Ik ben nooit iemand geweest die veel huilde.

      Mijn ex-vrouw zei dat mijn ‘niet-aanwezige emotionele niveau’ de voornaamste reden was waarom ze bij me weg was gegaan (alsof de man die ze op haar AA-bijeenkomsten had ontmoet er niet toe deed). Christy zei dat ze het me misschien wel kon vergeven dat ik niet op de begrafenis van haar vader had gehuild; ik kende hem pas zes jaar en kon dus niet begrijpen wat een geweldige man hij was geweest en hoeveel hij zijn medemensen had gegeven (een Mustang cabriolet als eindexamencadeau bijvoorbeeld). Maar toen ik niet huilde op de begrafenissen van mijn eigen ouders – ze stierven maar twee jaar na elkaar, pa aan maagkanker en ma aan een volslagen onverwachte hartaanval toen ze over een strand in Florida liep – begreep ze hoe het zat met dat ‘niet-aanwezige emotionele niveau’. Om het in AA-jargon te zeggen: ‘Ik kon mijn gevoelens niet voelen.’

      ‘Ik heb je nóóit tranen zien vergieten,’ zei ze op de doffe toon die mensen gebruiken als ze de absolute genadeslag toebrengen aan een relatie. ‘Zelfs niet toen je tegen me zei dat ik een ontwenningskuur moest volgen of dat je anders bij me weg zou gaan.’ Dit gesprek hadden we ongeveer zes weken voordat ze haar spullen pakte, naar de andere kant van de stad reed en bij Mel Thompson introk. ‘Je vindt elkaar bij de AA’ – dat gezegde hebben ze daar ook.

      Ik huilde niet toen ik haar nakeek. Ik huilde ook niet toen ik het kleine huisje met de grote hypotheek weer binnenging. Het huis waar geen baby was gekomen en nu ook nooit meer zou komen. Ik ging op het bed liggen dat nu van mij alleen was, legde mijn armen over mijn ogen en treurde.

      Zonder tranen.

      Toch ben ik niet emotioneel geblokkeerd. Dat had Christy mis. Op een dag, ik was elf, wachtte mijn moeder me bij de deur op toen ik thuiskwam van school. Ze vertelde me dat mijn collie Tag was doodgereden. De automobilist was niet eens gestopt. Ik huilde niet toen we Tag begroeven, al zei mijn vader tegen me dat niemand me een slappeling zou vinden als ik dat deed, maar ik huilde wel toen ze het me vertelde. Voor een deel omdat het mijn eerste ervaring met de dood was, maar vooral omdat het mijn taak was geweest ervoor te zorgen dat hij veilig aan de lijn lag in onze achtertuin.

      En ik huilde toen de arts van mijn moeder me belde en me vertelde wat er die dag op het strand was gebeurd. ‘Ze maakte geen kans,’ zei hij. ‘Soms gebeurt het heel plotseling, en artsen zien dat vaak als een zegen.’

      Christy was er toen niet – ze moest die dag wat langer op school blijven om met een moeder te praten die vragen had over het laatste rapport van haar zoon – maar ik huilde evengoed. Ik liep onze kleine wasruimte in, pakte een vuil laken uit de mand en huilde daarin. Niet lang, maar er waren tranen. Ik had haar daar later over kunnen vertellen, maar daar zag ik het nut niet van in, want ze zou hebben gedacht dat ik naar medelijden hengelde (dat is geen AA-frase maar zou het misschien wel moeten zijn), en ook omdat volgens mij het talent om op commando in tranen uit te barsten geen vereiste voor een goed huwelijk was.

      Nu ik erover nadenk, heb ik mijn vader helemaal nooit zien huilen. Wat vertoon van emoties betrof, ging hij nooit verder dan een diepe zucht of een vaag, onwillig grinniklachje – nee, William Epping sloeg zich niet op de borst en schuddebuikte ook niet van het lachen. Hij was het krachtige, stille type, en in feite was mijn moeder net zo. Dus misschien is het erfelijk dat ik niet zo gauw huil. Maar emotioneel geblokkeerd? Niet in staat ‘mijn gevoelens te voelen’? Nee, zo ben ik nooit geweest.

      Behalve de dag waarop ik het nieuws over mijn moeder hoorde, kan ik me maar één keer herinneren dat ik als volwassene huilde, en dat was toen ik het verhaal over de vader van de schoonmaker las. Ik zat in mijn eentje in de lerarenkamer op de SGL, de Scholengemeenschap Lisbon, en werkte me door een stapel opstellen heen van mijn klas ‘Taalbeheersing voor volwassenen’. Op de gang hoorde ik het ploffen van basketballen, het schetterende time-outgeluid en de kreten waarmee het publiek de sportbeesten aanmoedigde: Lisbon Greyhounds tegen Jay Tigers.

      Wie kan weten wanneer het leven op een rand balanceert, of waarom?

      Het onderwerp dat ik mijn leerlingen had opgegeven was ‘De dag die mijn leven veranderde’. De meeste antwoorden waren oprecht maar afschuwelijk: sentimentele verhalen over een aardige tante die een zwanger tienermeisje in huis had opgenomen, een legerkameraad die had laten zien wat moed werkelijk was, een toevallige ontmoeting met een beroemdheid (Jeopardy-presentator Alex Trebek, geloof ik, maar misschien was het de acteur Karl Malden). De leraren onder u die drie- of vierduizend dollar extra verdienen door les te geven aan volwassenen die voor hun staatsexamen studeren, weten hoe deprimerend het lezen van zulke opstellen kan zijn. Cijfers geven was het probleem niet, in elk geval niet voor mij; ik gaf iedereen een voldoende, want ik heb nog nooit een volwassen leerling gehad die zich niet uit de naad werkte. Als je een opstel inleverde, kreeg je van Jake Epping van het vak Taalbeheersing voor Volwassenen gegarandeerd een voldoende, en als je dan ook nog een indeling in alinea’s had gemaakt, had je al minimaal een zeven te pakken.

      Ik had het er moeilijk mee omdat de rode pen mijn belangrijkste hulpmiddel bij het lesgeven werd, in plaats van mijn mond. Ik versleet die pennen. Het was deprimerend dat je wist dat maar heel weinig van wat je met die rode pen deed bij de leerlingen bleef hangen. Als je vijfentwintig of dertig bent geworden zonder te weten hoe je moet spellen (niet vesiete maar visite) of waar je de hoofdletters moet zetten (niet wittehuis maar Witte Huis), of hoe je een zin moet schrijven met een zelfstandig naamwoord én een werkwoord, zul je dat waarschijnlijk nooit weten. Toch gaan we dapper door en omcirkelen we braaf het verkeerde woord in zinnen als Mijn man had nooit geen begrip voor mij of vervangen we sting door stond in Daarna sting ik te vaak in de kroeg.

      Ik deed die avond dus hopeloos monnikenwerk, terwijl niet ver bij me vandaan de volgende basketbalwedstrijd op z’n eind liep. Het was nog niet zo lang geleden dat Christy haar ontwenningskuur had afgesloten, en als ik al aan iets dacht, was het de hoop dat ik haar bij thuiskomst nuchter zou aantreffen (dat zou inderdaad het geval zijn; ze kon haar nuchterheid beter volhouden dan haar huwelijk). Ik weet nog dat ik een beetje hoofdpijn had en over mijn slapen wreef, zoals je doet wanneer je wilt voorkomen dat een licht zeurend ongemak een stampende pijn wordt. Ik weet nog dat ik dacht: Nog drie opstellen, drie maar, en ik kan hier weg. Dan kan ik naar huis. Ik maak een grote beker instantchocolademelk en duik in de nieuwe roman van John Irving zonder dat ik nog aan deze oprecht gemeende maar beroerd geschreven dingen hoef te denken.

      Er waren geen violen of waarschuwingsklokken te horen toen ik het opstel van de schoonmaker van de stapel pakte en voor me neerlegde. Hoe kon ik weten dat niet alleen mijn eigen kleine leventje maar het leven van iedereen op de wereld zou veranderen? Dat weten we nooit, hè? Het leven is een dubbeltje op zijn kant.

      Hij had met goedkope balpeninkt geschreven en hier en daar vlekken gemaakt op de vijf bladzijden. Zijn vingers moesten ook onder de inkt hebben gezeten. Het handschrift bestond uit gekrabbel met grote lussen, maar het was leesbaar, en hij moest fanatiek bezig zijn geweest, want de woorden zaten zo ongeveer in het goedkope schrijfblokpapier gegraveerd. Als ik mijn ogen dicht had gedaan en met mijn vingertoppen over de achterkant van die uitgescheurde vellen papier had gestreken, zou het net braille zijn geweest. Aan het eind van elke kleine letter r zat een kronkeltje als een sierlijke krul. Dat zie ik nog heel goed voor me.

      Ik weet ook nog hoe zijn opstel begon. Ik kan het me woord voor woord herinneren. Natuurlijk kan ik dat. De dag die het leven van Harry Dunning veranderde, veranderde ook het mijne.

      Het was geen dag, maar avont. De avont die me leven verranderde, was de avont waarin me vader me moeder en twee broers vermoorde en mij verrot sloeg. Hij sloeg me zus ook verrot, zo erreg dat ze in koma raakte. Na drie jaar ging ze dood zonder wakker te worren. Ze hete Ellen en ik hielt heel veel van haar. Ze plukte vaak bloemen en zette ze in vasen.

      Halverwege de eerste bladzijde begonnen mijn ogen te prikken en legde ik mijn trouwe pen neer. Toen ik las dat hij onder het bed kroop terwijl het bloed in zijn ogen stroomde (het stroomde ook door me keel en smaakte afschuelijk), huilde ik – Christy zou trots op me zijn geweest. Ik las helemaal tot het eind zonder mijn rode pen zelfs maar één keer te gebruiken en veegde over mijn ogen om te voorkomen dat er tranen vielen op het werk dat hem ongetwijfeld heel veel inspanning had gekost. Had ik gedacht dat hij trager was dan de rest en misschien maar een half stapje boven de ‘educatief belemmerden’ zat, zoals ze toen zeiden? Nou, allemachtig, daar was toch ook reden voor? En er was dus ook een reden voor zijn manke been. Het was een wonder dat hij nog leefde. Maar hij leefde nog. Hij was een aardige man die altijd een glimlach paraat had en nooit zijn stem verhief tegen de kinderen. Een aardige man die door een hel was gegaan en hard werkte – nederig en hoopvol, zoals de meesten – om een schooldiploma te halen. Al zou hij de rest van zijn leven schoonmaker blijven, een man in groen of bruin kaki die met een bezem veegde of kauwgom van de vloer schraapte met het stopverfmesje dat hij altijd in zijn achterzak had. Misschien had hij ooit iets anders kunnen worden, maar op een avond viel zijn leven een bepaalde kant op, en nu was hij gewoon een kerel in werkkleding die door de leerlingen Harry de Kikker werd genoemd omdat hij zo’n vreemd loopje had.

      Ik huilde dus. Niet lang, maar het waren echte tranen, het soort tranen dat diep uit je binnenste komt. Op de gang hoorde ik de schoolband het overwinningslied inzetten – dus het thuisteam had gewonnen, en dat was fijn voor ze. Later zouden Harry en een paar van zijn collega’s misschien de tribunes weghalen en de troep opvegen die daaronder was terechtgekomen.

      Ik zette een grote rode negen op zijn opstel. Toen ik er nog even naar keek, streepte ik hem door en maakte er een grote rode tien van. Omdat het goed was en omdat zijn verdriet een emotionele reactie bij mij, zijn lezer, had opgeroepen. En is dat niet de bedoeling van schrijven op het hoogste niveau? Een reactie oproepen?

      Wat mijzelf betreft: ik zou wensen dat de vroegere Christy Epping gelijk had. Ik zou wensen dat ik toch emotioneel geblokkeerd was. Want alles wat volgde – alle verschrikkelijke dingen – kwam voort uit die tranen.