29

1

Ik werd niet gearresteerd, maar wel in hechtenis genomen en naar het politiebureau van Dallas gebracht. Aan het eind van de rit met de politiewagen bonkten mensen – sommigen verslaggevers, de meesten gewone burgers – op de ruiten en tuurden ze naar binnen. Op een klinische, afstandelijke manier vroeg ik me af of ze me misschien uit de auto zouden sleuren en zouden lynchen omdat ze dachten dat ik een moordaanslag op de president had gepleegd. Het kon me niet schelen. Ik maakte me vooral druk om mijn met bloed doorweekte overhemd. Dat wilde ik uit hebben; tegelijk wilde ik het altijd blijven dragen. Het was Sadies bloed.

      Geen van de twee politieagenten op de voorbank stelde me vragen. Iemand zou wel tegen hen hebben gezegd dat ze dat niet mochten doen. Als ze al vragen hadden gesteld, zou ik geen antwoord hebben gegeven. Ik dacht na. Dat kon ik doen omdat het koude gevoel weer over me neerdaalde. Ik verwelkomde het. Ik droeg het als een harnas. Ik kon dit in orde maken. Ik zóú dit in orde maken. Maar eerst moest ik praten.

2

Ze zetten me in een kamer die zo wit was als ijs. Er stonden een tafel en drie harde stoelen. Ik ging op een daarvan zitten. Buiten rinkelden telefoons en kletterde een telexapparaat. Mensen praatten met harde stemmen tegen elkaar, soms schreeuwend, soms lachend. Die lach klonk opgelucht. Zo lachen mensen als ze ternauwernood aan iets ontsnapt zijn. Als de kogel bij wijze van spreken rakelings over hen heen is gegaan. Misschien had Edwin Walker zo gelachen op de avond van 10 april, toen hij met journalisten praatte en scherfjes glas uit zijn haar streek.

      Dezelfde twee agenten die me van het schoolboekenmagazijn naar het bureau hadden gebracht, fouilleerden me en namen mijn spullen in beslag. Ik vroeg of ik mijn laatste twee pakjes hoofdpijnpoeder mocht hebben. De twee agenten overlegden, scheurden ze open en strooiden ze leeg op de tafel, waarin initialen waren gekerfd en die brandsporen van sigaretten vertoonde. Een van hen maakte zijn vinger nat, proefde het poeder en knikte. ‘Wilt u water?’

      ‘Nee.’ Ik schepte het poeder op en strooide het in mijn mond. Het smaakte bitter. Dat vond ik geen probleem.

      Een van de agenten ging weg. De ander vroeg om mijn bloederige overhemd, dat ik met tegenzin uittrok en aan hem gaf. Toen wees ik naar hem. ‘Ik weet dat het bewijsmateriaal is, maar wilt u het met respect behandelen? Het bloed kwam van de vrouw van wie ik hield. Dat zegt u misschien niet veel, maar het kwam ook van de vrouw die heeft geholpen de moord op president Kennedy te voorkomen, en dat zou u wel iets moeten zeggen.’

      ‘We willen alleen maar de bloedgroep nagaan,’ mompelde hij.

      ‘Goed. Maar het komt op mijn lijst van persoonlijke bezittingen. Ik wil het terug.’

      ‘Akkoord.’

      De agent die was weggegaan, kwam terug met een effen wit hemd. Het leek op het hemd dat Oswald had gedragen – of zou hebben gedragen – op de politiefoto die kort na zijn arrestatie in het Texas Theatre was gemaakt.

3

Om tien voor halftwee kwam ik in de kleine witte verhoorkamer. Ongeveer een uur later (ik kan het niet precies zeggen, want er was geen klok en mijn nieuwe Timex was me tegelijk met de rest van mijn persoonlijke bezittingen afgenomen) brachten dezelfde twee geüniformeerde agenten iemand naar me toe. Een oude kennis zelfs: dokter Malcolm Perry, die een grote zwarte dokterstas bij zich had. Ik keek hem met milde verbazing aan. Hij kon me daar op het politiebureau bezoeken omdat hij niet in het Parkland-ziekenhuis hoefde te zijn – omdat hij geen stukjes kogel en bot uit de hersenen van John Kennedy hoefde te plukken. De rivier van de geschiedenis volgde zijn nieuwe bedding al.

      ‘Hallo, dokter Perry.’

      Hij knikte. ‘Meneer Amberson.’ De vorige keer dat hij me had gezien had hij me George genoemd. Als ik er nog aan twijfelde dat ik onder verdenking stond, werd die twijfel nu bevestigd. Maar ik twijfelde niet. Ik was daar geweest, en ik had geweten wat er ging gebeuren. Dat zou Bonnie Ray Williams hun al hebben verteld.

      ‘Ik hoorde dat u die knie weer hebt verwond.’

      ‘Ja, jammer genoeg wel.’

      ‘Laten we eens kijken.’

      Hij probeerde mijn linkerbroekspijp omhoog te trekken en kon dat niet. Het gewricht was te veel opgezwollen. Toen hij een schaar tevoorschijn haalde, kwamen beide agenten naar voren en trokken ze hun pistool. Ze hielden het op de vloer gericht, met hun vingers buiten de trekkerbeugel. Dokter Perry keek hen met enige verbazing aan en knipte mijn broekspijp open langs de zoom. Hij keek, hij betastte, en hij haalde een spuit tevoorschijn om vocht uit de knie te halen. Ik zette mijn tanden op elkaar en wachtte tot het voorbij was. Toen zocht hij in zijn tas, haalde er een elastisch verband uit en trok dat strak om de knie. Dat maakte de pijn een beetje minder erg.

      ‘Ik kan u iets tegen de pijn geven, als de agenten geen bezwaar hebben.’

      Dat hadden ze niet, maar ik wel. Het belangrijkste uur van mijn leven – en dat van Sadie – lag voor me. Ik wilde niet dat ik in dat uur versuft was van een pijnstiller.

      ‘Hebt u Goody’s Hoofdpijnpoeder?’

      Perry trok zijn neus op alsof hij iets vies had geroken. ‘Ik heb aspirine en Emprin. Emprin is wat sterker.’

      ‘Geeft u me dat dan. En, dokter Perry?’

      Hij keek op van zijn tas.

      ‘Sadie en ik hebben niets verkeerds gedaan. Ze heeft haar leven gegeven voor haar land... en ik zou het mijne voor haar hebben gegeven. Ik kreeg alleen niet de kans.’

      ‘Als dat zo is, laat me dan de eerste zijn om u te bedanken. Namens het hele land.’

      ‘De president. Waar is hij nu? Weet u dat?’

      Dokter Perry keek met opgetrokken wenkbrauwen de agenten aan. Ze keken elkaar aan en toen zei een van hen: ‘Hij is naar Austin gegaan om een toespraak bij een diner te houden, zoals ook op zijn programma stond. Ik weet niet of dat betekent dat hij roekeloos dapper is of gewoon stom.’

      Misschien, dacht ik, zou de Air Force One neerstorten, zodat Kennedy en alle anderen aan boord om het leven kwamen. Misschien kreeg hij een hartaanval of een fatale beroerte. Misschien zou een andere laffe desperado zijn knappe hoofd van zijn romp schieten. Verzette het weerbarstige verleden zich soms niet alleen tegen de veranderaar maar ook tegen de dingen die veranderd waren? Dat wist ik niet. En het kon me ook niet veel schelen. Ik had mijn rol gespeeld. Wat er nu nog met Kennedy gebeurde was niet mijn zaak.

      ‘Ik hoorde op de radio dat Jackie niet bij hem is,’ zei Perry zachtjes. ‘Hij heeft haar doorgestuurd naar de ranch van de vicepresident in Johnson City. Daar gaat hij zelf dit weekend ook naartoe, zoals gepland was. Als het waar is wat je zegt, George...’

      ‘Dit lijkt me wel genoeg, dokter,’ zei een van de agenten. Voor mij was het dat in elk geval wel: voor Mal Perry was ik weer George.

      Dokter Perry – niet minder arrogant dan de meeste andere artsen – negeerde hem. ‘Als het waar is wat je zegt, zie ik een reis naar Washington voor je in het verschiet liggen. En hoogstwaarschijnlijk een medailleceremonie in de Rose Garden.’

      Na zijn vertrek lieten ze me weer alleen. Maar niet echt alleen: Sadie was er ook. Wat hebben we gedanst, had ze gezegd voordat ze uit deze wereld heenging. Als ik mijn ogen dichtdeed, zag ik haar in de rij met de andere meisjes. Ze schudde met haar schouders en deed de madison. In die herinnering lachte ze, wapperden haar haren en was haar gezicht volmaakt. De chirurgische technieken uit 2011 konden veel doen aan de schade die John Clayton had aangericht, maar ik dacht dat ik een nog betere techniek had. Dat wil zeggen, als ik de kans kreeg die te gebruiken.

4

Ik mocht twee uur in mijn pijnlijke sop gaarkoken voordat de deur van de verhoorkamer weer openging. Er kwamen twee mannen binnen. Een van hen, een man met het gezicht van een basset onder een witte stetson, stelde zich voor als hoofdinspecteur Will Fritz van de politie van Dallas. Hij had een aktetas – maar niet míjn aktetas, dus dat was geen probleem.

      De andere man had hangwangen, het gezicht van een drinker en kort donker haar dat glansde van het haarwater. Zijn ogen waren scherp, onderzoekend en een beetje zorgelijk. Uit de binnenzak van zijn jasje haalde hij een legitimatiebewijs en klapte dat open. ‘James Hosty, meneer Amberson. Van de FBI.’

      Jij hebt alle reden om zorgelijk te kijken, dacht ik. Je had de leiding van het schaduwen van Lee, nietwaar, agent Hosty?

      Will Fritz zei: ‘We willen u graag een paar vragen stellen, meneer Amberson.’

      ‘Ja,’ zei ik. ‘En ik wil hier graag weg. Mensen die de president van de Verenigde Staten redden, worden meestal niet als misdadigers behandeld.’

      ‘Kom, kom,’ zei agent Hosty. ‘We hebben u toch een dokter gestuurd? En niet zomaar een dokter; úw dokter.’

      ‘Stel uw vragen maar,’ zei ik.

      En ik begon te dansen.

5

Fritz maakte zijn aktetas open en haalde er een plastic zak voor bewijsmateriaal uit. In die zak zat mijn revolver. ‘Dit wapen lag tegen de barricade van dozen die Oswald had opgebouwd, meneer Amberson. Was het van hem, denkt u?’

      ‘Nee, dat is een Police Special. Hij is van mij. Lee had ook een .38, maar dat was een Victory-model. Als hij dat wapen niet bij zich droeg, vindt u het waarschijnlijk in zijn woning of kamer.’

      Fritz en Hosty keken elkaar verrast aan en richtten hun blik toen weer op mij.

      ‘Dus u geeft toe dat u Oswald hebt gekend,’ zei Fritz.

      ‘Ja, maar niet zo goed. Ik wist niet waar hij woonde, anders zou ik daarheen zijn gegaan.’

      ‘Hij had een kamer in Beckley Street,’ zei Hosty. ‘Hij had zich daar ingeschreven als O.H. Lee. Hij schijnt nog een andere schuilnaam te hebben gehad. Alek Hidell. Die gebruikte hij om post te ontvangen.’

      ‘Had hij zijn vrouw en dochtertje niet bij zich?’ vroeg ik.

      Hosty glimlachte. Die glimlach rekte zijn hangwangen een halve kilometer in beide richtingen uit. ‘Wie stelt hier de vragen, meneer Amberson?’

      ‘Wij allebei,’ zei ik. ‘Ik heb mijn leven op het spel gezet om de president te redden, en mijn verloofde heeft dat van haar gegéven, dus ik vind dat ik het recht heb vragen te stellen.’

      Ik wachtte af hoe hard ze zich nu zouden opstellen. Als ze er heel hard tegenaan gingen, geloofden ze echt dat ik in het complot had gezeten. Als ze rustig bleven, geloofden ze dat niet, maar wilden ze zekerheid hebben.

      Het bleek ergens in het midden te zitten.

      Fritz gebruikte een stompe vinger om de zak met de revolver te laten ronddraaien. ‘Ik zal u vertellen wat er misschien is gebeurd, meneer Amberson. Ik zeg niet dat het zo is gegaan, maar u zult ons ervan moeten overtuigen dat we het mis hebben.’

      ‘Ja. Hebt u Sadies ouders gebeld? Die wonen in Savannah. U zou ook Deacon Simmons en Ellen Dockerty in Jodie moeten bellen. Dat waren surrogaatouders voor haar.’ Ik dacht daar even over na. ‘Eigenlijk voor ons beiden. Ik wilde Deke vragen getuige op ons huwelijk te zijn.’

      Fritz ging daar niet op in. ‘Het kan zo zijn gegaan dat u en uw vriendin met Oswald in het complot zaten. En dat u op het eind misschien niet meer durfde.’

      De altijd populaire complottheorie. Geen huis kan zonder.

      ‘Misschien besefte u op het laatste moment dat u op het punt stond de machtigste man van de hele wereld dood te schieten,’ zei Hosty. ‘U had een helder ogenblik. En dus hield u hem tegen. Als het zo is gegaan, kunt u op veel clementie rekenen.’

      Ja. Die clementie zou bestaan uit veertig, misschien vijftig jaar in de gevangenis van Leavenworth, waar ik dan hamburgers en kaas zou mogen eten in plaats van dood te gaan op de elektrische stoel.

      ‘Waarom waren we dan niet bij hem, agent Hosty? In plaats van op de deur te bonken om te worden binnengelaten.’

      Hosty haalde zijn schouders op. Vertel jij dat maar.

      ‘En als we een moordaanslag wilden plegen, moet u me met hem samen hebben gezien. Want ik weet dat u hem minstens een deel van de tijd schaduwde.’ Ik boog me naar voren. ‘Waarom hebben júllie hem niet tegengehouden, Hosty? Dat was júllie taak.’

      Hij trok zich terug alsof ik mijn vuist naar hem had geheven. Zijn wangen werden rood.

      Enkele ogenblikken verhardde mijn verdriet zich tot kwaadaardig plezier. ‘De FBI hield hem in de gaten omdat hij overliep naar Rusland, weer overliep naar de Verenigde Staten en toen naar Cuba probeerde over te lopen. Al maanden voor de horrorshow van vandaag deelde hij op straathoeken pro-Fidel-pamfletten uit.’

      ‘Hoe weet u dat?’ blafte Hosty.

      ‘Omdat hij het me heeft verteld. En wat gebeurt er? De president die al het mogelijke in het werk heeft gesteld om Castro van zijn voetstuk te stoten, komt naar Dallas. Omdat Lee in het schoolboekenmagazijn werkte, zat hij op de eerste rang voor de colonne. Dat wisten jullie, en jullie deden niets.’

      Fritz keek met een zekere afschuw naar Hosty. Het zat Hosty vast dwars dat de politieman uit Dallas erbij zat, maar wat kon hij doen? Het was Fritz’ bureau.

      ‘We zagen hem niet als een bedreiging,’ zei Hosty stijfjes.

      ‘Nou, dat was dan een grote fout. Wat stond er in het briefje dat hij je gaf, Hosty? Ik weet dat Lee naar je bureau is gegaan en een briefje voor je heeft achtergelaten toen hij hoorde dat je er niet was, maar hij wilde me niet vertellen wat erin stond. Hij keek me alleen met dat vage rot-op-glimlachje van hem aan. We hebben het over de man die de vrouw heeft gedood van wie ik hield, dus ik vind dat ik het verdien te weten. Schreef hij dat hij iets zou doen wat de aandacht van de hele wereld zou trekken? Ik durf te wedden dat hij dat schreef.’

      ‘Zoiets was het helemaal niet!’

      ‘Laat me dat briefje dan zien, als je durft.’

      ‘Eventuele communicatie van de heer Oswald is een aangelegenheid van de FBI.’

      ‘Ik denk dat je het niet kúnt laten zien. Ik durf te wedden dat het als as in de wc van je kantoor is gestrooid, in opdracht van directeur Hoover.’

      Als het nog niet was verbrand, zou dat nog gebeuren. Dat stond in Al’s notities.

      ‘Als u zo onschuldig bent,’ zei Fritz, ‘moet u ons maar eens vertellen hoe u Oswald kende en waarom u met een revolver rondliep.’

      ‘En waarom de dame een slagersmes met bloed had,’ voegde Hosty daaraan toe.

      Ik werd woedend. ‘De dame had overal bloed!’ riep ik uit. ‘Op haar kleren, op haar schoenen, in haar tasje! Die schoft heeft haar in haar borst geschoten, of is dat jullie niet opgevallen?’

      Fritz: ‘Rustig maar, meneer Amberson. Niemand beschuldigt u van iets.’ Hij liet één woordje weg: nog.

      Ik haalde diep adem. ‘Hebben jullie met dokter Perry gepraat? Jullie hebben hem naar me toe gestuurd om me te onderzoeken en mijn knie te behandelen, dus dat moet wel. Dat betekent dat jullie weten dat ik in augustus bijna ben doodgeslagen. De man die opdracht gaf tot die mishandeling – en eraan deelnam – is Akiva Roth, een bookmaker. Ik geloof niet dat hij me zoveel kwaad wilde doen als is gebeurd, maar waarschijnlijk vond hij me te brutaal en werd hij kwaad. Dat herinner ik me niet. Er is veel wat ik me sinds die dag niet kan herinneren.’

      ‘Waarom hebt u daar geen aangifte van gedaan?’

      ‘Omdat ik in coma lag, rechercheur Fritz. Toen ik bijkwam, wist ik het niet meer. Toen ik het weer wist – tenminste voor een deel – herinnerde ik me dat Roth zei dat hij in contact stond met een bookmaker in Tampa met wie ik zaken had gedaan, en met een gangster uit New Orleans die Carlos Marcello heette. Daardoor leek het me riskant om naar de politie te gaan.’

      ‘Bedoelt u dat de politie van Dallas corrupt is?’ Ik wist niet of Fritz’ woede echt of gespeeld was, en dat kon me ook niet veel schelen.

      ‘Ik bedoel alleen dat ik naar The Untouchables kijk en weet dat de maffia niet van verlinkers houdt. Ik kocht een revolver om me te beschermen – zoals mijn recht is volgens het Tweede Amendement op de grondwet – en droeg hem bij me.’ Ik wees naar de plastic zak. ‘Die daar.’

      Hosty: ‘Waar had u hem gekocht?’

      ‘Dat weet ik niet meer.’

      Fritz: ‘Uw geheugenverlies komt goed van pas, hè? Zoals iets in The Secret Storm of As the World Turns.’

      ‘Praat met Perry,’ herhaalde ik. ‘En kijk nog eens naar mijn knie. Die heb ik opnieuw verwond toen ik al die trappen op rende om het leven van de president te redden. Dat zal ik tegen de pers zeggen. Ik zal ook zeggen dat ik voor mijn burgerplicht werd beloond met een verhoor in een benauwd klein kamertje zonder dat ik zelfs een glas water kreeg.’

      ‘Wilt u water?’ vroeg Fritz, en ik begreep dat dit goed kon aflopen, als ik geen fout maakte. De president was ternauwernood aan moord ontkomen. Deze twee mannen – om van korpscommandant Jesse Curry van Dallas nog maar te zwijgen – zouden onder enorme druk staan om met een held op de proppen te komen. Omdat Sadie dood was, was ik het enige wat ze hadden.

      ‘Nee,’ zei ik, ‘maar een Coca-Cola gaat er wel in.’

6

Terwijl ik op mijn cola wachtte, dacht ik aan Sadie, die zei: ‘We laten een spoor van een kilometer breed achter.’ Dat was waar. Maar misschien kon ik dat in mijn voordeel gebruiken. Dat wil zeggen, als een zekere sleepwagenchauffeur van een zeker Esso-station in Fort Worth had gedaan wat het briefje onder de ruitenwisser van de Chevrolet hem vroeg.

      Fritz stak een sigaret op en schoof me het pakje toe. Ik schudde mijn hoofd en hij nam het terug. ‘Vertelt u ons hoe u hem kende,’ zei hij.

      Ik zei dat ik Lee had leren kennen in Mercedes Street, en dat we kennissen waren geworden. Ik luisterde naar Lees geraaskal over het kwaad van het fascistisch-imperialistische Amerika en de geweldige socialistische staat die op Cuba zou ontstaan. Cuba was het ideaal, zei hij. Rusland was overgenomen door waardeloze bureaucraten, en daarom was hij daar weggegaan. Op Cuba had je oom Fidel. Lee zei niet letterlijk dat oom Fidel over water kon lopen, maar het kwam er wel op neer.

      ‘Ik dacht dat hij gek was, maar ik vond dat hij wel een leuk gezin had.’ Dat was tenminste waar. Ik vond echt dat hij een leuk gezin had en ik vond echt dat hij gek was.

      ‘Hoe kwam het eigenlijk dat een leraar als u aan de slechte kant van Fort Worth was komen te wonen?’ vroeg Fritz.

      ‘Ik probeerde een roman te schrijven. Ik merkte dat ik dat niet kon terwijl ik lesgaf. Mercedes Street lag in een achterbuurt, maar die woning was goedkoop. Ik dacht dat ik minstens een jaar over het boek zou doen, en dat betekende dat ik zuinig moest zijn met mijn spaargeld. Als ik gedeprimeerd raakte van de buurt, probeerde ik te doen alsof ik in een zolderkamertje op de Rive Gauche woonde.’

      Fritz: ‘Zat er bij uw spaargeld ook geld dat u van bookmakers had gewonnen?’

      Ik: ‘Wat dat betreft, doe ik een beroep op het Vijfde Amendement.’

      Daar moest Will Fritz om lachen.

      Hosty: ‘Dus u leerde Oswald kennen en raakte met hem bevriend.’

      ‘Min of meer bevriend. Je wordt geen goede vrienden met mensen die gek zijn. Tenminste, ik niet.’

      ‘Gaat u verder.’

      ‘Lee en zijn gezin vertrokken; ik bleef. Op een dag kreeg ik ineens een telefoontje van hem: Marina en hij woonden in Elsbeth Street in Dallas. Hij zei dat het een betere buurt was, met veel beschikbare woningen, en dat de huren er laag waren. Ik zei tegen Fritz en Hosty dat ik intussen genoeg had van Mercedes Street en dat ik naar Dallas ging. Ik lunchte met Lee in het restaurant van warenhuis Woolworth en maakte een wandeling door de buurt. Ik huurde de benedenwoning op 214 West Neely Street, en toen de bovenwoning vrijkwam, vertelde ik dat aan Lee. Op die manier bewees ik hem een wederdienst.

      Zijn vrouw hield niet van de woning aan Elsbeth Street,’ vervolgde ik. ‘Het huis aan West Neely Street was om de hoek, en veel mooier. En dus gingen ze daar wonen.’

      Ik wist niet hoe goed ze dat verhaal zouden natrekken, hoe goed de chronologie zou standhouden, of wat Marina tegen hen zou zeggen, maar die dingen waren niet belangrijk voor mij. Ik had alleen tijd nodig. Een verhaal dat ook maar enigszins geloofwaardig was, zou me die tijd opleveren, vooral omdat FBI-agent Hosty alle reden had om mij met fluwelen handschoentjes aan te pakken. Als ik vertelde wat ik over zijn contacten met Oswald wist, zou hij de rest van zijn carrière vernikkelen van de kou in Alaska.

      ‘Toen gebeurde er iets wat me de oren deed spitsen. Dat was in april. Rond Pasen. Ik zat aan de keukentafel en werkte aan mijn boek, toen er een dure auto – een Cadillac, geloof ik – stopte. Er stapten twee mensen uit. Een man en een vrouw. Goed gekleed. Ze hadden een pluchen beest voor Junie. Dat is...’

      Fritz: ‘We weten wie June Oswald is.’

      ‘Ze gingen de trap op, en ik hoorde de man – hij had een Duits accent en een sonore basstem – ik hoorde hem zeggen: “Lee, hoe kon je nou missen?”’

      Hosty boog zich naar voren met ogen zo groot als ze in dat vlezige gezicht maar konden worden. ‘Wát?’

      ‘U hebt me goed verstaan. Dus ik keek in de krant, en weet u wat? Vier of vijf dagen eerder had iemand een schot gelost op een of andere gepensioneerde generaal. Een spraakmakende rechtse figuur. Precies het type waar Lee zo de pest aan had.’

      ‘Wat deed u?’

      ‘Niets. Ik wist dat hij een revolver had – hij liet hem een keer aan me zien – maar volgens de krant gebruikte de man die op Walk­er schoot een geweer. Trouwens, intussen was ik in gedachten vooral bij mijn vriendin. U vroeg waarom ze een mes in haar tasje had. Het antwoord is eenvoudig: ze was doodsbang. Ze is ook aangevallen, zij het niet door meneer Roth, maar door haar ex-man. Die heeft haar lelijk verminkt.’

      ‘We hebben het litteken gezien,’ zei Hosty, ‘en we voelen mee met uw verlies, meneer Amberson.’

      ‘Dank u.’ Daar zie je niet naar uit, dacht ik. ‘Het mes dat ze bij zich had, was hetzelfde mes dat haar ex – hij heette John Clayton – gebruikte om haar te verminken. Ze droeg het overal met zich mee.’ Ik herinnerde me dat ze had gezegd: Voor het geval dat. En dat ze had gezegd: En dit is zo’n geval, nietwaar? Dit is typisch zo’n geval.

      Ik hield mijn handen even over mijn gezicht. Ze wachtten. Ik liet mijn handen in mijn schoot vallen en ging verder met een toonloze stem. Ik beperkte me tot de feiten.

      ‘Ik hield de woning in West Neely Street aan, maar ik bracht het grootste deel van de zomer in Jodie door, waar ik voor Sadie zorgde. Ik had het boek dat ik schreef al min of meer opgegeven en dacht erover weer te gaan solliciteren bij de Denholm Scholengemeenschap. Toen kreeg ik met Akiva Roth en zijn gangsters te maken en kwam ik zelf in het ziekenhuis terecht. Toen ze me lieten vertrekken, ging ik naar revalidatiecentrum Eden Fallows.’

      ‘Dat ken ik,’ zei Fritz. ‘Een soort begeleid wonen.’

      ‘Ja, en Sadie was mijn voornaamste begeleidster. Ik zorgde voor haar toen haar man haar had verminkt; zij zorgde voor mij toen Roth en zijn trawanten mij in elkaar hadden geslagen. Zo is de cirkel rond. De dingen vormen... ik weet het niet... een soort harmonie.’

      ‘De dingen gebeuren om een reden,’ zei Hosty ernstig, en een ogenblik had ik zin om over de tafel heen te duiken en op zijn vlezige, rood aangelopen gezicht in te beuken. Maar niet omdat hij ongelijk had. Naar mijn bescheiden mening gebeurden dingen inderdaad om een reden, maar of we die reden prettig vonden? Zelden.

      ‘Eind oktober vond dokter Perry het goed dat ik korte afstanden reed.’ Dat was een flagrante leugen, maar misschien praatten ze voorlopig niet met Perry... en wanneer ze mij als authentieke Amerikaanse held wilden presenteren, controleerden ze misschien helemaal niets. ‘Ik ging dinsdag nog een keer naar de woning in West Neely Street in Dallas. Dat was vooral een impuls. Ik wilde nagaan of er herinneringen terugkwamen als ik naar het huis keek.’

      Ik was inderdaad naar West Neely Street gegaan, maar om de revolver onder de veranda vandaan te halen.

      ‘Daarna besloot ik te gaan lunchen bij Woolworth, net als vroeger. En wie zag ik daar aan het buffet zitten? Lee, achter een broodje tonijn. Ik ging zitten en vroeg hem hoe het ging, en toen vertelde hij me dat de FBI hem en zijn vrouw lastigviel. Hij zei: ‘‘Ik zal die schoften eens leren dat ze mij niet het leven zuur moeten maken, George. Als je vrijdagmiddag tv-kijkt, krijg je misschien iets te zien.’’’

      ‘Allemachtig,’ zei Fritz. ‘Bracht u dat in verband met het bezoek van de president?’

      ‘Eerst niet. Ik volgde Kennedy nooit zo aandachtig; ik ben Republikein.’ Twee leugens voor de prijs van één. ‘Trouwens, Lee ging meteen over op zijn favoriete onderwerp.’

      Hosty: ‘Cuba.’

      ‘Ja. Cuba en viva Fidel. Hij vroeg niet eens waarom ik mank liep. Hij werd helemaal in beslag genomen door zijn eigen ideeën, weet u. Zo was Lee nu eenmaal. Ik trakteerde hem op een custardpudding – goh, die is goed bij Woolworth, en dat voor een kwartje – en vroeg hem waar hij werkte. Het schoolboekenmagazijn in Elm Street, zei hij. Hij zei het met een brede glimlach, alsof niets ter wereld beter was dan vrachtwagens uitladen en met dozen sjouwen.’

      Ik liet het meeste van zijn geouwehoer van me afglijden, zei ik, omdat mijn been pijn deed en ik weer hoofdpijn kreeg. Ik reed naar Eden Fallows en deed een dutje. Maar toen ik wakker werd, kwamen de woorden van die Duitse kerel weer bij me op: hoe kon je nou missen? Ik zette de tv aan, en ze hadden het over het bezoek van de president. Dat, zei ik, was het moment waarop ik me zorgen begon te maken. Ik zocht in de stapel kranten in de huiskamer, vond de route van de colonne en zag dat die langs het schoolboekenmagazijn leidde.

      ‘Ik zat daar die hele woensdag op te broeden.’ Ze bogen zich nu over de tafel naar me toe. Ze hingen aan mijn lippen. Hosty maakte notities zonder op zijn schrijfblok te kijken. Ik vroeg me af of hij ze later zou kunnen lezen. ‘Ik zei tegen mezelf: Misschien meent hij het echt. En dan zei ik: Nee, Lee is veel geschreeuw en weinig wol. Zo ging het in mijn hoofd heen en weer. Gisterochtend belde ik Sadie. Ik vertelde haar het hele verhaal en vroeg haar wat ze ervan vond. Ze belde Deke – Deke Simmons, de man die ik haar surrogaatvader noemde – en belde me toen terug. Ze zei dat ik het de politie moest vertellen.’

      Fritz zei: ‘Ik wil je verdriet niet erger maken, maar als je dat had gedaan, zou je vriendin nu nog in leven zijn.’

      ‘Wacht. Jullie hebben het hele verhaal nog niet gehoord.’ En ik natuurlijk ook niet; ik verzon van alles ter plekke. ‘Ik zei tegen Deke en haar dat de politie erbuiten moest blijven, want als Lee onschuldig was, zou hij helemáál naar de bliksem gaan. Jullie moeten begrijpen dat de man amper het hoofd boven water kon houden. Mercedes Street was pure ellende en West Neely Street was nauwelijks beter, maar dat vond ik niet erg – ik ben vrijgezel en ik had mijn boek om aan te werken. Plus een beetje geld op de bank. Lee daarentegen... Hij had een mooie vrouw en twee dochtertjes, de tweede nog maar net geboren, en hij had nauwelijks een dak boven zijn hoofd. Hij was geen slecht mens...’

      Nu zou ik mijn neus willen bevoelen om er zeker van te zijn dat hij niet groter werd.

      ‘... maar hij was altijd de lul, als ik het zo mag zeggen. Door zijn idiote ideeën kon hij geen baan houden. Als hij er een had, zei hij, kwam de FBI het voor hem verpesten. Zo was het ook met zijn werk op de drukkerij gegaan, zei hij.’

      ‘Dat is onzin,’ zei Hosty. ‘Die jongen gaf altijd anderen de schuld van problemen die hij zelf had veroorzaakt. Maar over sommige dingen zijn we het eens, Amberson. Hij was altijd de lul. Hij was een sukkel, en ik had medelijden met zijn vrouw en kinderen. Verdomd veel medelijden.’

      ‘O ja? Goed zo. Nou, hij had een baan en ik wilde niet dat hij die kwijtraakte doordat hij onzin uitkraamde... iets waarin hij gespecialiseerd was. Ik zei tegen Sadie dat ik de volgende dag – vandaag – naar het schoolboekenmagazijn zou gaan om te kijken hoe het met hem ging. Ze zei dat ze met me mee zou komen. Ik zei nee. Als Lee echt zijn verstand kwijt was en iets van plan was, kon ze in gevaar komen.’

      ‘Maakte hij de indruk dat hij zijn verstand kwijt was toen je met hem lunchte?’ vroeg Fritz.

      ‘Nee, toen was hij doodkalm, maar dat was hij altijd.’ Ik boog me naar hem toe. ‘Ik wil dat je heel goed luistert naar wat ik nu ga zeggen, rechercheur Fritz. Ik wist dat ze met me mee wilde gaan, of ik nu zei dat ik dat niet wilde of niet. Ik hoorde het aan haar stem. En dus maakte ik dat ik wegkwam. Dat deed ik om haar te beschermen. Voor het geval dat.

      En dit is zo’n geval, hè? Dit is typisch zo’n geval, fluisterde de Sadie in mijn hoofd. Ze zou daar blijven tot ik haar weer in levenden lijve zag. Ik nam me heilig voor dat ik haar terug zou zien, wat er ook voor nodig was.

      ‘Ik wilde in een hotel overnachten, maar de hotels waren vol. Toen dacht ik aan Mercedes Street. Ik had de sleutel van 2706, waar ik zelf woonde, ingeleverd, maar ik had nog steeds een sleutel van 2703 aan de overkant, waar Lee woonde. Die heb ik van hem gekregen om zijn planten water te geven.’

      Hosty: ‘Hij had plánten?’

      Mijn aandacht was nog gericht op Will Fritz. ‘Sadie maakte zich grote zorgen toen ze merkte dat ik uit Eden Fallows was vertrokken. Deke ook. En dus belde hij de politie. Niet één keer, maar verschillende keren. Elke keer zei de politieman die de telefoon opnam tegen hem dat hij geen onzin moest verkopen, om meteen daarna op te hangen. Ik weet niet of iemand die gesprekken op de band heeft opgenomen, maar Deke kan het jullie vertellen, en hij heeft geen reden om te liegen.’

      Nu was Fritz degene die rood werd. ‘Als je eens wist hoeveel doodsbedreigingen we binnenkrijgen...’

      ‘Ongetwijfeld. En jullie mankracht is beperkt. Maar zeg dan niet tegen mij dat Sadie nog in leven zou zijn geweest als we de politie hadden gebeld. Wil je dat niet meer tegen me zeggen?’

      Hij zei niets.

      ‘Hoe heeft ze je gevonden?’

      Daar hoefde ik niet over te liegen, en dat deed ik dan ook niet. Maar straks zouden ze vragen stellen over de trip van Mercedes Street in Fort Worth naar het schoolboekenmagazijn in Dallas. Dat was het riskantste deel van mijn verhaal. Ik maakte me geen zorgen over de Studebaker-cowboy. Sadie had hem een jaap verkocht, maar pas nadat hij had geprobeerd haar tasje te stelen. De auto had op zijn laatste benen gelopen, en ik had het gevoel dat de cowboy niet eens aangifte zou doen van de diefstal. Natuurlijk hadden we daarna nog een auto gestolen, maar omdat we zo’n dringende boodschap hadden, zou de politie daar vast geen werk van maken. Als ze dat wel deden, zou de pers hen kruisigen. Ik maakte me wel zorgen over de rode Chevrolet, die auto met staartvinnen als de wenkbrauwen van een vrouw. Een kofferbak met een paar stuks bagage kon wel worden verklaard; we hadden al eerder wilde week­ends in de Candlewood Bungalows gehad. Maar als ze in Al Templetons schrift keken... Daar moest ik niet aan denken.

      Er werd nonchalant op de deur van de verhoorkamer geklopt, en een van de agenten die me naar het politiebureau hadden gebracht stak zijn hoofd naar binnen. Achter het stuur van de politiewagen, en terwijl zijn collega en hij mijn persoonlijke bezittingen bekeken, had hij een keiharde, gevaarlijke indruk gemaakt, een agent uit een misdaadfilm. Nu hij onzeker van zichzelf was, en een en al opwinding, zag ik dat hij niet ouder dan drieëntwintig was en nog met z’n laatste jeugdpuistjes rondliep. Achter hem zag ik veel mensen – sommigen in uniform, anderen niet – die hun hals rekten om een blik op mij te kunnen werpen. Fritz en Hosty keken de ongenode nieuwkomer geërgerd aan.

      ‘Eh, sorry dat ik u stoor, maar er is telefoon voor meneer Amberson.’

      Hosty’s gezicht liep meteen weer knalrood aan. ‘Jongen, we doen hier een verhoor. Het kan me niet schelen wie er belt, al is het de president van de Verenigde Staten.’

      De agent slikte. Zijn adamsappel ging op en neer als een aap op een stok. ‘Eh... het ís de president van de Verenigde Staten.’

      Blijkbaar kon het ze toch iets schelen.

7

Ze brachten me door de gang naar de kamer van commissaris Curry. Fritz steunde me onder mijn ene arm en Hosty onder de andere. Nu ze samen dertig of veertig kilo van mijn gewicht tilden, liep ik nauwelijks mank. Er waren verslaggevers, tv-camera’s en grote lampen die de temperatuur wel moesten opjagen tot tegen de veertig graden. Deze mensen – één stapje boven paparazzi – hoorden niet thuis in een politiebureau na een moordaanslag, maar ik was niet verbaasd. Op een andere tijdlijn waren ze na Oswalds arrestatie naar binnen gedrongen en had niemand hen eruit geschopt. Voor zover ik wist, had zelfs niemand dat voorgesteld.

      Hosty en Fritz maakten met ijzige gezichten de weg vrij. Er werden vragen afgevuurd op hen en mij. Hosty riep: ‘Meneer Amberson zal een verklaring afgeven nadat hij alles aan de autoriteiten heeft verteld!’

      ‘Wanneer?’ riep iemand.

      ‘Morgen, overmorgen, misschien volgende week!’

      Er werd gekreund. Daar moest Hosty om glimlachen.

      ‘Misschien volgende máánd. Op dit moment wacht president Kennedy aan de telefoon, dus achteruit iedereen!’

      Ze deinsden terug, kwetterend als eksters.

      Het enige middel wat koelte gaf in commissaris Curry’s kamer was een ventilator op een boekenplank, maar na de verhoorkamer en de felle cameralampen op de gang voelde de bewegende lucht heerlijk aan. Op het vloeiblad stond een grote zwarte telefoon. Daarnaast lag een map met LEE H. OSWALD op de tab. Het was een dunne map.

      Ik pakte de telefoon op. ‘Hallo?’

      De nasale New England-stem joeg een huivering door me heen. Dit was een man die nu op een marmeren plaat in een mortuarium zou liggen als Sadie en ik er niet waren geweest. ‘Meneer Amberson? Met Jack Kennedy. Ik... eh... hoorde dat mijn vrouw en ik... eh... ons leven aan u te danken hebben. Ik heb ook gehoord dat u iemand hebt verloren die u erg dierbaar was.’

      ‘Ze heette Sadie Dunhill, meneer de president. Oswald heeft haar doodgeschoten. Als hij dat niet had gedaan, zou ze de ogen uit zijn hoofd hebben gekrabd.’

      ‘Ik vind uw... eh... verlies heel erg, meneer Amberson. Mag ik u... eh... George noemen?’

      ‘Zoals u wilt.’ Ik dacht: Ik heb dit gesprek niet echt. Het is een droom.

      ‘Haar land zal haar overladen met dank... en jou ongetwijfeld met leedbetuigingen. Laat mij... eh... de eerste zijn die beide aanbiedt.’

      ‘Dank u, meneer de president.’ Mijn keel trok zich samen en ik kon bijna alleen maar fluisteren. Ik zag haar ogen, die zo hadden gestraald toen ze in mijn armen lag te sterven. Jake, wat hebben we gedanst. Geven presidenten iets om zulke dingen? Weten ze er zelfs iets van? Misschien de besten wel. Misschien dienen ze daarom het land.

      ‘Er is... eh... iemand anders die je wil bedanken, George. Mijn vrouw is hier nu niet, maar ze... eh... is van plan je vanavond te bellen.’

      ‘Meneer de president, ik weet niet waar ik vanavond zal zijn.’

      ‘Ze vindt je wel. Ze is erg... eh... vastbesloten als ze iemand wil bedanken. Vertel me nu eens, George, hoe gaat het met jóú?’

      Ik zei dat het goed met me ging, wat niet zo was. Hij beloofde me heel binnenkort in het Witte Huis te ontvangen, en ik bedankte hem, maar ik dacht niet dat het tot zo’n bezoek aan het Witte Huis zou komen. Tijdens dat hele droomachtige gesprek, terwijl de ventilator op mijn bezwete gezicht blies en het matglazen bovenpaneel van commissaris Curry’s deur glansde in het bovennatuurlijke licht van de cameralampen buiten, stampten er drie woorden door mijn hoofd.

      Ik ben veilig. Ik ben veilig. Ik ben veilig.

      De president van de Verenigde Staten had me vanuit Austin gebeld om me te bedanken voor het redden van zijn leven, en ik was veilig. Ik kon doen wat ik moest doen.

8

Vijf minuten na mijn surrealistische gesprek met John Fitzgerald Kennedy hielpen Hosty en Fritz me de achtertrap af naar de garage waar Oswald zou zijn neergeschoten door Jack Ruby. Toen hadden daar een heleboel mensen staan wachten tot de moordenaar naar het huis van bewaring werd overgebracht. Nu was het daar zo leeg dat onze voetstappen galmden. Mijn oppassers brachten me met de auto naar het Adolphus Hotel, en ik was niet verbaasd toen ik in de kamer terechtkwam die ik ook had gehad toen ik net in Dallas was aangekomen. Alles wat rondgaat, komt terug, zeggen ze, en hoewel ik er nooit achter ben gekomen wie de raadselachtige wijzen die bekendstaan als ‘ze’ dan wel mogen zijn, hebben ze beslist gelijk als het op tijdreizen aankomt.

      Fritz vertelde me dat de agenten die op de gang en beneden in de hal stonden daar uitsluitend waren om mij te beschermen en om de pers op afstand te houden. (Kom nou.) Toen gaf hij me een hand. Hosty van de FBI gaf me ook een hand, en toen hij dat deed, merkte ik dat er een opgevouwen stukje papier van zijn hand in de mijne overging. ‘Slaap maar eens goed,’ zei hij. ‘Dat heb je verdiend.’

      Toen ze weg waren, vouwde ik het papiertje open. Het was een velletje uit een notitieboekje. Hij had drie zinnen geschreven, waarschijnlijk toen ik door de telefoon met Jack Kennedy sprak.

      Je telefoon wordt afgeluisterd. Ik zie je om negen uur vanavond. Verbrand dit & spoel de as door.

      Ik verbrandde het briefje zoals Sadie het mijne had verbrand, pakte toen de telefoon op en schroefde het mondstuk eraf. Aan de draden was een blauw cilindertje bevestigd; het was niet groter dan een AA-batterij. Ik vond het grappig dat de opdruk Japans was – het deed me denken aan mijn oude vriend Stille Mike.

      Ik trok het los, stopte het in mijn zak, schroefde het mondstuk er weer op en draaide de 0. De telefoniste was een hele tijd stil toen ik mijn naam had genoemd. Ik wilde net weer ophangen en het opnieuw proberen, toen ze in huilen uitbarstte en me brabbelend bedankte voor het redden van de president. Als ze iets kon doen, zei ze, als iemand in het hotel iets kon doen, hoefde ik alleen maar te bellen, ze heette Marie en ze wilde alles wel doen om me te bedanken.

      ‘Je kunt me om te beginnen doorverbinden met Jodie,’ zei ik, en ik gaf haar Dekes nummer.

      ‘Natuurlijk, meneer Amberson. God zegene u. Ik verbind u door.’

      De telefoon zoemde twee keer, en toen nam Deke op. Zijn stem klonk schor en gesmoord, alsof hij een lelijke verkoudheid had. ‘Als dit weer zo’n verrekte journalist is...’

      ‘Dat is het niet. Ik ben het, George.’ Ik zweeg even. ‘Jake.’

      ‘O, Jake,’ zei hij bedroefd, en toen begon híj te huilen. Ik wachtte en hield de telefoon zo stevig vast dat het pijn deed aan mijn hand. Mijn slapen pulseerden. De dag liep op zijn eind, maar het licht dat door de ramen viel, was nog te fel. In de verte hoorde ik het rommelen van de donder. Ten slotte vroeg Deke: ‘Ben je ongedeerd?’

      ‘Ja, maar Sadie...’

      ‘Ik weet het. Het is op het nieuws. Ik hoorde het toen ik onderweg was naar Fort Worth.’

      Dus de vrouw met de kinderwagen en de chauffeur van de sleepwagen van het Esso-station hadden gedaan wat ik had gehoopt dat ze zouden doen. Goddank. Niet dat het me erg belangrijk leek, toen ik daar zat te luisteren naar die diepbedroefde man die zijn tranen probeerde te bedwingen.

      ‘Deke... neem je het mij kwalijk? Ik zou daar begrip voor hebben.’

      ‘Nee,’ zei hij ten slotte. ‘Ellie ook niet. Als Sadie een besluit heeft genomen, voert ze het uit. En als je inderdaad in Mercedes Street in Fort Worth was, heb ik haar verteld hoe ze je kon vinden.’

      ‘Ik was daar.’

      ‘Heeft die rotzak haar doodgeschoten? Dat zeggen ze op het nieuws.’

      ‘Ja. Hij wilde mij ook neerschieten, maar mijn slechte been... Ik viel. En zij was recht achter me.’

      ‘Jezus.’ Zijn stem werd een beetje krachtiger. ‘Maar ze stierf terwijl ze deed wat goed was. Daar zal ik me aan vastklampen. Daar moet jij je ook aan vastklampen.’

      ‘Zonder haar zou ik daar nooit zijn gekomen. Als je haar had kunnen zien... hoe vastbesloten ze was... hoe moedig...’

      ‘Jezus,’ herhaalde hij. Het kwam er als een zucht uit. Hij klonk heel, heel oud. ‘Het was allemaal waar. Alles wat je zei. En alles wat zíj over jou zei. Jij komt echt uit de toekomst, hè?’

      Wat was ik blij dat ik het afluisterapparaatje in mijn zak had zitten! Ik geloofde niet dat ze de tijd hadden gehad om apparaatjes in de kamer zelf aan te brengen, maar evengoed hield ik mijn hand bij het mondstuk en dempte ik mijn stem: ‘Geen woord daarover tegen de politie of de pers.’

      ‘Grote goden, nee!’ Hij klonk verontwaardigd bij het idee. ‘Je zou nooit meer vrij leven!’

      ‘Heb je onze bagage uit de kofferbak van de Chevrolet gehaald? Zelfs nadat...’

      ‘Reken maar. Ik wist dat het belangrijk was, want zodra ik het hoorde, wist ik dat jij onder verdenking zou staan.’

      ‘Ik denk dat het wel goed met me komt,’ zei ik, ‘maar je moet mijn tas openmaken en... heb je een vuilverbrander?’

      ‘Ja, achter de garage.’

      ‘Er zit een blauw notitieboekje in de tas. Stop het in de vuilverbrander en verbrand het. Wil je dat voor me doen?’ En voor Sadie. We rekenen allebei op jou.

      ‘Ja. Dat doe ik. Jake, ik vind het zo erg voor jou.’

      ‘En ik vind het erg voor jou. Voor jou en Ellie.’

      ‘Het is geen eerlijke ruil!’ riep hij uit. ‘Al is hij de president, het is geen eerlijke ruil!’

      ‘Nee,’ zei ik. ‘Dat is het niet. Maar Deke... het ging niet alleen om de president. Het ging om alle erge dingen die zouden zijn gebeurd als hij was gestorven.’

      ‘Ik moet je maar op je woord geloven. Maar dat valt niet mee.’

      ‘Ik weet het.’

      Zouden ze op de school een herdenkingsdienst voor Sadie houden, zoals ze voor Mimi hadden gedaan? Natuurlijk. De tv-netwerken zouden cameraploegen sturen, en er zou in heel Amerika geen oog droog blijven. Maar als de dienst voorbij was, zou Sadie nog steeds dood zijn.

      Tenzij ik dat veranderde. Dat zou betekenen dat ik alles opnieuw moest doormaken, maar voor Sadie zou ik het doen – zelfs wanneer ze op het feest waar ik haar had ontmoet een blik op me wierp en vond dat ik te oud voor haar was (al zou ik mijn best doen om haar op andere gedachten te brengen.) Dat was zelfs een voordeel: nu ik wist dat Lee echt de enige schutter was geweest, zou ik dat stuk verdriet al veel eerder uit de weg kunnen ruimen.

      ‘Jake? Ben je daar nog?’

      ‘Ja. En vergeet niet me George te noemen als je over me praat, oké?’

      ‘Wees maar niet bang. Ik mag dan oud zijn, mijn hersenen doen het nog goed. Zie ik je terug?’

      Niet als FBI-agent Hosty me vertelt wat ik wil horen, dacht ik.

      ‘Als je me niet meer ziet, betekent dat juist dat het goed is afgelopen.’

      ‘Oké. Jake, heeft ze... heeft ze aan het eind iets gezegd?’

      Ik ging hem niet vertellen wat haar laatste woorden waren geweest, dat was privé, maar ik kon hem wel iets anders vertellen. Hij zou het doorgeven aan Ellie, en Ellie zou het doorgeven aan al Sadies vrienden in Jodie. Ze had er veel gehad.

      ‘Ze vroeg of de president veilig was. Toen ik haar vertelde dat hij dat was, deed ze haar ogen dicht en glipte ze weg.’

      Deke huilde weer. Mijn hele gezicht deed pijn. Tranen zouden een opluchting zijn geweest, maar mijn ogen waren zo droog als steentjes.

      ‘Vaarwel,’ zei ik. ‘Vaarwel, oude vriend.’

      Ik hing zachtjes op en bleef een tijdje stilzitten, kijkend naar het licht van een zonsondergang in Dallas dat rood door het raam viel. Bij avond rood licht, zeeman blij gezicht, zeiden ze wel eens... maar ik hoorde de donder weer rommelen. Vijf minuten later, toen ik mezelf onder controle had, pakte ik mijn telefoon weer op en draaide opnieuw de 0. Ik zei tegen Marie dat ik even ging liggen en vroeg haar me om acht uur met een telefoontje te wekken. Ik vroeg haar ook tot dan toe geen telefoontjes naar me door te verbinden.

      ‘O, dat is al geregeld,’ zei ze opgewonden. ‘Geen binnenkomende telefoontjes naar uw kamer – orders van commissaris Curry.’ Haar stem zakte een register. ‘Was hij gek, meneer Amberson? Ik bedoel, hij móét wel gek zijn geweest, maar leek hij het ook?’

      Ik herinnerde me de wilde ogen en de duivelse grijns. ‘Jazeker,’ zei ik. ‘Dat was hij zeker. Acht uur, Marie. Tot dan toe niets.’

      Ik hing op voordat ze nog meer kon zeggen. Toen trok ik mijn schoenen uit (het was een traag en pijnlijk proces om me van de linker te ontdoen), ging op het bed liggen en legde mijn arm over mijn ogen. Ik zag Sadie de madison dansen. Ik zag Sadie tegen me zeggen: ‘Komt u binnen, goede heer, houdt u van cake?’ Ik zag haar in mijn armen, haar stralende stervende ogen opkijkend naar mijn gezicht.

      Ik dacht aan het konijnenhol, en dat je alles terugzette wanneer je daar opnieuw doorheen ging.

      Ten slotte viel ik in slaap.

9

Hosty klopte precies om negen uur aan. Ik deed open en hij kwam binnen. Hij had een aktetas in zijn ene hand (maar niet míjn tas, dus dat was nog goed). In zijn andere hand had hij een fles champagne, het goede spul, Moët et Chandon, met een rood-wit-blauwe strik om de hals. Hij zag er heel moe uit.

      ‘Amberson,’ zei hij.

      ‘Hosty,’ antwoordde ik.

      Hij sloot de deur en wees naar de telefoon. Ik haalde het afluisterapparaatje uit mijn zak en liet het zien. Hij knikte.

      ‘Dit is het enige?’ vroeg ik.

      ‘Ja. Dat apparaatje is van de politie van Dallas, en dit is nu onze zaak. We krijgen onze orders rechtstreeks van Hoover. Als iemand naar het afluisterapparaatje vraagt, heb je het zelf gevonden.’

      ‘Oké.’

      Hij hield de champagne omhoog. ‘Met de complimenten van de hoteldirectie. Ze stonden erop dat ik deze fles meebracht. Wil je toosten op de president van de Verenigde Staten?’

      Aangezien mijn mooie Sadie op dat moment op een marmeren plaat in het mortuarium lag, had ik er geen behoefte aan om op iets te toosten. Ik was geslaagd, en het succes gaf me een vieze smaak in mijn mond.

      ‘Nee.’

      ‘Ik ook niet, maar ik ben verrekte blij dat hij nog leeft. Wil je een geheim weten?’

      ‘Ja.’

      ‘Ik heb op hem gestemd. Misschien ben ik wel de enige FBI-agent die dat heeft gedaan.’

      Ik zei niets.

      Hosty ging in een van de twee fauteuils in de kamer zitten en slaakte een diepe zucht van verlichting. Hij zette zijn tas tussen zijn voeten neer en draaide de fles om zodat hij het etiket kon lezen. ‘1958. Wijnkenners zouden waarschijnlijk weten of dat een goed jaar was, maar ik ben zelf meer iemand voor bier.’

      ‘Ik ook.’

      ‘Dan zul je misschien van de Lone Star genieten die ze beneden voor je bewaren. Er is een krat van dat bier, en een ingelijste brief waarin ze je beloven je de rest van je leven elke maand een krat te sturen. En er is ook nog meer champagne. Ik zag minstens tien flessen. Iedereen stuurt ze, van de Kamer van Koophandel van Dallas tot de VVV. Je hebt een Zenith-kleurentelevisie die nog in de doos zit, een massief gouden zegelring met een afbeelding van de president, afkomstig van Juwelier Calloway, een tegoedbon voor drie nieuwe pakken van Dallas Herenmode, en allerlei andere dingen, waaronder een sleutel van de stad. De directie heeft een kamer op de begane grond beschikbaar gesteld voor alles wat er binnenkomt, en ik denk dat ze morgenvroeg nog een kamer nodig hebben. En het eten! De mensen brengen taarten, pasteien, stoofschotels, rosbief, barbecuekip en genoeg Mexicaans eten om je vijf jaar aan de dunne te houden. We sturen ze weg, en ze gaan met grote tegenzin, neem dat maar van me aan. Er staan vrouwen voor het hotel die... nou, laten we zeggen dat Jack Kennedy zelf jaloers zou zijn, en hij is een legendarische neuker. Als je wist wat de directeur over het seksleven van die man in de dossiers heeft, zou je het niet geloven.’

      ‘Het zou je verbazen hoeveel ik kan geloven.’

      ‘Dallas houdt van je, Amberson. Het hele land houdt van je.’ Hij lachte. De lach ging over in een hoest. Toen die voorbij was, stak hij een sigaret op. Daarna keek hij op zijn horloge. ‘Met ingang van zeven over negen, Central Standard Time, op de avond van 22 november 1963 ben jij de held van Amerika.’

      ‘En jij, Hosty? Houd jij van me? En directeur Hoover?’

      Hij legde zijn sigaret na één trek in de asbak, boog zich toen naar voren en keek me strak aan. Zijn ogen zaten diep weggedoken in plooien van vlees, en ze waren vermoeid, maar evengoed waren ze helder en alert.

      ‘Kijk me aan, Amberson. Kijk me recht in de ogen. En vertel me dan of je met Oswald in het complot zat of niet. En laat het de waarheid zijn, want ik merk het als je liegt.’

      Gezien de stuntelige manier waarop hij Oswald had aangepakt, geloofde ik dat niet, maar ik geloofde dat híj het geloofde. En dus keek ik hem aan en zei: ‘Ik zat niet met hem in het complot.’

      Enkele ogenblikken zei hij niets. Toen zuchtte hij, leunde achterover en pakte zijn sigaret op. ‘Nee. Dat zat je niet.’ Hij blies rook uit zijn neusgaten. ‘Voor wie werk je dan? De CIA? De Russen misschien? Ik denk dat zelf niet, maar de directeur gelooft dat de Russen met het grootste genoegen een spion zouden opofferen om een moordaanslag te voorkomen die tot een internationaal incident zou leiden. Misschien zelfs de Derde Wereldoorlog. Vooral wanneer de mensen horen dat Oswald in Rusland is geweest.’ Hij sprak het uit als Roesseland, zoals de televisie-evangelist Hargis deed. Misschien vond Hosty dat grappig.

      Ik zei: ‘Ik werk voor niemand. Ik ben zomaar iemand, Hosty.’

      Hij wees met zijn sigaret naar me. ‘Blijf dat denken.’ Hij maakte zijn tas open en haalde er een map uit die nog dunner was dan de Oswald-map die ik in Curry’s kamer had zien liggen. Dat zou mijn dossier zijn, en het zou dikker worden... maar niet zo snel als in de gecomputeriseerde eenentwintigste eeuw.

      ‘Voor Dallas was je in Florida. In Sunset Point.’

      ‘Ja.’

      ‘Je hebt als invaller lesgegeven op scholen in Sarasota.’

      ‘Ja.’

      ‘Daarvoor was je enige tijd in... was het Derren? Derren in Maine?’

      ‘Derry.’

      ‘Wat deed je daar precies?’

      ‘Daar begon ik aan mijn boek.’

      ‘Ja, en daarvoor?’

      ‘Her en der.’

      ‘Hoeveel weet je van mijn contacten met Oswald, Amberson?’

      Ik bleef zwijgen.

      ‘Niet zo schuchter. We zijn hier onder elkaar.’

      ‘Genoeg om jou en je directeur in de problemen te brengen.’

      ‘Tenzij?’

      ‘Laat me het zo stellen. De hoeveelheid moeilijkheden die ik jullie bezorg, is recht evenredig met de hoeveelheid moeilijkheden die jullie mij bezorgen.’

      ‘Kun je zeggen dat je desnoods dingen zou verzinnen die je niet zeker weet... tot onze schade?’

      Ik zei niets.

      Hij zei, alsof hij in zichzelf praatte: ‘Het verbaast me niet dat je een boek aan het schrijven was. Je had ermee moeten doorgaan, Amberson. Waarschijnlijk zou het een bestseller zijn geworden. Want je hebt een grote fantasie. Dat moet ik je nageven. Je kwam vanmiddag heel geloofwaardig over. En je weet dingen die je niet zou moeten weten. Daardoor denken wij dat je allesbehalve een gewone burger bent. Kom op, wie heeft je gestuurd? Was het Angleton van de CIA? Die was het, hè? Die sluwe, rozen kwekende rot­schoft.’

      ‘Ik deed dit in mijn eentje,’ zei ik, ‘en waarschijnlijk weet ik niet zoveel als jullie denken. Maar inderdaad, ik weet genoeg om de FBI in de problemen te brengen. Bijvoorbeeld dat Lee zonder omwegen tegen júllie heeft gezegd dat hij Kennedy zou doodschieten.’

      Hosty drukte zijn sigaret zo heftig uit dat er een fontein van vonken de lucht in ging. Sommige kwamen op de rug van zijn hand terecht, maar blijkbaar voelde hij dat niet. ‘Dat is verdomme een leugen!’

      ‘Dat weet ik,’ zei ik. ‘En die leugen zal ik met een uitgestreken gezicht vertellen. Als jullie me daartoe dwingen. Is het idee om mij uit de weg te ruimen al bij jullie opgekomen, Hosty?’

      ‘Bespaar me dat gedoe uit stripverhalen. Wij maken geen mensen dood.’

      ‘Vertel dat maar eens aan de gebroeders Diem.’

      Hij keek me aan zoals iemand naar een ogenschijnlijk onschuldige muis kijkt die opeens gebeten heeft. En met grote tanden ook. ‘Hoe weet jij dat Amerika zelfs maar iets met de gebroeders Diem te maken heeft? Als ik de kranten mag geloven, hebben we schone handen.’

      ‘Laat maar. Laten we niet afdwalen. Het gaat erom dat ik op dit moment zo populair ben dat jullie me niet uit de weg kunnen ruimen. Of heb ik het mis?’

      ‘Niemand wil je vermoorden, Amberson. En niemand wil gaten in je verhaal prikken.’ Hij liet een schamper lachje horen. ‘Als we daaraan begonnen, zou de hele zaak uit elkaar vallen. Je weet hoe mager jouw verhaal is.’

      ‘Romantiek op korte termijn was haar specialiteit,’ zei ik.

      ‘Huh?’

      ‘H.H. Munro. Ook wel bekend als Saki. Het verhaal heet ‘‘Het open raam’’. Zoek het maar op. Als je wilt leren hoe je snel leugens moet verzinnen, is het erg instructief.’

      Hij keek me zorgelijk aan met zijn slimme kleine oogjes. ‘Ik begrijp jou helemaal niet. Dat zit me dwars.’ In het westen, de kant van Midland op waar de oliebronnen onophoudelijk stampten en de gasvlammen de sterren deden verbleken, rommelde de donder weer.

      ‘Wat wil je van mij?’ vroeg ik. Nu kwam ik tot de kern van de zaak.

      ‘Als we verder in je verleden teruggaan dan Derren of Derry of wat het ook maar is, denk ik dat we... niets vinden. Alsof je uit het niets bent komen stappen.’

      Dat kwam zo dicht bij de waarheid dat ik even mijn adem inhield.

      ‘We willen dat je teruggaat naar het niets waar je vandaan komt. De schandaalpers zal dan wel met de gebruikelijke gemene speculaties en complottheorieën komen, maar we kunnen je garanderen dat jij er zelf vrij goed uit naar voren komt. Voor zover je daar iets om geeft. Marina Oswald zal je verhaal volledig ondersteunen.’

      ‘Ik neem aan dat jullie al met haar hebben gepraat.’

      ‘Inderdaad. Ze weet dat ze het land uit wordt gezet als ze het spelletje niet meespeelt. De heren van de pers hebben je niet goed te zien gekregen. De foto’s die morgen in de kranten staan, zullen weinig meer dan wazige vlekken zijn.’

      Ik wist dat hij gelijk had. Ik was alleen aan de camera’s blootgesteld toen ik die korte wandeling door de gang naar de kamer van commissaris Curry maakte, en Fritz en Hosty, allebei grote mannen, hadden me onder mijn armen vastgepakt en me van de fotografen afgeschermd. Bovendien had ik mijn hoofd gebogen omdat de lichten zo fel waren. Er waren genoeg foto’s van mij in Jodie – zelfs een portret in het jaarboek van het jaar dat ik daar fulltime had lesgegeven – maar in deze tijd zonder jpegs of zelfs faxen zouden ze die foto’s pas in de loop van de volgende week vinden en publiceren.

      ‘Ik heb een verhaal voor je,’ zei Hosty. ‘Je houdt toch van verhalen? Dingen als dat ‘‘Open raam’’.’

      ‘Ik ben leraar Engels. Ik ben gek op verhalen.’

      ‘Die kerel, George Amberson, is zozeer overmand door het verlies van zijn vriendin...’

      ‘Verloofde.’

      ‘Verloofde, oké! Hij is zozeer door verdriet overmand dat hij alles laat vallen en simpelweg verdwijnt. Hij wil niets te maken hebben met publiciteit, gratis champagne, medailles van de president en serpentineoptochten. Hij wil alleen maar weg. Hij wil rouwen in alle privacy. Dat is het soort verhaal waar Amerikanen van houden. Ze zien het steeds weer op tv. In plaats van ‘‘Het open raam’’ heet het ‘‘De bescheiden held’’. En dan is er een FBI-agent die dat verhaal volledig ondersteunt en zelfs een verklaring voorleest die jij hebt achtergelaten. Hoe klinkt dat?’

      Het klonk als manna uit de hemel, maar ik handhaafde mijn pokergezicht. ‘Jullie moeten er wel heel erg zeker van zijn dat ik kan verdwijnen.’

      ‘Dat zijn we.’

      ‘En je meent het echt als je tegen me zegt dat ik niet in opdracht van de directeur naar de bodem van de rivier de Trinity verdwijn?’

      ‘Dat gebeurt niet.’ Hij glimlachte. Die glimlach was geruststellend bedoeld, maar deed me denken aan een oude tekst uit mijn tienerjaren: Maak je geen zorgen, je wordt niet zwanger, ik heb de bof gehad toen ik veertien was.

      ‘Want ik heb misschien nog iets achter de hand, agent Hosty.’

      Zijn ene ooglid trilde. Alleen daaraan was te zien dat het idee hem van streek maakte. ‘We denken dat je kunt verdwijnen omdat we geloven... Laten we zeggen dat we geloven dat je om hulp kunt vragen als je eenmaal uit Dallas weg bent.’

      ‘Geen persconferentie?’

      ‘Dat is het laatste wat we willen.’

      Hij maakte zijn aktetas weer open en haalde er een geel schrijfblok uit. Hij gaf het mij, tegelijk met een pen uit zijn borstzak. ‘Schrijf me een brief, Amberson. Fritz en ik vinden hem morgenvroeg als we je komen halen, maar je kunt hem richten tot: ‘‘Voor wie dit aangaat.” Maak er iets goeds van. Maak er iets geniaals van. Dat kun je toch wel?’

      ‘Ja,’ zei ik. ‘Romantiek op korte termijn is mijn specialiteit.’

      Hij grijnsde vreugdeloos en pakte de champagnefles op. ‘Misschien ga ik hier iets van proeven terwijl jij met romantiek bezig bent. Maar jij moet er niets van nemen. Er staat je een drukke nacht te wachten. Je hebt nog kilometers te gaan voordat je kunt slapen.’

10

Ik schreef zorgvuldig, maar deed er niet lang over. In een geval als dit (niet dat er ooit in de hele geschiedenis van de wereld een geval precies als dit was geweest) leek een kort briefje me beter. Ik hield het idee van Hosty’s bescheiden held in gedachten. Ik was erg blij dat ik in de gelegenheid was geweest een paar uur te slapen. De slaap die ik had kunnen krijgen, was geteisterd door nare dromen, maar mijn hoofd was betrekkelijk helder.

      Toen ik klaar was, zat Hosty aan zijn derde glas champagne. Hij had een stuk of wat tientjes uit zijn aktetas gehaald en op de salontafel gelegd. Ik gaf hem het schrijfblok en hij las wat ik had geschreven. Buiten rommelde de donder weer, en de bliksem schoot even voor de donkere hemel, maar ik dacht dat het onweer nog ver weg was.

      Terwijl hij las, keek ik naar de dingen op de salontafel. Daar was mijn Timex, het enige voorwerp dat niet met de rest van mijn bezittingen was teruggegeven toen we het politiebureau verlieten. Er lag een bril met hoornen montuur. Ik pakte hem op en probeerde hem. De glazen waren van vensterglas. Er was een sleutel met een holle schacht in plaats van inkepingen. Een envelop met ongeveer duizend dollar in gebruikte twintigjes en vijftigjes. Een haarnetje. En een wit uniform in twee delen – een broek en een jasje van heel dun katoen.

      ‘Dit is een goede brief,’ zei Hosty, en hij legde het schrijfblok neer. ‘Je komt nogal triest over, als Richard Kimball in The Fugitive. Heb je die gezien?’

      Ik had de filmversie met Tommy Lee Jones gezien, maar dit leek me niet het moment om daarover te beginnen. ‘Nee.’

      ‘Jij zult ook op de vlucht zijn, maar alleen voor de pers en een Amerikaans publiek dat alles over je zal willen weten, van het soort sap dat je ’s morgens drinkt tot de maat van je onderbroek. Je bent belangrijk voor de pers, Amberson, maar je bent geen politiezaak. Je hebt je vriendin niet neergeschoten; je hebt niet eens Oswald neergeschoten.’

      ‘Ik heb het geprobeerd. Als ik niet had gemist, zou ze nog in leven zijn.’

      ‘Ik zou mezelf dat maar niet te kwalijk nemen. Het was een grote ruimte, en met een .38 kun je op zo’n afstand niet erg nauwkeurig schieten.’

      Dat was waar. Je moest binnen vijf meter komen. Dat was me gezegd, meer dan eens. Maar dat zei ik nu niet. Ik besefte dat mijn korte kennismaking met FBI-agent James Hosty bijna voorbij was. Hoe eerder, hoe liever.

      ‘Je hebt niets te vrezen. Je moet alleen nog zien dat je ergens komt waar je mensen je kunnen oppikken en je naar sprookjesland kunnen brengen. Kun je dat?’

      Sprookjesland was in mijn geval een konijnenhol dat me achtenveertig jaar in de tijd vooruit zou brengen. Vooropgesteld dat het konijnenhol er nog was.

      ‘Ik denk dat ik me wel red.’

      ‘Dat is je geraden, want als je ons kwaad probeert te doen, slaat het dubbel hard op je terug. Meneer Hoover... Laat ik volstaan met te zeggen dat onze directeur niet vergevingsgezind is.’

      ‘Vertel me hoe ik het hotel uit kom.’

      ‘Je trekt dat keukenuniform aan, zet die bril op en doet dat haarnetje om. De sleutel is van de dienstlift. Die neem je naar B-1. Je loopt dwars door de keuken en de achterdeur uit. Kun je me nog volgen?’

      ‘Ja.’

      ‘Er staat een auto van de FBI op je te wachten. Je gaat op de achterbank zitten. Je praat niet met de bestuurder. Het is geen limousineservice. Je gaat naar het busstation. Je bestuurder geeft je een kaartje, en je kunt kiezen: de elf uur veertig naar Tampa, de elf uur vijftig naar Little Rock en de nul uur twintig naar Albuquerque. Ik wil niet weten wat je kiest. En jíj hoeft alleen maar te weten dat er op dat moment een eind komt aan ons contact. Daarna is het helemaal jouw verantwoordelijkheid dat je uit het zicht blijft. En natuurlijk van degene voor wie je werkt.’

      ‘Natuurlijk.’

      De telefoon ging. ‘Als dat een goocheme verslaggever is die kans heeft gezien erdoor te komen, poeier hem dan af,’ zei Hosty. ‘En als je zegt dat ik hier ben, snijd ik je keel door.’

      Ik dacht dat het een grapje van hem was, maar daar was ik niet helemaal zeker van. Ik nam de telefoon op. ‘Ik weet niet wie dit is, maar ik ben nu erg moe, dus...’

      De hese stem aan de andere kant van de lijn zei dat ze lang beslag op mijn tijd zou leggen. Tegen Hosty vormde ik met mijn lippen: ‘Jackie Kennedy.’ Hij knikte en schonk nog een beetje van mijn champagne in. Ik draaide me om, alsof hij me niet kon horen als ik met mijn rug naar hem toe stond.

      ‘Mevrouw Kennedy, u had echt niet hoeven bellen,’ zei ik, ‘maar toch is het me een eer om van u te horen.’

      ‘Ik wilde u bedanken voor wat u hebt gedaan,’ zei ze. ‘Ik weet dat mijn man u al namens ons heeft bedankt, maar... meneer Amberson...’ De presidentsvrouw begon te huilen. ‘Ik wilde u bedanken namens onze kinderen, die hun vader en moeder vanavond door de telefoon welterusten konden wensen.’

      Carolyn en John-John. Tot op dat moment had ik geen moment aan hen gedacht.

      ‘Mevrouw Kennedy, graag gedaan.’

      ‘Ik hoorde dat de jonge vrouw die is gestorven uw verloofde was.’

      ‘Dat is zo.’

      ‘U moet wel diepbedroefd zijn. Alstublieft, accepteert u mijn deelneming – het is niet genoeg, dat weet ik, maar het is alles wat ik te bieden heb.’

      ‘Dank u.’

      ‘Als ik het kon veranderen... als ik in enig opzicht de klok kon terugdraaien...’

      Nee, dacht ik. Dat is míjn taak, Jackie.

      ‘Dat begrijp ik. Dank u.’

      We praatten nog even. Dit gesprek was veel moeilijker dan dat met Kennedy op het politiebureau. Voor een deel omdat het eerste gesprek als een droom had aangevoeld en dit gesprek niet, maar ik denk dat het vooral door het restje angst kwam dat ik in Jacqueline Kennedy’s stem hoorde. Blijkbaar begreep ze echt hoe weinig het had gescheeld of ze waren om het leven gekomen. Dat gevoel had ik niet gehad toen ik met de man zelf praatte. Blijkbaar geloofde hij dat de voorzienigheid aan zijn kant stond, dus dat hij gezegend en misschien zelfs onsterfelijk was. Tegen het eind van het gesprek vroeg ik haar ervoor te zorgen dat haar man gedurende de rest van zijn presidentschap niet meer in open auto’s reed.

      Ze zei dat ik daarop kon rekenen en bedankte me toen nog een keer. Ik zei opnieuw ‘Niets te danken’ en hing op. Toen ik omkeek, zag ik dat ik de kamer voor me alleen had. Terwijl ik met Jacqueline Kennedy had gepraat, was Hosty op een gegeven moment weggegaan. Er waren alleen twee peuken in de asbak van hem overgebleven, plus een halfleeg glas champagne en een briefje, dat naast het gele schrijfblok met mijn eigen briefje lag.

      Ontdoe je van dat apparaatje voordat je naar het busstation gaat, stond er. En daaronder: Veel succes, Amberson! Ik leef mee met je verlies. H.

      Misschien was dat echt zo, maar medeleven is goedkoop, nietwaar? Medeleven is zó goedkoop.

11

Ik trok mijn koksmaatjesvermomming aan en daalde af naar B-1 in een lift die naar kippensoep, barbecuesaus en whisky rook. Toen de deuren opengingen, liep ik met energieke passen door de dampende keuken met zijn vele geuren. Ik geloof niet dat iemand zelfs maar een blik op me wierp.

      Ik kwam uit in een steegje waar een paar zwervers een vuilcontainer doorzochten. Ook zij keken niet naar mij, al keken ze wel op toen de bliksem even de hemel verlichtte. Aan het eind van het steegje stond een onopvallende Ford met draaiende motor. Ik ging op de achterbank zitten en we reden weg. De man achter het stuur zei maar één ding voordat hij bij het station van de Greyhound-bussen stopte: ‘Regen op komst.’

      Hij hield me de drie kaartjes voor als de kaarten van een arme pokeraar. Ik nam het kaartje voor Little Rock. Ik had ongeveer een uur de tijd. Ik ging naar de cadeauwinkel en kocht een goedkope koffer. Wanneer alles goed verliep, zou ik uiteindelijk iets hebben om erin te stoppen. Ik zou niet veel nodig hebben; ik had allerlei kleren in mijn huis in Sabattus, en hoewel dat specifieke domicilie bijna vijftig jaar in de toekomst lag, hoopte ik daar binnen een week te zijn. Het was een paradox waar Einstein gek op zou zijn geweest, en het kwam geen moment in mijn vermoeide, rouwende geest op dat het huis in Sabattus – gezien het vlindereffect – bijna zeker niet meer van mij zou zijn. Gesteld dat het er nog stond.

      Ik kocht ook een krant, een extra editie van de Slimes Herald. Er stond één foto in, misschien gemaakt door een beroepsfotograaf maar waarschijnlijk door een omstander die geluk had. Je zag Kennedy, gebogen over een vrouw met wie ik nog niet zo lang geleden had gepraat, de vrouw die geen bloedvlekken op haar roze pakje had gehad toen ze dat die avond eindelijk had uitgetrokken.

      ‘John F. Kennedy schermt zijn vrouw met zijn lichaam af terwijl de presidentiële limousine met grote snelheid wegrijdt van wat bijna een nationale catastrofe was,’ luidde het bijschrift. Daarboven stond een zesendertig-puntskop. Er was ruimte, want de kop bestond uit maar één woord:

 

GERED!

 

Ik ging naar pagina twee en zag daar ook een foto. Dat was er een van Sadie. Ze zag er onmogelijk jong en onmogelijk mooi uit. Ze glimlachte. Ik heb mijn hele leven voor me, zei die glimlach.

      Terwijl ik daar op een van de lattenstoelen zat, en avondreizigers voor me langs liepen, baby’s huilden en soldaten met plunjezakken lachten, zakenlieden hun schoenen lieten poetsen, en de luidsprekers aankomst- en vertrektijden lieten horen, vouwde ik de krant zorgvuldig om de rand van die foto, zodat ik hem uit de pagina kon halen zonder haar gezicht te scheuren. Toen ik dat had gedaan, keek ik er een hele tijd naar. Ik vouwde hem op en stopte hem in mijn portefeuille. De rest van de krant gooide ik weg. Er stond niets in wat ik wilde lezen.

      Om elf uur twintig werd omgeroepen dat passagiers van de bus naar Little Rock konden instappen, en ik ging met de anderen in de rij staan bij de juiste deur. Afgezien van de nepbril deed ik geen poging mijn gezicht te verbergen, maar er was niemand die met bijzondere belangstelling naar me keek. Ik was gewoon een cel in de bloedsomloop van het reizen door Amerika, niet belangrijker dan de andere passagiers.

      Ik heb vandaag jullie levens veranderd, dacht ik terwijl ik naar de mensen om me heen keek, maar er school geen triomf of verwondering in dat idee; het leek helemaal geen emotionele lading te hebben, noch positief noch negatief.

      Ik stapte in de bus en ging ergens achterin zitten. Er zaten veel mannen in uniform voor me; waarschijnlijk waren ze op weg naar de luchtmachtbasis Little Rock. Als Sadie en ik vandaag niet hadden ingegrepen, zouden sommigen van hen zijn gesneuveld in Vietnam. Anderen zouden verminkt naar huis gekomen zijn. En nu? Wie zou het zeggen?

      ‘Het leven is een dubbeltje op zijn kant,’ fluisterde ik.

      De bus vertrok. Toen we Dallas verlieten, klonk de donder harder en was de bliksem feller, maar het regende nog steeds niet. Toen we Sulphur Springs bereikten, hadden we het dreigende onweer achter ons gelaten en stonden de sterren met tienduizenden aan de hemel, schitterend als scherfjes ijs en twee keer zo koud. Ik keek er een tijdje naar, leunde toen achterover, sloot mijn ogen en luisterde naar de banden van de bus die de Interstate 30 opvraten.

      Sadie, zongen de banden. Sadie, Sadie, Sadie.

      Eindelijk, na twee uur ’s nachts, sliep ik in.

12

In Little Rock kocht ik een kaartje voor de middagbus naar Pittsburgh, met alleen een tussenstop in Indianapolis. Ik ontbeet in het restaurant van het busstation, dicht bij een oude man die zat te eten met een portable radio voor zich op tafel. Die radio was groot en had veel glimmende knoppen. Het belangrijkste nieuwsverhaal was natuurlijk nog steeds de mislukte moordaanslag... en Sadie. Sadie was groot, groot nieuws. Ze zou een staatsuitvaart krijgen, gevolgd door de teraardebestelling op de nationale begraafplaats Arlington. Er werd over gespeculeerd dat JFK zelf de rede zou houden. Verder zou Sadie Dunhills verloofde, de heer George Amberson, eveneens afkomstig uit Jodie in Texas, om tien uur ’s morgens voor de pers verschijnen, maar dat was verschoven naar het eind van de middag – zonder opgaaf van reden. Hosty gaf me zo veel mogelijk tijd om te vluchten. Dat was gunstig voor mij. En natuurlijk ook voor hem. En voor zijn dierbare directeur.

      ‘De president en zijn heldhaftige redders zijn niet het enige nieuws dat vanmorgen uit Texas komt,’ zei de radio van de oude baas, en de kop zwarte koffie die ik naar mijn lippen wilde brengen bleef in de lucht hangen. Ik kreeg een zure tinteling in mijn mond die me vertrouwd voorkwam. Een psycholoog zou het misschien presque vu noemen – het voorgevoel dat er iets verbijsterends te gebeuren staat – maar ik had er een veel eenvoudiger naam voor: harmonie.

      ‘Op het hoogtepunt van een onweersbui heeft kort na één uur vannacht een wervelstorm Fort Worth getroffen. De storm verwoestte een pakhuis van Montgomery Ward en meer dan tien huizen. Er zijn twee doden en vier vermisten.’

      Ik twijfelde er niet aan dat twee van die huizen 2703 en 2706 Mercedes Street waren; een nietsontziende storm had ze uitgewist. Toen mijn bus werd omgeroepen, stapte ik in met een onheilspellend gevoel. Dat gevoel wilde me niet meer verlaten.