23

1

Uit de Dallas Morning News, 11 april 1963 (pagina 1):

 

SCHUTTER PLEEGT AANSLAG OP WALKER

door Eddie Hughes

 

Een schutter met een krachtig geweer heeft geprobeerd generaal-majoor b.d. Edwin A. Walker woensdagavond in zijn huis neer te schieten, zegt de politie. De dader heeft de controversiële campagnevoerder rakelings gemist.

Walker werkte om negen uur ’s avonds aan zijn inkomstenbelastingen toen de kogel door een achterraam vloog en zich naast hem in de muur boorde.

Volgens de politie heeft een kleine beweging van Walker kennelijk zijn leven gered.

‘Iemand had hem perfect op de korrel,’ aldus rechercheur Ira Van Cleave. ‘De dader wilde hem beslist doden.’

Walker groef fragmenten van de patroon uit zijn rechtermouw en schudde nog glas en kogelsplinters uit zijn haar toen de journalisten arriveerden.

Walker zei dat hij maandag naar zijn huis in Dallas was teruggekeerd na de eerste serie lezingen die deel uitmaakte van ‘operatie Midnight Ride’. Hij zei ook tegen verslaggevers...

 

Uit de Dallas Morning News, 12 april 1963 (pagina 7):

 

PSYCHIATRISCH PATIËNT BEWERKT EX-VROUW MET MES EN PLEEGT ZELFMOORD

door Mack Dugas

 

(JODIE)De 77-jarige Deacon ‘Deke’ Simmons kwam woensdagavond te laat om te voorkomen dat Sadie Dunhill gewond raakte, maar het had veel slechter kunnen aflopen met de 28-jarige Dunhill, de populaire bibliothecaresse van de Denholm Scholengemeenschap.

Douglas Reems, de politieagent van Jodie: ‘Als Deke niet was gekomen, zou mevrouw Dunhill bijna zeker zijn gedood.’

Toen Simmons door verslaggevers werd benaderd, wilde hij alleen zeggen: ‘Ik wil er niet over praten. Het is voorbij.’

Volgens agent Reems overmeesterde Simmons de veel jongere John Clayton en ontfutselde hij hem zijn kleine revolver. Vervolgens haalde Clayton het mes tevoorschijn waarmee hij zijn vrouw had verwond en gebruikte hij dat om zijn eigen keel door te snijden. Simmons en een andere man, George Amberson uit Dallas, probeerden tevergeefs het bloeden te stelpen. Claytons dood werd ter plaatse geconstateerd.

De heer Amberson, een vroegere leraar van de Denholm Scholengemeenschap die kort nadat Clayton was ontwapend in het huis arriveerde, was niet beschikbaar voor commentaar, maar hij vertelde agent Reems ter plaatse dat Clayton – een voormalige psychiatrische patiënt – zijn vrouw misschien al maanden stalkte. Het personeel van de Denholm Scholengemeenschap was gewaarschuwd, en directeur Ellen Dockerty had een foto verkregen, maar men zegt dat Clayton zijn uiterlijk had veranderd.

Mevrouw Dunhill werd per ambulance naar het Parkland Memorial-ziekenhuis in Dallas gebracht, waar is medegedeeld dat haar toestand redelijk goed is.

2

Ik werd pas zaterdag bij haar toegelaten. De meeste tussenliggende uren bracht ik in de wachtkamer door. Ik had een boek bij me, maar ik kon niet lezen. Dat was niet zo erg, want ik had genoeg gezelschap – de meeste leraren van de scholengemeenschap kwamen langs om naar Sadies toestand te informeren, en ook bijna honderd leerlingen; degenen zonder rijbewijs lieten zich door hun ouders naar Dallas brengen. Velen gaven bloed om de liters te vervangen die voor Sadie waren gebruikt. Algauw zat mijn tas vol met beterschapskaarten en briefjes. Er waren genoeg bloemen om de afdelingspost op een broeikas te laten lijken.

      Ik dacht dat ik eraan gewend was geraakt in het verleden te leven, en meestal was dat ook zo, maar toch schrok ik van Sadies ziekenhuiskamer toen ik daar eindelijk werd toegelaten. Het was een oververhitte eenpersoonskamer, niet veel groter dan een kast. Er was geen badkamer. In de hoek stond een lelijke toiletpot waarvan alleen een dwerg comfortabel gebruik zou kunnen maken, met een half doorschijnend plastic gordijn dat je er voorlangs kon trekken voor enige privacy. In plaats van knoppen om het bed omhoog en omlaag te laten komen was er een zwengel waarvan de witte verf was afgesleten door vele handen. Natuurlijk waren er geen monitors waarop een computer de levenstekenen liet zien, en er was ook geen televisie voor de patiënt.

      Aan een metalen standaard hing een glazen fles met iets, misschien een zoutoplossing. Er ging een slangetje naar de rug van Sadies linkerhand, waar het onder een dik verband verdween.

      Maar dat verband was niet zo dik als wat er op de linkerkant van haar hoofd was aangebracht. Aan die kant was een pluk haar weggeknipt, zodat ze er scheef en mishandeld uitzag... en natuurlijk wás ze ook mishandeld. De artsen hadden een spleetje opengelaten voor haar oog. Dat oog en ook het oog aan de niet verbonden, onbeschadigde kant van haar gezicht fladderden open toen ze mijn voetstappen hoorde, en hoewel ze verdoofd was, flitste er in die ogen een angst op die mijn hart beklemde.

      Toen draaide ze vermoeid haar gezicht naar de muur.

      ‘Sadie – schat, ik ben het.’

      ‘Hallo,’ zei ze zonder zich terug te draaien.

      Ik raakte haar schouder aan, die niet bedekt werd door het ziekenhuishemd, en ze trok hem weg. ‘Alsjeblieft, kijk niet naar me.’

      ‘Sadie, het doet er niet toe.’

      Ze draaide zich terug. Trieste morfine-ogen keken me aan, waarvan er een door een gaatje in het verbandgaas tuurde. Er sijpelde een lelijke, gelig rode vlek door het verband. Bloed en een soort zalf, nam ik aan.

      ‘Het doet er wél toe,’ zei ze. ‘Dit is anders dan wat er met Bobbi Jill is gebeurd.’ Ze probeerde te glimlachen. ‘Je weet hoe een honkbal eruitziet, met al die rode steken? Nou, zo ziet Sadie er nu uit. Ze gaan naar boven en naar beneden en alle kanten op.’

      ‘Ze vervagen wel.’

      ‘Je snapt het niet. Hij heeft helemaal door mijn wang gesneden, tot aan de binnenkant van mijn mond.’

      ‘Maar je hebt het overleefd. En ik houd van je.’

      ‘Niet meer als het verband eraf gaat,’ zei ze met haar doffe, gedrogeerde stem. ‘Vergeleken met mij ziet de bruid van Frankenstein eruit als Liz Taylor.’

      Ik pakte haar hand vast. ‘Ik heb een keer iets gelezen...’

      ‘Ik geloof dat ik nog niet aan een literaire conversatie toe ben, Jake.’

      Ze probeerde zich weer af te wenden, maar ik hield haar hand vast. ‘Het was een Japans gezegde. ‘‘Als er liefde is, zijn littekens van pokken even mooi als kuiltjes in de wang.’’ Ik zal van je gezicht houden, hoe het er ook uitziet. Want het is van jou.’

      Ze huilde, en ik hield haar vast tot ze was gekalmeerd. Ik dacht zelfs dat ze in slaap was gevallen, maar toen zei ze: ‘Ik weet dat het mijn schuld is, ik ben zelf met hem getrouwd, maar...’

      ‘Het is niet jouw schuld, Sadie. Je wist het niet.’

      ‘Ik wist dat er iets verkeerds aan hem was. En toch ging ik ermee door. Vooral omdat mijn ouders het zo graag wilden, denk ik. Ze zijn nog niet geweest, en daar ben ik blij om. Want ik neem het hun ook kwalijk. Dat is afschuwelijk, nietwaar?’

      ‘Als je toch de schuld aan het verdelen bent, bewaar dan ook een portie voor mij. Ik heb die verrekte Plymouth van hem minstens twee keer recht voor me gezien, en misschien ook nog een paar keer vanuit mijn ooghoek.’

      ‘Daar hoef je je niet schuldig over te voelen. De rechercheurs die me ondervroegen, zeiden dat Johnny’s kofferbak vol nummerborden lag. Die heeft hij waarschijnlijk gestolen op parkeerterreinen, zeiden ze. En hij had veel van die plakdingen, hoe heten ze ook weer...’

      ‘Stickers.’ Ik dacht aan de sticker die me die avond bij de Can­dlewood Bungalows had misleid. HUP, SOONERS. Ik had de fout gemaakt dat ik de wit-met-rode Plymouth die ik steeds zag toeschreef aan het verleden dat naar harmonie streefde. Ik had beter moeten weten. Ik zóú ook beter hebben geweten, als ik niet met de helft van mijn gedachten in Dallas terug was geweest, bij Lee Oswald en generaal Walker. En wat de verdeling van schuld betrof, was er ook een portie voor Deke. Per slot van rekening had hij de man gezien, had hij die diepe kuilen aan de zijkanten van zijn voorhoofd opgemerkt.

      Laat dat los, dacht ik. Het is gebeurd. Het kan niet ongedaan gemaakt worden.

      Eigenlijk kon dat wel.

      ‘Jake, weet de politie dat je niet... dat je niet precies degene bent die je zegt dat je bent?’

      Ik streek het haar aan de rechterkant van haar gezicht weg, waar het nog lang was. ‘Wat dat betreft, heb ik niets te vrezen.’

      Deke en ik waren ondervraagd door dezelfde rechercheurs die met Sadie hadden gepraat voordat ze naar de operatiekamer werd gebracht. Een van de rechercheurs had ons een vage reprimande gegeven over mannen die te veel cowboyseries op tv hadden gezien. Zijn collega had dat beaamd en daarna onze hand geschud en gezegd: ‘In uw plaats zou ik precies hetzelfde hebben gedaan.’

      ‘Deke heeft mij er zo veel mogelijk buiten gehouden. Hij wil niet dat het schoolbestuur moeilijk gaat doen over jouw terugkeer volgend jaar. Ik kan bijna niet geloven dat het feit dat je wang door een krankzinnige in stukken is gesneden tot ontslag op grond van morele verdorvenheid zou leiden, maar het lijkt Deke beter als...’

      ‘Ik kan niet terug. Zoals ik er nu uitzie, kan ik de kinderen niet onder ogen komen.’

      ‘Sadie, als je eens wist hoeveel leerlingen hier geweest zijn...’

      ‘Dat is lief van ze, en het betekent veel, maar dat zijn juist de leerlingen die ik niet onder ogen kan komen. Begrijp je het dan niet? Ik denk dat ik wel bestand ben tegen leerlingen die me uitlachen en grappen maken. In Georgia heb ik lesgegeven met een vrouw die een hazenlip had, en ik heb veel geleerd van de manier waarop ze met tienerwreedheid omging. Het zijn juist de anderen die me het lesgeven onmogelijk maken. De leerlingen die het goed bedoelen. De blikken van medeleven... en degenen die me helemaal niet kunnen aankijken.’ Ze haalde diep en huiverend adem en barstte toen uit: ‘Bovendien scháám ik me. Ik weet dat het leven hard is, dat weet iedereen, maar waarom moet het ook wreed zijn? Waarom moet het bijten?’

      Ik nam haar in mijn armen. De onbeschadigde kant van haar gezicht pulseerde verhit. ‘Ik weet het niet, schat.’

      ‘Waarom krijgen we nooit een tweede kans?’

      Ik hield haar vast. Toen ze weer regelmatig ademhaalde, liet ik haar los en stond ik stilletjes op om weg te gaan. Zonder haar ogen open te doen zei ze: ‘Je zei dat je woensdagavond getuige van iets moest zijn. Dat was vast niet Johnny Clayton die zijn eigen keel doorsneed, hè?’

      ‘Nee.’

      ‘Ben je het misgelopen?’

      Ik dacht erover te liegen, maar deed dat niet. ‘Ja.’

      Nu gingen haar ogen open, maar dat kostte haar veel strijd en ze wilden niet lang openblijven. ‘Krijg jíj een tweede kans?’

      ‘Ik weet het niet. Het doet er niet toe.’

      Dat was niet de waarheid. Want het zou er iets toe doen voor John Kennedy’s vrouw en kinderen; het zou er iets toe doen voor zijn broer, misschien zelfs voor Martin Luther King, en bijna zeker voor de tienduizenden jonge Amerikanen die nu op de middelbare school zaten en die, als de loop van de geschiedenis niet werd veranderd, uitgenodigd zouden worden een uniform aan te trekken, naar de andere kant van de wereld te vliegen, hun andere wang toe te keren en op de grote groene dildo te gaan zitten die Vietnam was.

      Ze deed haar ogen dicht. Ik verliet de kamer.

3

Er waren geen leerlingen van de school in de hal toen ik uit de lift stapte, maar wel twee oud-leerlingen. Mike Coslaw en Bobbi Jill Allnut zaten in harde plastic stoelen met ongelezen tijdschriften op hun schoot. Mike sprong overeind en schudde mijn hand. Bobbi Jill sloeg haar armen om me heen.

      ‘Hoe erg is het?’ vroeg ze. ‘Ik bedoel...’ Ze wreef met haar vingertoppen over haar eigen verbleekte litteken. ‘Is het te repareren?’

      ‘Ik weet het niet.’

      ‘Hebt u met dokter Ellerton gepraat?’ vroeg Mike. Ellerton, die als de beste plastisch chirurg van Midden-Texas werd beschouwd, was de arts die zijn magische werk aan Bobbi Jill had verricht.

      ‘Hij is vanmiddag in het ziekenhuis en doet dan zijn ronde. Deke, Ellie en ik hebben een afspraak met hem over...’ Ik keek op mijn horloge. ‘Twintig minuten. Willen jullie daarbij zijn?’

      ‘Graag,’ zei Bobbi Jill. ‘Ik wéét gewoon dat hij haar kan helpen. Hij is een genie.’

      ‘Kom dan maar mee. Laten we eens zien wat het genie kan doen.’

      Mike kon blijkbaar iets van mijn gezicht aflezen, want hij gaf een kneepje in mijn arm en zei: ‘Misschien is het niet zo erg als u denkt, meneer Amberson.’

4

Het was erger.

      Ellerton liet de foto’s rondgaan – grimmige, glanzende zwart-witfoto’s die me deden denken aan Weegee en Diane Arbus. Bobbi Jills mond viel open van schrik en ze wendde zich af. Deke kreunde zacht, alsof hij een klap had gekregen. Ellie bekeek ze stoïcijns, maar alle kleur verdween van haar gezicht, afgezien van twee felrode kringen van rouge op haar wangen.

      Op de eerste twee foto’s bestond Sadies wang uit rafelige flarden. Dat had ik woensdagavond gezien en daar was ik op voorbereid. Daarentegen was ik niet voorbereid op haar mondhoek, die scheef stond als die van iemand die een beroerte had gehad, en de slappe prop vlees onder haar linkeroog. Ze zag er daardoor uit als een clown, en ik zou met mijn hoofd op de tafel willen bonken van de kleine vergaderkamer die de arts zich voor onze bespreking had toegeëigend. Of misschien – dat was nog beter – zou ik naar het mortuarium willen rennen waar Johnny Clayton lag, om hem nog wat meer te slaan.

      ‘Als vanavond de ouders van deze jonge vrouw komen,’ zei Ellerton, ‘zal ik me tactvol en hoopvol opstellen, want ouders verdienen tact en hoop.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Al zou je hen eerder hebben verwacht, gezien de ernstige conditie van mevrouw Clayton...’

      ‘Mevrouw Dunhill,’ zei Ellie met kalme felheid. ‘Ze is officieel gescheiden van dat monster.’

      ‘Ja, goed, mevrouw Dunhill. Hoe dan ook, u bent haar vrienden, en ik denk dat u minder tact en meer waarheid verdient.’ Hij keek met een onbewogen gezicht naar een van de foto’s en tikte met een korte, schone nagel op Sadies gescheurde wang. ‘Dit kan worden verbeterd, maar nooit hersteld. Niet met de technieken die momenteel tot mijn beschikking staan. Misschien kan ik over een jaar, als het weefsel helemaal dicht is, de ergste asymmetrie verhelpen.’

      De tranen liepen over Bobbi Jills wangen. Ze pakte Mikes hand vast.

      ‘De blijvende schade aan haar uiterlijk is onfortuinlijk,’ zei Ellerton, ‘maar er doen zich nog meer problemen voor. De gezichtszenuw is doorgesneden. Ze zal niet goed meer met de linkerkant van haar mond kunnen eten. Verder ziet u op de foto dat het oog omlaag hangt, en dat zal de rest van haar leven zo blijven. Haar traankanaal is ook gedeeltelijk doorgesneden. Aan de andere kant zal haar gezichtsveld niet zijn aangetast. We hopen van niet.’

      Hij zuchtte en spreidde zijn handen.

      ‘We verwachten geweldige ontwikkelingen op terreinen als microchirurgie en zenuwherstel. Daarom kunnen we over twintig of dertig jaar misschien meer aan zulke gevallen doen. Voorlopig kan ik alleen maar zeggen dat ik mijn best zal doen om alle schade te repareren die reparabel is.’

      Mike sprak voor het eerst. Hij klonk bitter. ‘Jammer dat we geen tijdmachine hebben, hè?’

5

Het was een zwijgend, moedeloos troepje dat die middag uit het ziekenhuis kwam. Aan de rand van het parkeerterrein legde Ellie haar hand even op mijn arm. ‘Ik had naar je moeten luisteren, George. Het spijt me zo.’

      ‘Ik weet niet of het verschil zou hebben gemaakt,’ zei ik, ‘maar als je het goed wilt maken, wil je Freddy Quinlan dan vragen me te bellen? Dat is de makelaar die me heeft geholpen toen ik net in Jodie was aangekomen. Ik wil deze zomer dicht bij Sadie zijn, en dat betekent dat ik iets wil huren.’

      ‘Je kunt bij mij logeren,’ zei Deke. ‘Ik heb ruimte genoeg.’

      Ik keek hem aan. ‘Weet je dat zeker?’

      ‘Je zou me een dienst bewijzen.’

      ‘Ik wil graag betalen...’

      Hij wuifde het weg. ‘Je mag een deel van de boodschappen betalen. Dat is goed.’

      Ellie en hij waren met de Ranch Wagon van Deke gekomen. Ik keek ze na en slenterde toen naar mijn Chevrolet, die me – waarschijnlijk ten onrechte – een auto leek die ongeluk bracht. Nooit in mijn leven had ik minder graag terug willen gaan naar West Neely Street, waar ik ongetwijfeld te horen zou krijgen hoe Lee zijn frustratie over de mislukte aanslag op generaal Walker zou afreageren op Marina.

      ‘Meneer Amberson?’ Dat was Mike. Bobbi Jill stond een paar meter bij ons vandaan, met haar armen strak over elkaar onder haar borsten. Ze zag eruit alsof ze het koud had en zich beroerd voelde.

      ‘Ja, Mike?’

      ‘Wie gaat de ziekenhuisrekeningen van mevrouw Dunhill betalen? En al die operaties waar de dokter het over had? Is ze verzekerd?’

      ‘Tot op zekere hoogte.’ Maar lang niet genoeg, niet voor zoiets als dit. Ik dacht aan haar ouders, maar het was verontrustend dat die niet waren komen opdagen. Ze konden het haar toch niet kwalijk nemen wat Clayton had gedaan... nee toch? Ik zag niet hoe, maar ik was uit een wereld gekomen waar een zwarte man president was en waar vrouwen voor het merendeel als gelijken werden behandeld. 1963 had me nooit meer een vreemd land geleken dan op dat moment.

      ‘Ik zal zo veel mogelijk helpen,’ zei ik, maar hoe zou ik dat kunnen? Mijn financiële reserves waren net genoeg om me door een paar maanden heen te helpen, maar niet genoeg om voor vijf of zes gezichtsreconstructies te betalen. Ik wilde niet naar Faith Financial aan Greenville Avenue terug, maar misschien zou dat toch moeten. De Kentucky Derby lag nog geen maand in het verschiet, en volgens de wedsectie van Al’s notities zou de winnaar Chateaugay worden, die bepaald niet als kanshebber werd beschouwd. Als ik duizend dollar op hem inzette, zou dat me zeven- of achtduizend opleveren, genoeg om voor Sadies ziekenhuisverblijf en – met de tarieven uit 1963 – minstens sommige van de daaropvolgende operaties te betalen.

      ‘Ik heb een idee,’ zei Mike, en toen keek hij over zijn schouder. Bobbi Jill keek hem met een bemoedigend glimlachje aan. ‘Dat wil zeggen, ik en Bobbi Jill hebben een idee.’

      ‘Bobbi Jill en ik, Mike. Je bent geen kind meer, dus praat dan ook als een volwassene.’

      ‘Oké, oké, sorry. Als u tien minuten met ons mee wilt komen naar de cafetaria, zullen we het u vertellen.’

      Ik ging. We dronken koffie. Ik luisterde naar hun idee. En ging akkoord. Als het verleden naar harmonie met zichzelf streeft, is het soms verstandig om je keel te schrapen en mee te zingen.

6

Die avond woedde er in de woning boven me een daverende ruzie. Baby June deed ook een duit in het zakje door aan één stuk door te blèren. Ik nam niet de moeite te luisteren, want ze zouden toch voornamelijk in het Russisch schreeuwen. Toen werd het om een uur of acht ongewoon stil. Ik nam aan dat ze twee uur eerder dan hun gebruikelijke tijd naar bed waren gegaan, en dat was een opluchting.

      Ik dacht erover zelf naar bed te gaan toen de Cadillac van DeMohrenschildt voor het huis stopte. Jeanne stapte uit; George sprong met zijn gebruikelijke enthousiasme uit de wagen. Hij maakte het achterportier aan de bestuurderskant open en haalde er een groot pluchen konijn met een onwaarschijnlijke purperen vacht uit. Ik keek daar even verbaasd door de kier in de gordijnen naar, maar toen begreep ik het: de volgende dag was het eerste paasdag.

      Ze gingen naar de buitentrap. Zij liep gewoon en George, die voorop ging, draafde. Zijn dreunende voetstappen op de gammele traptreden brachten het hele huis aan het schudden.

      Ik hoorde geschrokken stemmen boven mijn hoofd, gedempt, maar duidelijk met een vragende intonatie. Er repten zich voetstappen over mijn plafond; de lamp in de huiskamer rammelde ervan. Dachten de Oswalds dat de politie van Dallas hem kwam arresteren? Of dat het misschien een FBI-agent was die Lee had geschaduwd toen hij met zijn gezin in Mercedes Street woonde? Ik hoopte dat het kleine rotzakje het in zijn broek deed van angst.

      Boven aan de trap werd druk op de deur geklopt, en DeMohrenschildt riep joviaal: ‘Doe open, Lee! Doe open, barbaar!’

      De deur ging open. Ik zette mijn koptelefoon op, maar hoorde niets. En net toen ik de microfoon in het tupperwarekommetje probeerde te gebruiken, zette Lee of Marina de lamp met het afluisterapparaatje aan. Het ding werkte weer, althans voorlopig.

      ‘... voor de baby,’ zei Jeanne.

      ‘O, dank!’ zei Marina. ‘Dank heel veel, Jeanne, zo aardig!’

      ‘Blijf daar niet staan, kameraad. Breng ons iets te drinken!’ zei DeMohrenschildt. Hij klonk alsof hij al het een en ander achter de knopen had.

      ‘Ik heb alleen thee,’ zei Lee. Hij klonk kribbig en half wakker.

      ‘Thee is goed. Ik heb hier iets in mijn zak om het wat sterker te maken.’ Ik zág hem bijna knipogen.

      Marina en Jeanne gingen over op Russisch. Lee en DeMohrenschildt – hun zwaardere voetstappen waren onmiskenbaar – liepen naar de keuken, waar ik hen niet zou kunnen horen. De vrouwen stonden dicht bij de lamp, en ze zouden het gesprek van de mannen overstemmen.

      Toen vroeg Jeanne in het Engels: ‘Allemachtig, is dat een geweer?’

      Alles stopte, ook – zo voelde het aan – mijn hart.

      Marina lachte. Het was een helder lachje zoals je op een cocktailparty zou verwachten, hahaha, zo kunstmatig als het maar kan. ‘Hij verlies baan, wij heb geen geld, en die gek koop geweer. Ik zeg: ‘‘Stop in kast, idioot, dan stoor het mijn zwangerschap niet.’’’

      ‘Ik wilde alleen maar wat schijfschieten,’ zei Lee. ‘Ik was vrij goed bij de mariniers. Niet één keer in de onderbroek van de commandant geschoten.’

      Er viel weer een stilte. Die leek een eeuwigheid te duren. Toen bulderde de hartelijke lach van DeMohrenschildt door het huis. ‘Kom nou, maak dat de kat wijs! Hoe heb je nou kunnen missen, Lee?’

      ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’

      ‘Generaal Walker, jongen! Iemand heeft bijna zijn neger hatende hersenen over de muur van zijn werkkamer laten spatten in dat huis van hem aan Turtle Creek. Bedoel je dat je dat niet wist?’

      ‘Ik heb de laatste tijd de kranten niet gelezen.’

      ‘O?’ zei Jeanne. ‘Zie ik de Times Herald daar niet op die kruk liggen?’

      ‘Ik bedoel dat ik het nieuws niet lees. Het is te deprimerend. Ik lees alleen de stripverhalen en de advertenties. Mijn grote broer zegt: neem een baan of anders komt de baby om van de honger.’

      ‘Dus jij was niet degene die op hem heeft geschoten?’ vroeg DeMohrenschildt.

      Hij plaagde hem. Hij probeerde hem op stang te jagen.

      De vraag was: waarom? Omdat DeMohrenschildt zelfs in zijn wildste dromen niet zou hebben geloofd dat een lulletje als Ozzie de schutter van woensdagavond was... of omdat hij wíst dat Lee het was? Ik wenste met heel mijn hart dat de vrouwen er niet bij waren. Als ik de kans kreeg om Lee en die amigo van hem onder vier ogen met elkaar te horen praten, zou ik misschien antwoord krijgen op mijn vragen. Nu had ik nog steeds geen zekerheid.

      ‘Dacht je dat ik gek genoeg was om op iemand te schieten terwijl de FBI over mijn schouder meekijkt?’ Lee klonk alsof hij met het grapje meeging, maar het wilde hem niet goed lukken.

      ‘Niemand denkt dat jij op iemand hebt geschoten, Lee,’ zei Jeanne op verzoenende toon. ‘Beloof alleen dat je een veiliger plaats voor dat geweer van je vindt als de baby begint te lopen.’

      Marina gaf daar in het Russisch antwoord op, maar ik had van tijd tot tijd een glimp van de baby in de zijtuin opgevangen en wist wat ze zei: dat June al liep.

      ‘Junie zal blij zijn met het cadeau,’ zei Lee, ‘maar wij vieren geen Pasen. We zijn atheïsten.’

      Misschien was híj dat wel, maar volgens Al’s notities had Marina – met hulp van haar bewonderaar George Bouhe – June in het geheim laten dopen. Dat was in de tijd van de Cubacrisis geweest.

      ‘Wij ook,’ zei DeMohrenschildt. ‘Daarom vieren we de Paashaas!’ Hij was dichter naar de lamp toe gekomen, en zijn bulderende lach maakte me half doof.

      Ze praatten nog tien minuten in een mix van Engels en Russisch. Toen zei Jeanne: ‘We laten jullie nu met rust. Ik geloof dat we jullie uit bed hebben gehaald.’

      ‘Nee, nee, we waren op,’ zei Lee. ‘Bedankt voor jullie komst.’

      George zei: ‘We praten binnenkort met elkaar, hè, Lee? Je kunt naar de countryclub komen. We organiseren de obers in een collectief!’

      ‘Ja, ja.’ Ze liepen nu naar de deur.

      DeMohrenschildt zei nog iets anders, maar het was zo zacht dat ik niet meer dan een paar woorden opving. Misschien was het ‘... het teruggehaald’. Of ‘stug gebaald’, al geloofde ik niet dat ‘balen’ in de jaren zestig al in zwang was geraakt.

      Wanneer heb je het teruggehaald? Had hij dat gezegd? Wanneer heb je het geweer teruggehaald?

      Ik speelde het bandje nog vijf keer af, maar dan op superlage snelheid, en het was gewoon niet te horen. Nog lang nadat de Oswalds waren gaan slapen, lag ik wakker; om twee uur ’s nachts, toen June even huilde en door haar moeder terug naar dromenland werd gesust, sliep ik nog steeds niet. Ik dacht aan Sadie, die in het Parkland-ziekenhuis de onrustige slaap van de morfine sliep. De kamer was lelijk en het bed was smal, maar ik had daar kunnen slapen, daar was ik zeker van.

      Ik dacht aan DeMohrenschildt, die manische kerel met zijn theatrale gebaren. Wat zei je, George? Wat zei je op het eind? Was het ‘Wanneer heb je het teruggehaald’? Was het ‘Kop op, het is nog niet te laat’? Was het ‘Dit is nog niet het eind van het verhaal’? Of was het iets heel anders?

      Eindelijk sliep ik in. En droomde dat ik met Sadie op de kermis was. We kwamen bij een schiettent waar Lee met zijn geweer tegen zijn schouder stond. De man in de tent was George DeMohrenschildt. Lee schoot drie keer en had niet één keer prijs.

      ‘Sorry, jongen,’ zei DeMohrenschildt, ‘geen prijs voor iemand die in de onderbroek van de commandant schiet.’

      Toen keek hij mij aan en grijnsde.

      ‘Probeer jij het maar eens, jongen, misschien heb je meer geluk. Iémand gaat de president vermoorden, dus waarom jij niet?’

      Met een schok werd ik bij het eerste daglicht wakker. Boven me sliepen de Oswalds door.

7

Op de middag van eerste paasdag was ik weer op Dealey Plaza. Ik zat op een bankje en keek naar de grimmige bakstenen kubus van het Texaans schoolboekenmagazijn. Ik vroeg me af wat ik nu moest doen.

      Over tien dagen zou Lee van Dallas naar New Orleans gaan, zijn geboortestad. Hij zou een baan krijgen als machinesmeerder bij een koffiebedrijf en het appartement in Magazine Street huren. Marina en June zouden eerst twee weken bij Ruth Paine en haar kinderen in Irving logeren en dan bij hem in New Orleans komen. Ik zou hen niet volgen. Niet nu er Sadie een lange herstelperiode en een onzekere toekomst te wachten stonden.

      Zou ik Lee tussen deze eerste paasdag en de vierentwintigste van de maand doden? Waarschijnlijk kon dat wel. Sinds hij zijn baan bij Jaggars-Chiles-Stovall had verloren, was hij meestal thuis of deelde hij Handen Af Van Cuba-pamfletten uit in de binnenstad van Dallas. Nu en dan ging hij naar de bibliotheek, waar hij Ayn Rand en Karl Marx blijkbaar had ingewisseld voor westerns van Zane Grey.

      Als ik hem op straat of in de bibliotheek aan Young Street doodschoot, zou ik geheid achter de tralies verdwijnen, maar als ik het in de bovenwoning deed, terwijl Marina in Irving was en Russische les gaf aan Ruth Paine? Ik kon aankloppen en een kogel in zijn hoofd pompen als hij opendeed. Klaar. Van zo dichtbij liep ik niet het risico dat ik in de onderbroek van de commandant schoot. Het probleem kwam daarna pas. Ik zou moeten vluchten. Als ik niet vluchtte, zou ik de eerste zijn die door de politie werd ondervraagd. Per slot van rekening was ik de benedenbuurman.

      Ik kon beweren dat ik er niet was toen het gebeurde, en misschien zouden ze dat een tijdje geloven, maar hoe lang zou het duren voordat ze ontdekten dat de George Amberson uit West Neely Street dezelfde George Amberson was die nog niet zo lang geleden op de plaats van een misdrijf in Bee Tree Lane in Jodie was geweest? Daarna zouden ze zich in mij verdiepen, en dan zou algauw blijken dat George Ambersons onderwijsbevoegdheid uit een diplomafabriek in Oklahoma kwam en dat de andere referenties van George Amberson nep waren. Op dat moment zou ik hoogstwaarschijnlijk worden gearresteerd. De politie zou een rechterlijke machtiging krijgen om mijn kluisje te openen, als ze ontdekten dat ik er een had – en waarschijnlijk zouden ze dat ontdekken. Richard Link, mijn bankier bij de First Corn Bank, zou mijn naam en/of foto in de krant zien en zich melden. Wat zou de politie van mijn memoires denken? Dat ik een motief had om Oswald dood te schieten, hoe krankzinnig dat motief ook was.

      Nee, ik zou naar het konijnenhol moeten vluchten. De Chevrolet zou ik ergens in Oklahoma of Arkansas dumpen, en dan zou ik de bus of de trein nemen. En als ik in 2011 terugkwam, kon ik het konijnenhol nooit meer gebruiken zonder een reset te veroorzaken. Dat zou betekenen dat Sadie voorgoed achterbleef, verminkt en alleen. Natuurlijk is hij bij me weggelopen, zou ze denken. Hij kon het allemaal wel mooi vertellen, over pokkenlittekens zo mooi als kuiltjes in je wang, maar toen hij Ellertons prognose had gehoord – nu lelijk, altijd lelijk – ging hij ervandoor.

      Misschien zou ze het me niet eens kwalijk nemen. Dat was de allerergste mogelijkheid.

      Maar nee. Nee. Ik kon iets nog ergers bedenken. Stel nu eens dat ik naar 2011 terugging en ontdekte dat Kennedy evengoed op 22 november was vermoord? Ik wist nog steeds niet helemaal zeker dat Oswald in zijn eentje opereerde. Wie was ik om te zeggen dat tienduizend aanhangers van complottheorieën er allemaal naast zaten – op grond van de weinige stukjes informatie die ik speurend en stalkend had vergaard?

      Misschien zou ik op Wikipedia kijken en ontdekken dat de schutter toch op het met gras begroeide heuveltje had gezeten. Of op het dak van het gerechtsgebouw annex huis van bewaring aan Houston Street, gewapend met een scherpschuttersgeweer in plaats van een Mannlicher-Carcano van een postorderbedrijf. Of dat hij zich in een riool in Elm Street had schuilgehouden en door een periscoop naar de komst van Kennedy had uitgekeken, zoals een vergezochte theorie wilde.

      DeMohrenschildt was tipgever van de CIA. Zelfs Al Templeton, die er bijna helemaal zeker van was dat Oswald in zijn eentje had gehandeld, gaf dat toe. Al was ervan overtuigd dat DeMohrenschildt maar een heel kleine tipgever was, iemand die Zuid- en Midden-Amerikaanse nieuwtjes doorgaf om zijn oliespeculaties te kunnen financieren. Maar als hij nu eens meer was? De CIA had al een hekel aan Kennedy gehad vanaf het moment dat hij weigerde Amerikaanse troepen te sturen om de belaagde partizanen in de Varkensbaai te steunen. De handige manier waarop hij de Cubacrisis had opgelost, had die afkeer alleen maar groter gemaakt. De CIA had die crisis willen gebruiken als excuus om voorgoed een eind aan de Koude Oorlog te maken, want ze wisten zeker dat die ‘raketachterstand’ waarover iedereen het had een verzinsel was. Je kon daar veel over in de kranten lezen, soms tussen de regels van de nieuwsverhalen door, soms openlijk in commentaren.

      Als nu eens afvallige elementen in de CIA George DeMohrenschildt hadden overgehaald een veel gevaarlijker missie te ondernemen? Niet de moord op de president zelf, maar de rekrutering van labiele figuren die bereid waren die moord te plegen? Zou DeMohrenschildt ja zeggen tegen zo’n aanbod? Ik dacht van wel. Jeanne en hij leidden een luxeleventje, maar ik wist niet waar ze de Cadillac, de countryclub en hun villa aan Simpson Stuart Road van betaalden. Misschien fungeerde hij als tussenpersoon tussen een Amerikaanse president die vermoord zou worden en een dienst die in theorie moest doen wat die president zei. Dat zou gevaarlijk werk zijn, maar als de potentiële opbrengst groot genoeg was, zou een man die boven zijn stand leefde in de verleiding kunnen komen. En hij hoefde niet eens in geld betaald te worden; dat was het mooie ervan. Die geweldige olieconcessies in Venezuela, Haïti en de Dominicaanse Republiek waren genoeg. Bovendien zou zo’n taak een grandioze opschepper als DeMohrenschildt bijzonder aanspreken. Hij hield van actie en moest niets van Kennedy hebben.

      Door toedoen van John Clayton kon ik zelfs niet uitsluiten dat DeMohrenschildt aan de aanslag op Walker had meegewerkt. Zeker, het was met Oswalds geweer gedaan, maar stel nu eens dat Lee niet had kunnen schieten toen puntje bij paaltje kwam? Het leek me net iets voor dat lafbekje om op het kritieke moment te bezwijken. Ik kon me voorstellen dat DeMohrenschildt het geweer uit Lees bevende handen trok en snauwde: Geef op, ik doe het zelf.

      Zou DeMohrenschildt hebben gedacht dat hij het schot kon lossen van achter de vuilnisbak die Lee als steun voor zijn geweer wilde gebruiken? Op grond van een regel in Al’s notities dacht ik dat het antwoord ‘ja’ was: Won kleiduivenschieten op countryclub in 1961.

      Als ik Oswald doodde, en Kennedy ging evengoed dood, dan zou het allemaal voor niets zijn. En wat dan? Alles uitwissen en het nog een keer proberen? Frank Dunning opnieuw doden? Carolyn Poulin opnieuw redden? Weer naar Dallas rijden?

      Sadie opnieuw leren kennen?

      Ze zou niet meer verminkt zijn, en dat was goed. Ik zou weten hoe haar gekke ex-man eruitzag, of hij zijn haar nu verfde of niet, en deze keer zou ik hem kunnen tegenhouden voordat hij dichtbij kwam. Dat was ook goed. Maar alleen al de gedachte dat ik het allemaal opnieuw zou moeten beleven, maakte me doodmoe. En ik geloofde ook niet dat ik Lee in koelen bloede zou kunnen vermoorden, in elk geval niet op grond van de indirecte aanwijzingen waarover ik beschikte. In het geval van Frank Dunning had ik dat zeker geweten. Ik had het zelf gezien.

      Dus... wat was mijn volgende zet?

      Het was kwart over vier en ik besloot nu naar Sadie toe te gaan. Ik begon naar mijn auto te lopen, die in Main Street geparkeerd stond. Op de hoek van Main en Houston, even voorbij het oude gerechtsgebouw, had ik het gevoel dat er naar me werd gekeken. Ik draaide me om. Er was niemand op het trottoir achter me. Het schoolboekenmagazijn keek naar me, al die lege ramen aan de kant van Elm Street, waar de presidentiële colonne ongeveer tweehonderd dagen na die Eerste Paasdag zou komen aanrijden.

8

Toen ik op Sadies ziekenhuisafdeling kwam, werd daar net het eten opgediend: chop suey. De geur riep bij mij de herinnering op aan het bloed dat over John Claytons hand en onderarm had gestroomd voordat hij op de vloer viel, gelukkig met zijn gezicht omlaag.

      ‘Hallo daar, meneer Amberson,’ zei de hoofdzuster toen ik me aanmeldde. Het was een grijzende vrouw met een gesteven wit kapje en een uniform. Op haar formidabele boezem zat een zakhorloge gespeld. Ze keek me aan van achter een barricade van boeketten. ‘Er werd daar gisteravond nogal veel geschreeuwd. Ik vertel u dit alleen omdat u haar verloofde bent, nietwaar?’

      ‘Ja,’ zei ik. Zonder enige twijfel wilde ik Sadies verloofde zijn, of haar gezicht nu verminkt was of niet.

      De zuster boog zich tussen twee overvolle vazen door naar me toe. Een paar margrieten streken door haar haar. ‘Ik maak er geen gewoonte van om over mijn patiënten te roddelen, en als jongere zusters het doen, lees ik ze de les. Maar het was niet goed zoals haar ouders haar behandelden. Ik neem het ze niet helemáál kwalijk dat ze uit Georgia zijn komen aanrijden met de ouders van die gek, maar...’

      ‘Wacht. Bedoelt u dat de Dunhills en Claytons in één auto zijn gekomen?’

      ‘Ze zullen in betere tijden wel heel goede maatjes zijn geweest, dus oké, dat moeten ze zelf weten. Maar toen ze bij hun dochter op bezoek waren, zeiden ze tegen haar dat hun goede vrienden de Claytons beneden waren om te regelen dat het lichaam van hun zoon uit het mortuarium werd gehaald...’ Ze schudde haar hoofd. ‘Papa heeft geen woord gezegd, maar die vróúw...’

      Ze keek in het rond om er zeker van te zijn dat we nog alleen waren, zag dat we dat inderdaad waren en keek mij weer aan. Haar eenvoudige plattelandsgezicht was grimmig van verontwaardiging.

      ‘Die vrouw ratelde maar door. Eerst vroeg ze nog even hoe haar dochter zich voelde, maar daarna waren het de arme Claytons voor en de arme Claytons na. Uw mevrouw Dunhill hield haar mond, totdat haar moeder zei hoe vervelend het was dat ze weer van kerk moesten veranderen. Toen kon hun dochter zich niet meer beheersen en schreeuwde ze tegen hen dat ze weg moesten gaan.’

      ‘Goed zo,’ zei ik.

      ‘Ik hoorde haar roepen: ‘‘Willen jullie zien wat de zoon van jullie goede vrienden mij heeft aangedaan?’’, en toen rende ik er meteen op af. Ze probeerde het verband weg te trekken. En haar moeder... die boog zich naar voren, meneer Amberson. Gretig! Ze wilde het heel graag zien! Ik werkte ze de kamer uit en liet een van de arts-assistenten mevrouw Dunhill een spuitje geven om haar tot bedaren te brengen. De vader – een onopvallende muis van een man – probeerde zich voor zijn vrouw te verontschuldigen. ‘‘Ze wist niet dat ze Sadie van streek maakte,’’ zei hij. ‘‘Nou,’’ zei ik terug, ‘‘en u dan? Hebt u uw tong verloren?’’ En weet u wat de vrouw zei, kort voordat ze in de lift stapten?’

      Ik schudde mijn hoofd.

      ‘Ze zei: ‘‘Ik kan het hem niet kwalijk nemen. Hoe zou ik dat kunnen? Hij speelde vroeger bij ons in de tuin en hij was zo’n lieve jongen.’’ Kunt u dat geloven?’

      Ik kon het. Want ik dacht dat ik de oudste mevrouw Dunhill in zekere zin al had ontmoet. In West 7th Street, waar ze achter haar oudste zoon aan rende en zo hard tegen hem schreeuwde als ze kon. Stop, Robert, loop niet zo hard, ik ben nog niet klaar met jou.

      ‘Misschien merkt u dat ze... erg emotioneel is,’ zei de zuster. ‘Ik wilde u alleen even laten weten dat ze daar dan een goede reden voor heeft.’

9

Ze was niet erg emotioneel. Dat zou ik liever hebben gehad. Als er zoiets bestaat als een serene depressie, dan had Sadie dat op die paasavond. Ze zat tenminste in haar stoel, met een onaangeroerd bord chop suey voor zich. Ze was afgevallen; haar lange lichaam leek te zweven in het witte ziekenhuishemd dat ze om zich heen trok toen ze me zag.

      Ze glimlachte wel – de kant van haar gezicht die dat kon – en hield me haar goede wang voor. ‘Hallo, George – ik kan je maar beter zo noemen, nietwaar?’

      ‘Misschien wel. Hoe gaat het, schat?’

      ‘Ze zeggen dat het beter met me gaat, maar mijn gezicht voelt aan alsof iemand het in benzine heeft gedoopt en daarna in brand heeft gestoken. Dat komt doordat ze me van de pijnstillers afhalen. Ze willen vooral niet dat ik verslaafd raak aan dat spul.’

      ‘Als je meer nodig hebt, kan ik met iemand praten.’

      Ze schudde haar hoofd. ‘Ik word er wazig in mijn hoofd van, en ik moet juist nadenken. Bovendien maken ze het me moeilijk mijn emoties in bedwang te houden. Ik heb een nogal hoogoplopende ruzie met mijn ouders gehad.’

      Er was maar één stoel – tenzij je het toilet in de hoek wilde meerekenen – en dus ging ik op het bed zitten. ‘De hoofdzuster heeft me erover verteld. Als ik mag afgaan op wat zij heeft gehoord, had je het volste recht om ze de huid vol te schelden.’

      ‘Misschien wel, maar wat heeft het voor zin? Mijn moeder verandert toch nooit. Ze kan er urenlang over klagen dat ze bijna doodging toen ze me kreeg, maar ze heeft erg weinig gevoel voor iemand anders. Het is een gebrek aan tact, maar ook een gebrek aan iets anders. Daar is een woord voor, maar daar kan ik niet op komen.’

      ‘Empathie?’

      ‘Ja. Dat is het. En ze heeft een heel scherpe tong. In de loop van de jaren is mijn vader daar helemaal door afgestompt. Hij zegt tegenwoordig bijna nooit iets.’

      ‘Je hoeft ze niet meer te zien.’

      ‘Ik denk van wel.’ Ik hield steeds minder van haar kalme, emotieloze stem. ‘Mijn moeder zegt dat ze mijn oude kamer in orde gaan maken, en ik kan echt nergens anders heen.’

      ‘Je hoort thuis in Jodie. En bij je werk.’

      ‘Ik geloof dat we het daar al over hebben gehad. Ik neem ontslag.’

      ‘Nee, Sadie, nee. Dat is een heel slecht idee.’

      Ze glimlachte zo goed mogelijk. ‘Nu praat je net als Ellie. Die geloofde je niet toen je zei dat Johnny een gevaar vormde.’ Ze dacht daarover na en zei toen: ‘Natuurlijk geloofde ik dat ook niet. Ik heb hem nooit doorgehad, hè?’

      ‘Je hebt een huis.’

      ‘Dat is waar. En een hypotheek die ik niet kan betalen. Ik moet het verkopen.’

      ‘Ik kan de hypotheek betalen.’

      Dat drong tot haar door. Ze keek geschokt. ‘Daar heb je het geld niet voor!’

      ‘Toch wel.’ Dat was waar... in elk geval voorlopig. En dan was Chateaugay er ook altijd nog. ‘Ik vertrek uit Dallas om bij Deke te gaan wonen. Hij brengt me geen huur in rekening, en daardoor komt er genoeg geld vrij voor jouw hypotheek.’

      Een traan kroop naar de rand van haar rechteroog en bleef daar trillend hangen. ‘Ik geloof dat je het niet helemaal begrijpt. Ik kan niet voor mezelf zorgen, nog niet. En ik wil niet ‘‘worden opgenomen’’, tenzij het thuis is, waar mijn moeder een verpleegster inhuurt om met de vervelende dingen te helpen. Ik heb nog een beetje trots over. Niet veel, maar een beetje.’

      ‘Ik zal voor je zorgen.’

      Ze keek me met grote ogen aan. ‘Wat?’

      ‘Je hebt me goed verstaan. En wat mij betreft, Sadie, weet je waar je je trots in kunt steken. Ik houd van je. En als je van mij houdt, moet je geen onzin praten, bijvoorbeeld dat je bij je krokodil van een moeder wilt gaan wonen.’

      Daar kon ze vaag om glimlachen, en toen zat ze stilletjes te denken, met haar handen in de schoot van haar dunne ziekenhuishemd. ‘Je bent naar Texas gekomen om iets te doen, en niet om voor verpleegster te spelen bij een schoolbibliothecaresse die te dom was om te weten dat ze in gevaar verkeerde.’

      ‘Mijn bezigheid in Dallas is uitgesteld.’

      ‘Kan dat?’

      ‘Ja.’ En op die simpele manier nam ik mijn besluit. Lee ging naar New Orleans, en ik ging naar Jodie terug. ‘Je hebt tijd nodig, Sadie, en ik heb tijd. Die kunnen we net zo goed samen doorbrengen.’

      ‘Je kunt me niet willen.’ Ze zei dat met een stem die nauwelijks boven fluisteren uitkwam. ‘Dat kan niet, niet zoals ik er nu aan toe ben.’

      ‘Toch wel.’

      Ze keek me aan met ogen die niet durfden te hopen en toch hoopten. ‘Waarom zou je?’

      ‘Omdat je het beste bent wat me ooit is overkomen.’

      De goede kant van haar mond begon te trillen. Een traan rolde over haar wang en werd gevolgd door andere. ‘Als ik niet naar Savannah terug hoefde... als ik niet bij hen hoefde te leven... bij háár... zou het misschien een beetje goed met me gaan.’

      Ik nam haar in mijn armen. ‘Het zal veel beter met je gaan.’

      ‘Jake?’ Haar stem was gesmoord van de tranen. ‘Wil je iets voor me doen voordat je gaat?’

      ‘Wat dan, schat?’

      ‘Wil je die vervloekte chop suey weghalen? Ik word misselijk van de lucht.’

10

De zuster met de brede schouders en het horloge op haar boezem heette Rhonda McGinley, en op 18 april stond ze erop dat ze Sadies rolstoel niet alleen naar de lift duwde, maar ook helemaal naar buiten, waar Deke met zijn stationcar stond te wachten. Hij had het portier aan de passagierskant al open.

      ‘Laat me je hier niet terugzien, meisje,’ zei zuster McGinley nadat we Sadie in de auto hadden geholpen.

      Sadie glimlachte verstrooid en zei niets. Ze was – om het maar ronduit te zeggen – zo stoned als een garnaal. Dokter Ellerton was ’s morgens langs geweest om haar gezicht te onderzoeken, een moeizame procedure die extra pijnstillers noodzakelijk had gemaakt.

      McGinley keek mij aan. ‘Ze zal in de komende maanden veel liefde en aandacht nodig hebben.’

      ‘Ik zal mijn best doen.’

      We reden weg. Vijftien kilometer ten zuiden van Dallas zei Deke: ‘Haal dat ding bij haar weg en gooi het uit het raam. Ik moet op het verkeer letten.’

      Sadie was in slaap gevallen met een smeulende sigaret tussen haar vingers. Ik boog me over de leuning heen en pakte hem weg. Ze kreunde toen ik dat deed en zei: ‘O, niet doen, Johnny, alsjeblieft, niet doen.’

      Ik keek Deke aan. Niet langer dan een seconde, maar lang genoeg om te zien dat we hetzelfde dachten: We hebben een lange weg te gaan. Een heel lange weg.

11

Ik nam mijn intrek in Dekes huis in Spaanse stijl aan Sam Houston Road. Tenminste, officieel. In werkelijkheid ging ik bij Sadie op 135 Bee Tree Lane wonen. Toen we haar de eerste keer naar binnen hielpen, was ik bang voor wat we zouden aantreffen, en ik denk dat Sadie daar ook bang voor was, of ze nu stoned was of niet, maar Ellie en Jo Peet van de afdeling Huishoudkunde hadden een stel leerlingen gerekruteerd, en die waren de hele dag voor Sadies terugkeer bezig geweest met poetsen. Ze hadden alle sporen van Claytons vuil van de muren gehaald. Het kleed in de huiskamer was weggehaald en vervangen. Het nieuwe was zakelijk grijs, niet bepaald een opwindende kleur, maar waarschijnlijk wel een verstandige keus: grijze dingen bevatten weinig herinneringen. Haar verscheurde kleren waren weggehaald en door nieuwe dingen vervangen.

      Sadie zei geen woord over het nieuwe kleed en de andere kleren. Ik weet niet eens of ze ze ooit heeft opgemerkt.

12

Ik bracht mijn dagen daar door. Ik maakte haar eten klaar, werkte in haar tuintje (dat in weer een hete zomer in het midden van Texas zou wegkwijnen maar niet helemaal sterven) en las haar Het grauwe huis van Dickens voor. We keken ook naar verschillende middagsoapseries: The Secret Storm, Young Doctor Malone, From These Roots en onze lievelingsserie: The Edge of Night.

      Ze verplaatste de scheiding in haar haar van midden naar rechts en cultiveerde daarmee een Veronica Lake-stijl die het ergste littekenweefsel zou afdekken als het verband er uiteindelijk afging. Niet dat het er lang af zou blijven: de eerste van haar operaties – teamwerk van vier artsen – stond voor 5 augustus op het programma. Ellerton zei dat er nog minstens vier zouden volgen.

      Nadat Sadie en ik ons avondeten hadden gehad (waar ze bijna nooit veel van at), reed ik naar Deke terug, want kleine stadjes zitten vol grote ogen met daaronder praatzieke monden. Na zonsondergang konden die grote ogen mijn auto maar beter op Dekes pad zien staan. Zodra het donker was, liep ik de drie kilometer naar Sadie terug, waar ik tot vijf uur ’s morgens op de nieuwe slaapbank sliep. Het was bijna nooit een ongestoorde slaap, want Sadie maakte me bijna elke nacht wakker door in haar nachtmerries te schreeuwen of om zich heen te slaan. Overdag was Johnny Clayton dood. Als het donker was, bedreigde hij haar nog steeds met zijn revolver en zijn mes.

      Ik ging dan naar haar toe en troostte haar zo goed mogelijk. Soms sjokte ze met me naar de huiskamer en rookte daar een sigaret voordat ze weer naar bed ging, waarbij ze haar haar altijd beschermend over de verminkte kant van haar gezicht drukte. Ze wilde me niet het verband laten verwisselen. Dat deed ze zelf, in de badkamer, met de deur dicht.

      Na een bijzonder erge nachtmerrie kwam ik haar slaapkamer in en stond ze naakt en snikkend naast haar bed. Ze was schrikbarend mager geworden. Haar nachthemd lag in een hoopje bij haar voeten. Ze hoorde me en draaide zich om, haar ene arm over haar borsten en haar andere arm over haar kruis. Haar haar zwaaide naar haar rechterschouder terug, waar het thuishoorde, en ik zag de gezwollen littekens, de dikke hechtingen en het ingevallen, verfrommelde vlees op haar jukbeen.

      ‘Ga weg!’ riep ze uit. ‘Kijk niet zo naar me. Waarom ga je niet weg?’

      ‘Sadie, wat is er? Waarom heb je je nachthemd uitgetrokken? Wat is er mis?’

      ‘Ik heb in mijn bed gepist, oké? Ik moet het verschonen, dus alsjeblieft, ga weg en laat me wat kleren aantrekken!

      Ik liep naar het voeteneind van het bed, pakte de sprei die daar opgevouwen lag en sloeg hem om haar heen. Toen ik het eind omhoogzette zodat het een kraag over haar wang vormde, kalmeerde ze.

      ‘Ga naar de huiskamer en let erop dat je nergens over struikelt. Rook een sigaret. Ik verschoon het bed.’

      ‘Nee, Jake, het is vuil.’

      Ik pakte haar bij haar schouders vast. ‘Dat zou Clayton zeggen, en die is dood. Het is alleen maar een beetje pis.’

      ‘Weet je het zeker?’

      ‘Ja. Maar voordat je gaat...’

      Ik trok de geïmproviseerde kraag omlaag. Ze kromp ineen en deed haar ogen dicht, maar bleef staan. Ze kon het maar net verdragen, maar toch dacht ik dat het vooruitgang was. Ik kuste het hangende vlees dat haar wang was geweest – voorzichtig, wat Christy een vlinderkus zou hebben genoemd – en trok de sprei weer omhoog om hem te verbergen.

      ‘Hoe kun je dat doen?’ vroeg ze zonder haar ogen te openen. ‘Het is afschuwelijk.’

      ‘Nee. Het is gewoon een deel van jou, en ik houd van je, Sadie. Ga nu naar de andere kamer, dan verschoon ik de lakens.’

      Toen dat was gebeurd, bood ik aan bij haar in bed te gaan liggen tot ze in slaap viel. Ze kromp ineen zoals ze had gedaan toen ik de sprei wegtrok, en schudde haar hoofd. ‘Ik kan het niet, Jake. Het spijt me.’

      Langzaam maar zeker, zei ik tegen mezelf toen ik in het eerste grijze licht van de dageraad naar Dekes huis liep. Langzaam maar zeker.

13

Op 24 april zei ik tegen Deke dat ik iets in Dallas te doen had en vroeg ik hem of hij bij Sadie wilde blijven tot ik om een uur of negen terug was. Hij was daar meteen toe bereid, en om vijf uur die middag zat ik tegenover het Greyhound-busstation aan South Polk Street, bij het kruispunt van Highway 77 en de nog nieuwe vierbaansweg I-20. Ik las (of deed alsof ik las) de nieuwste James Bond, De spion die mij beminde.

      Om halfzes reed een stationcar het parkeerterrein naast het busstation op. Ruth Paine zat achter het stuur. Lee stapte uit, liep naar de achterklep en maakte hem open. Marina kwam met June in haar armen van de achterbank. Ruth Paine bleef achter het stuur zitten.

      Lee had maar twee stuks bagage: een olijfgroene plunjezak en een gewatteerd geweerfoedraal met handgrepen. Hij droeg ze naar een wachtende bus. De chauffeur nam de plunjezak en het geweer aan en legde ze na een vluchtige blik op Lees kaartje in de open bagageruimte.

      Lee liep naar de deur van de bus, draaide zich om en omhelsde zijn vrouw. Hij kuste haar op beide wangen en toen op haar mond. Hij nam de baby over en wreef met zijn neus onder haar kin. June lachte. Lee lachte met haar mee, maar ik zag tranen in zijn ogen. Hij kuste June op haar voorhoofd, knuffelde haar en gaf haar toen terug aan Marina. Vervolgens rende hij het trapje van de bus op zonder achterom te kijken.

      Marina liep naar de stationcar, waar Ruth Paine nu naast stond. June stak haar armen uit naar de oudere vrouw, die haar glimlachend omhelsde. Ze bleven een tijdje naar de instappende passagier staan kijken en reden toen weg.

      Ik bleef waar ik was, totdat de bus om zes uur vertrok, precies op tijd. De zon, die bloedrood onderging in het westen, schitterde op het venster met de bestemming van de bus, zodat even niet te zien was wat daar te lezen stond. Toen kon ik het weer lezen: drie woorden die betekenden dat Lee Harvey Oswald uit mijn leven was verdwenen, in elk geval tijdelijk.

 

NEW ORLEANS EXPRESS

 

Ik keek de bus na, die de oprit naar de I-20 East nam, liep toen de twee blokken naar mijn auto en reed naar Jodie terug.

14

Weer die intuïtie.

      Ik betaalde de huur van mei voor de woning aan West Neely Street, hoewel ik zo langzamerhand zuinig moest zijn en geen concrete reden had om in de woning te blijven. Ik had alleen een vaag maar sterk gevoel dat ik een operatiebasis in Dallas moest aanhouden.

      Twee dagen voor de Kentucky Derby reed ik naar Greenville Street. Ik was van plan vijfhonderd dollar in te zetten op Chateaugay bij de eerste drie. Dat was minder opvallend dan dat ik hem als eerste zou tippen, dacht ik. Ik parkeerde vier straten bij Faith Financial vandaan en deed mijn auto op slot, iets wat in dit deel van de stad ook om elf uur ’s morgens noodzakelijk was. Ik liep eerst vlug, maar daarna begon ik te slenteren – ook dat zonder concrete reden.

      Een half blok van het wedkantoor dat zich als financieringsbedrijf voordeed, bleef ik abrupt staan. Opnieuw zag ik de bookmaker – deze ochtend zonder oogscherm – tegen de deurpost van zijn zaak leunen en een sigaret roken. Zoals hij daar in de heldere zon stond, omlijst door de scherpe schaduwen van de deur, leek hij zo te zijn weggelopen van een schilderij van Edward Hopper. Hij kon me niet zien, want hij keek naar een auto die aan de overkant geparkeerd stond. Dat was een roomwitte Lincoln met een groen nummerbord. Boven de nummers stonden de woorden SUNSHINE STATE. Dat betekende nog niet dat er harmonie was. Het betekende beslist nog niet dat die auto van Edwardo Gutierrez uit Tampa was, de bookmaker die altijd glimlachte en Daar hebben we mijn Yanqui uit Yanquiland zei. De man die hoogstwaarschijnlijk mijn huis aan het strand in brand had laten steken.

      Evengoed draaide ik me om en liep ik naar mijn auto terug. De vijfhonderd dollar die ik had willen inzetten, hield ik in mijn zak.

      Intuïtie.