraren die de bungalows verhuurden.

      Ik kwam uit bed en trok mijn broek aan. ‘Wat is er, meneer Yorrity?’

      ‘Ik heb een boodschap voor u, meneer. De dame zei dat het dringend was.’

      Ik maakte de deur open. Hij was een klein mannetje in een versleten ochtendjas. Hij kwam net uit bed, want zijn haar stak alle kanten op. Hij had een stukje papier in zijn hand.

      ‘Welke dame?’

      ‘Ellen Dockerty.’

      Ik bedankte hem voor zijn moeite, sloot de deur, vouwde het papier open en las het bericht.

      Sadie kwam de badkamer uit, het laken nog om zich heen. Ze had grote, angstige ogen. ‘Wat is er?’

      ‘Er is een ongeluk gebeurd,’ zei ik. ‘Vince Knowles heeft zich buiten de stad met zijn pick-uptruck te pletter gereden. Mike ­Coslaw en Bobbi Jill waren bij hem. Mike is uit de auto gevlogen en heeft een gebroken arm. Bobbi Jill heeft een lelijke snee in haar gezicht, maar Ellie zegt dat ze verder niets mankeert.’

      ‘En Vince?’

      Ik dacht aan de manier waarop iedereen zei dat Vince reed: alsof er geen dag van morgen was. Nu was die dag er echt niet meer. Niet voor hem. ‘Hij is dood, Sadie.’

      Haar mond viel open. ‘Dat kan niet! Hij is nog maar achttien!

      ‘Dat weet ik.’

      Het laken viel van haar slaphangende armen weg en vormde een hoopje bij haar voeten. Ze hield haar handen voor haar gezicht.

14

Mijn herziene versie van 12 Angry Men werd afgelast. In plaats daarvan kregen we Dood van een leerling, een toneelstuk in drie bedrijven: de opbaring in de aula van een uitvaartbedrijf, de dienst in de methodistenkerk, de plechtigheid op de begraafplaats West Hill. De treurige voorstelling werd bijgewoond door de hele stad – misschien niet letterlijk de hele stad, maar het scheelde niet veel.

      Vinces ouders en verbijsterde kleine zusje speelden de hoofdrol in de aula. Ze zaten op klapstoelen naast de kist. Toen ik met Sadie naar hen toe liep, stond mevrouw Knowles op en sloeg ze haar armen om me heen. Ik werd bijna bedwelmd door de geuren van White Shoulders-parfum en Yodora-deodorant.

      ‘U hebt zijn leven veranderd,’ fluisterde ze in mijn oor. ‘Dat heeft hij me verteld. Voor het eerst haalde hij zijn cijfers, want hij wilde acteren.’

      ‘Mevrouw Knowles, ik vind het zo verschrikkelijk,’ zei ik. Toen kwam er een vreselijke gedachte bij me op en drukte ik haar dichter tegen me aan, alsof ik die gedachte daardoor kon verdrijven: Het is misschien het vlindereffect. Misschien is Vince dood omdat ik naar Jodie ben gekomen.

      De kist werd geflankeerd door fotomontages van Vinces te korte leven. Op een standaard daarvoor stond een foto van hem in zijn kostuum uit Muizen en mensen, met die versleten oude vilthoed uit de rekwisietenkast. Zijn kribbige, intelligente gezicht keek onder die hoed vandaan. Vince was niet zo’n geweldige acteur geweest, maar op die foto had hij een absoluut perfecte eigenwijze grijns. Sadie snikte, en ik wist waarom. Het leven is een dubbeltje op zijn kant. Soms valt het naar ons toe, maar vaker draait het zich weg, flirtend en flikkerend: tot kijk, schat, het was goed zolang het duurde, nietwaar?

      En Jodie wás goed – goed voor mij. In Derry was ik een buitenstaander geweest, maar in Jodie voelde ik me thuis. Thuis: de geur van salie en de aanblik van de heuvels die ’s zomers oranje werden van de kokardebloemen. De vage smaak van tabak op Sadies tong en het piepen van de geoliede houten vloerplanken in mijn huis. Ellie Dockerty die genoeg om ons gaf om ons midden in de nacht een bericht te sturen, misschien om ons de kans te geven onontdekt naar de stad terug te keren, maar waarschijnlijk gewoon om ons te laten weten wat er gebeurd was. De bijna verstikkende mengeling van parfum en deodorant toen mevrouw Knowles me omhelsde. Mike die zijn arm – de arm die niet in het gips zat – op de begraafplaats om me heen sloeg en daarna zijn gezicht tegen mijn schouder drukte tot hij zich weer kon beheersen. ‘Thuis’ was ook de lelijke rode snee in Bobbi Jills gezicht, evenals de gedachte dat als ze geen plastische chirurgie onderging (wat haar ouders zich niet konden veroorloven) er een litteken zou achterblijven dat haar de rest van haar leven zou herinneren aan de buurjongen die ze dood langs de kant van de weg had zien liggen, zijn hoofd grotendeels van zijn schouders gescheurd. ‘Thuis’ was de zwarte band die Sadie nog een hele week om haar arm had, evenals ikzelf en de andere leraren. En Al Stevens die Vinces foto in het raam van zijn eethuis zette. En de tranen van Jimmy toen hij voor de hele school stond en het ongeslagen seizoen aan Vince Knowles opdroeg.

      En ook andere dingen. Mensen die elkaar gedag zeiden op straat, mensen die naar me zwaaiden vanuit hun auto. Al Stevens die Sadie en mij naar de tafel achterin bracht die hij de laatste tijd ‘onze tafel’ noemde, en de partijtjes cribbage die ik op vrijdagmiddag in de lerarenkamer met Danny Laverty speelde om een cent per punt, en de discussies met de oude mevrouw Mayer over wie de beste presentator was, het duo Huntley-Brinkley of Walter Cronkite. Mijn straat, mijn huis, de schrijfmachine waaraan ik weer gewend raakte. En dat ik een leuke vriendin had en S&H Groene Zegels bij mijn boodschappen kreeg, en echte boter op mijn bioscooppopcorn.

      ‘Thuis’ is zien hoe de maan opkomt boven de velden en iemand bij je hebben die je naar het raam kunt roepen, zodat je samen kunt kijken. ‘Thuis’ is waar je met anderen danst, en dansen is leven.

15

Het jaar onzes Heren 1961 liep op zijn eind. Op een dag met mot­regen, ongeveer twee weken voor Kerstmis, kwam ik van school naar huis, weer dik ingepakt in mijn ranchjas van ongelooide huid. Toen ik binnenkwam, hoorde ik de telefoon rinkelen.

      ‘Met Ivy Templeton,’ zei een vrouw. ‘U ken zich mij zeker niet eens herinneren, hè?’

      ‘Ik herinner me u heel goed, mevrouw Templeton.’

      ‘Ik weet niet waarom ik bel, want die tien klotedollars benne allang op. Er is gewoon wat van u in m’n kop blijven hangen. Bij Rosette ook. Ze noemt u ‘‘de man die mijn bal vong’’.’

      ‘U gaat verhuizen, mevrouw Templeton?’

      ‘Helemaal goed. Mijn moeder komt morgen met de wagen uit Mozelle.’

      ‘Hebt u geen auto? Of is die kapot?’

      ‘De auto rijdt best voor een ouwe roestbak, maar Harry gaat er niet in rijden. Nooit meer. Hij was vorige maand weer voor dat verdomde Manpower aan het werk. Sodemieterde in een greppel en een grindwagen reed over hem heen toen die achteruitreed. Brak z’n rug.’

      Ik deed mijn ogen dicht en zag hoe de geplette resten van Vinces pick-uptruck achter de sloopwagen van Gogie’s Sunoco door Main Street werden getrokken. De binnenkant van de gebarsten voorruit zat onder het bloed. ‘Ik vind het heel erg dat te horen, mevrouw Templeton.’

      ‘Hij blijft in leven, maar lopen doet hij nooit meer. In een rolstoel zitten en in een zak pissen, dát doet hij. Maar eerst gaat hij achter in de wagen van mijn moeder mee naar Mozelle. We pikken het matras uit de slaapkamer, dan kan hij daarop leggen. Of je je hond meeneemt op vakantie, hè?’

      Ze begon te huilen.

      ‘Ik ben twee maanden achter met de huur, maar daar zit ik niet mee. Weet u waar ik wél mee zit, meneer Koekepeer, Vraag Het Weer En Ik Zeg Het Weer? Ik heb nog vijfendertig dollar en verder heb ik geen moer. Die lul van een Harry – als hij nog kon lopen, zat ik nou niet in deze rottigheid. Ik dacht dat ik d’r al in zat, maar mot je nou eens kijken!’

      Er volgde een lang, waterig snorkgeluid in mijn oor.

      ‘Weet u wat? De postbode lonkt naar me, en ik denk dat ik hem voor twintig dollar een nummertje laat maken op de vloer van de huiskamer. Als die kloteburen van de overkant ons nou maar niet bezig konden zien. Ik ken moeilijk met hem naar de slaapkamer gaan, hè? Daar legt mijn kapotte kerel.’ Ze lachte schor. ‘Weet u wat, als u nou eens met uw mooie cabriolet hierheen komt? We gaan naar een motel. U geeft wat extra geld uit en we nemen een dubbele kamer. Rosette ken tv-kijken en dan mag ú een nummertje met me maken. U zag eruit alsof u poen hebt.’

      Ik zei niets. Ik had net een idee gekregen dat zo helder was als een flitslampje.

      Als die kloteburen van de overkant ons nou maar niet bezig konden zien.

      Er was een man naar wie ík moest uitkijken. Naast Oswald zelf. Een man die toevallig ook George heette en die Oswalds enige vriend zou worden.

      Vertrouw hem niet, had Al in zijn notities geschreven.

      ‘Ben u daar nog, meneer Koekepeer? Nee? Nou, val dan do...’

      ‘Niet ophangen, mevrouw Templeton. Als ik u nu eens uw achterstallige huur gaf en er nog eens honderd dollar bovenop deed?’ Het was veel meer dan ik hoefde te betalen voor wat ik wilde, maar ik had het en zij had het nodig.

      ‘Meneer, zoals ik er nou aan toe ben, zou ik het voor tweehonderd dollar met u doen terwijl mijn vader toekeek.’

      ‘U hoeft het helemaal niet met me te doen, mevrouw Templeton. U hoeft me alleen maar te ontmoeten op dat parkeerterrein aan het eind van de straat. En u moet iets voor me meebrengen.’

16

Toen ik op het parkeerterrein van het Montgomery Ward-pakhuis aankwam, was het donker. Het regende ook wat harder, zoals wanneer de regen zijn best doet hagel te worden. Dat gebeurt niet vaak in het heuvelland ten zuiden van Dallas, maar ‘soms’ is niet hetzelfde als ‘nooit’. Ik hoopte dat ik in Jodie terug kon komen zonder van de weg af te glijden.

      Ivy zat achter het stuur van een krakkemikkige oude personenauto met roestige plinten en een gebarsten achterruit. Ze stapte in mijn Ford en boog zich meteen naar het verwarmingsrooster toe, waar de warme lucht met volle kracht de auto in werd geblazen. Ze droeg twee flanellen shirts in plaats van een jas, en ze huiverde.

      ‘Wat een goed gevoel. Die Chevrolet is kouwer dan een klomp ijs. Verwarming kapot. Heb u het geld meegebracht, meneer Koekepeer?’

      Ik gaf haar een envelop. Ze maakte hem open en streek met haar duim over de twintigjes die op de bovenste plank van mijn kast hadden gelegen vanaf het moment dat ik meer dan een jaar geleden mijn gokwinst had opgehaald bij Faith Financial. Ze hees haar aanzienlijke achterwerk van de zitting, schoof de envelop in de achterzak van haar spijkerbroek en stak haar vingers toen in het borstzakje van het onderste van de twee shirts. Ze haalde er een sleutel uit en legde hem in mijn hand.

      ‘Is het nou goed?’

      Het was heel goed. Nu ik een sleutel van nummer 2703 in mijn bezit had, hoefde ik die woning niet te huren. In de perioden dat hij leegstond, kon ik komen en gaan wanneer ik maar wilde. Als ik een oude broek en een spijkerjasje aantrok, zou niemand me veel aandacht schenken.

      ‘Het is in orde,’ zei ik. ‘Het is toch een kopie?’

      ‘Net als u zei. Ik heb hem laten maken in de ijzerzaak aan McLaren Street. Waarom wou u een sleutel van dat teringkrot? Voor tweehonderd dollar had u het vier maanden kennen huren.’

      ‘Ik heb mijn redenen. Vertel me eens over de buren aan de overkant. Die de postbode en u konden zien als u het op de vloer van de huiskamer deed.’

      Ze verschoof onbehaaglijk en trok haar shirts een beetje dichter tegen haar boezem, die even omvangrijk was als haar achterwerk. ‘Dat was maar een grapje van me.’

      ‘Dat weet ik.’ Ik wist dat niet, en het kon me niet schelen ook. ‘Ik wil alleen weten of de buren echt in uw huiskamer kunnen kijken.’

      ‘Natuurlijk kennen ze dat, en ik zou in die van hun kennen kijken als ze geen gordijnen hadden. Die had ik voor ons huis ook gekocht als ik het geld had gehad. Wat privacy betreft, kennen we net zo goed op straat gaan wonen. Ik had wel jutezakken kennen ophangen. Die had ik daar wel ergens kennen vinden...’ Ze wees naar de vuilcontainers die langs de oostkant van het pakhuis op een rij stonden, ‘... maar dat staat zo ordinair.’

      ‘Op welk nummer wonen de buren met het uitzicht? Nummer 2704?’

      ‘2706. Vroeger had je daar Slider Burnett en zijn gezin, maar die zijn kort na Halloween verhuisd. Hij viel wel eens in als rodeoclown – niet te geloven, hè? Dat er zo’n baan bestaat! Nou zit d’r een zekere Hazzard met z’n twee kinderen en ik geloof, z’n moeder. Rosette wil niet met die kinderen spelen, ze zegt dat ze vies zijn. En het is niet niks als dat kleine varken het zegt. Ouwe opoe probeert te praten, maar d’r komt alleen gebrabbel uit. De zijkant van d’r gezicht wil niet bewegen. Ik weet niet wat hij aan haar heb. Ze schuifelt maar wat rond. Als ik zo wor, maggen ze me doodschieten.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, die blijven daar niet lang. Niemand blijft in Mercedes Street. Heb u een sigaret? Ik moest ermee stoppen. Als je geen kwartje voor saffies hebt, weet je zeker dat je in de dalles zit.’

      ‘Ik rook niet.’

      Ze haalde haar schouders op. ‘Ach, ik heb er nou zelf het geld voor, hè? Ik ben stinkend rijk. U ben niet getrouwd, hè?’

      ‘Nee.’

      ‘Maar u heb een vriendin. Ik ruik parfum aan deze kant van de auto. Het goeie spul.’

      Daar glimlachte ik om. ‘Ja, ik heb een vriendin.’

      ‘Mooi voor u. Weet ze dat u na donker aan de zuidkant van Fort Worth rondhangt en gekke dingen doet?’

      Ik zei niets, maar soms is dat een duidelijk antwoord.

      ‘Laat maar. Dat is tussen u en haar. Ik heb het nou warm, dus ik ga terug. Als het morgen nog net zo regent en zo koud is, weet ik niet wat we motten doen met Harry in de laadbak van m’n moeders wagen.’ Ze keek glimlachend naar me op. ‘Toen ik een kind was, dacht ik dat ik later Kim Novak zou worden. En nou denkt Rosette dat ze de nieuwe Darlene van de Mouseketeers wordt.’

      Ze maakte aanstalten het portier open te maken en ik zei: ‘Wacht.’

      Ik haalde de troep uit mijn zakken – pepermuntjes, papieren zakdoekjes, een boekje lucifers dat Sadie erin had gestopt, notities voor een proefwerk Engels dat ik voor de kerstvakantie aan de eerste klas wilde geven – en gaf haar de ranchjas. ‘Pak aan.’

      ‘Ik neem jouw klotejas niet aan!’ Ze keek geschokt.

      ‘Ik heb er thuis nog een.’ Die had ik niet, maar ik kon er een kopen, en dat kon zij niet.

      ‘Wat mot ik tegen Harry zeggen? Dat ik hem onder de rooie kool heb gevonden?’

      Ik grijnsde. ‘Zeg maar tegen hem dat je een nummertje met de postbode hebt gemaakt en dat je van de opbrengst die jas hebt gekocht. Wat kan hij doen? Je achterna rennen en in elkaar slaan?’

      Ze lachte, een schor kraaiengekras dat op een vreemde manier charmant was. En ze nam de jas aan.

      ‘De groeten aan Rosette,’ zei ik. ‘Zeg tegen haar dat ik haar nog wel eens tegenkom in haar dromen.’

      Haar glimlach verdween. ‘Ik hoop van niet, meneer. Die droom die ze laatst over u had, was een nachtmerrie. Ze schreeuwde zowat het hele huis bij mekaar. Haalde mij om twee uur ’s nachts uit de slaap. Ze zei dat de man die de bal vong een monster op de achterbank van z’n auto had, en ze was bang dat het haar zou opvreten. Ze joeg me de stuipen op het lijf met dat gekrijs.’

      ‘Had het monster een naam?’ Natuurlijk had het dat.

      ‘Ze zei dat het een jimla was. Ze zal wel een djinn hebben bedoeld, als in die verhalen over Aladdin en de Zeven Sluiers. Nou, ik mot ervandoor. Pas goed op jezelf.’

      ‘Jij ook, Ivy. Vrolijk kerstfeest.’

      Weer dat kraaienlachje. ‘Dat was ik bijna vergeten. Jij ook. Vergeet geen cadeautje te geven aan je meissie.’

      Met mijn jas – nu haar jas – om haar schouders draafde ze naar haar oude auto. Ik heb haar nooit meer gezien.

17

De regen bevroor alleen op de bruggen, en ik wist uit mijn andere leven – in New England – dat je voorzichtig op bruggen moest zijn, maar evengoed was het een heel eind rijden naar Jodie. Ik had nog maar amper water voor thee opgezet toen de telefoon ging. Deze keer was het Sadie wel.

      ‘Ik probeer je al sinds etenstijd te bereiken. Ik bel je over het feest bij coach Borman op de dag voor Kerstmis. Het begint om drie uur. Ik ga als je me wilt meenemen, want dan kunnen we vroeg weg. We zeggen dat we een tafel hebben gereserveerd in Het Zadel of zoiets. Maar ik moet hem laten weten of ik kom of niet.’

      Ik zag mijn eigen uitnodiging naast mijn schrijfmachine liggen en voelde me een beetje schuldig. Ze had daar al drie dagen gelegen en ik had haar niet eens opengemaakt.

      ‘Wil je erheen?’ vroeg ik.

      ‘Ik wil me daar best even laten zien.’ Ze zweeg even. ‘Waar heb je al die tijd gezeten?’

      ‘Fort Worth.’ Ik voegde er bijna aan toe: kerstinkopen doen. Maar ik had in Fort Worth alleen informatie gekocht. En een huissleutel.

      ‘Was je inkopen aan het doen?’

      Opnieuw moest ik moeite doen om niet te liegen. ‘Ik... Sadie, ik kan het echt niet zeggen.’

      Er volgde een lange, lange stilte. Ik had trek in een sigaret. Waarschijnlijk was ik verslaafd geraakt door het meeroken. Ik was de hele dag, elke dag, passief aan het roken. In de lerarenkamer hing altijd een blauw waas.

      ‘Is het een vrouw, George? Een andere vrouw? Of ben ik te nieuwsgierig?’

      Nou, ik was bij Ivy geweest, maar dat was niet het soort vrouw dat ze bedoelde.

      ‘Wat vrouwen betreft, ben jij de enige.’

      Weer zo’n lange, lange stilte. Sadie kon zich zorgeloos door de wereld bewegen, maar niet in haar hoofd. Ten slotte zei ze: ‘Jij weet veel van mij, dingen waarvan ik dacht dat ik ze nooit aan iemand zou vertellen, maar ik weet bijna niets van jou. Dat dringt net tot me door. Sadie kan dom zijn, George. Nietwaar?’

      ‘Je bent niet dom. En je weet in elk geval dat ik van je hou.’

      ‘Ja...’ Ze klonk aarzelend. Ik herinnerde me de nare droom die ik die nacht in de Candlewood Bungalows had gehad, en haar argwanende gezicht toen ik tegen haar zei dat ik me er niets van herinnerde. Had ze die uitdrukking nu ook op haar gezicht? Of ging het misschien nog een beetje verder dan argwaan?

      ‘Sadie? Gaat het wel goed met ons?’

      ‘Ja.’ Ze klonk nu een beetje zekerder van haar zaak. ‘Natuurlijk. Behalve dan dat feest van de coach. Wat wil je eraan doen? Vergeet niet dat alle leraren erheen gaan, en de meesten zullen al straalbezopen zijn tegen de tijd dat Bormans vrouw het buffet opent.’

      ‘Laten we erheen gaan,’ zei ik. Het klonk te enthousiast. ‘We gaan helemaal uit ons dak.’

      ‘Uit ons wát?’

      ‘We maken plezier. Dat bedoelde ik. We gaan er een uurtje heen, misschien anderhalf uur, en knijpen er dan tussenuit. Eten in Het Zadel. Wat vind je daarvan?’

      ‘Goed.’ We waren net een stel dat over een tweede afspraakje onderhandelde nadat het eerste geen duidelijk resultaat had opgeleverd. ‘We amuseren ons wel.’

      Ik dacht aan Ivy Templeton, die een zweem van Sadies parfum had opgevangen en had gevraagd of mijn meisje wel wist dat ik in het donker in het zuiden van Fort Worth rondhing en gekke dingen deed. Ik dacht aan Deke Simmons, die zei dat er maar één was die er recht op had om te weten waar ik was geweest en wat ik had gedaan. Maar ging ik Sadie vertellen dat ik Frank Dunning in koelen bloede had vermoord opdat hij zijn vrouw en drie van zijn kinderen niet zou vermoorden? Dat ik naar Texas was gekomen om een moordaanslag te voorkomen en zo de loop van de geschiedenis te veranderen? Dat ik wist dat ik dat kon doen omdat ik uit een toekomst kwam waar we dit gesprek via computers konden voeren?

      ‘Sadie, het komt wel goed. Dat beloof ik je.’

      Opnieuw zei ze: ‘Goed.’ Toen zei ze: ‘Ik zie je morgen op school, George.’ En ze hing op, heel zacht en beschaafd.

      Ik hield de telefoon een paar ogenblikken in mijn hand en staarde recht voor me uit naar niets. Daarna hing ik ook op. Er ratelde iets tegen de ramen aan de achterkant van het huis. De regen was toch nog overgegaan in hagel.