24

1

Aangezien de geschiedenis de neiging heeft zich te herhalen, in elk geval om mij heen, zal het je niet verbazen dat Mike Coslaw het geld voor Sadies rekeningen bijeen wilde brengen door opnieuw een Jodie Jamboree op te voeren. Hij zei dat hij de oorspronkelijke deelnemers bij elkaar kon krijgen om hun rol nog een keer te spelen, zolang het maar midden in de zomer zou gebeuren, en hij kwam zijn belofte na: ze deden bijna allemaal mee. Ellie was zelfs bereid haar krachtige versies van ‘Camptown Races’ en ‘Clinch Mountain Breakdown’ op de banjo te herhalen, al beweerde ze dat haar vingers nog pijn deden van de vorige keer. We kozen voor 12 en 13 juli, maar een tijdlang was het de vraag of het zou doorgaan.

      Het eerste obstakel dat we moesten overwinnen was Sadie zelf, die het een verschrikkelijk idee vond. Ze noemde het ‘je hand ophouden’.

      ‘Dat klinkt als iets wat je op de knie van je moeder hebt geleerd,’ zei ik.

      Ze keek me fel aan, maar sloeg toen haar blik neer en streek haar haar over de slechte kant van haar gezicht. ‘En als dat nu eens zo is? Is het daardoor verkeerd?’

      ‘Goh, laat me eens nadenken. Je hebt het over een levensles van de vrouw die zich er, toen ze hoorde dat haar dochter verminkt was, allereerst druk over maakte naar welke kerk ze zou gaan.’

      ‘Het is vernederend,’ zei ze zachtjes. ‘Het is vernederend om je over te leveren aan de genade van de stad.’

      ‘Zo dacht je er niet over toen het om Bobbi Jill ging.’

      ‘Je jaagt me op, Jake. Dat moet je niet doen.’

      Ik kwam naast haar zitten en pakte haar hand vast. Ze trok hem weg. Ik pakte hem opnieuw vast. Ditmaal liet ze me de hand vasthouden.

      ‘Ik weet dat dit niet gemakkelijk voor je is, schat, maar zoals er een tijd om te geven is, zo is er ook een tijd om aan te nemen. Ik weet niet of dat in het boek Prediker staat, maar evengoed is het waar. Je ziektekostenverzekering is een aanfluiting. Dokter Ellerton wil ons matsen met zijn honorarium...’

      ‘Ik heb nooit gevraagd...’

      ‘Stil maar, Sadie. Zoiets noemen ze pro bono, en hij wil het doen. Maar er zijn andere artsen bij betrokken. De rekeningen voor je operaties zullen enorm oplopen, en mijn middelen zijn niet toereikend.’

      ‘Ik wou bijna dat hij me had vermoord,’ fluisterde ze.

      ‘Zeg dat nooit meer.’ Ze deinsde terug voor de woede in mijn stem, en toen kwamen de tranen. Ze kon nog maar met één oog huilen. ‘Schat, de mensen willen dit voor je doen. Laat ze toch. Ik weet dat je je moeder in je hoofd hebt zitten – dat heeft bijna iedereen, denk ik – maar deze ene keer moet je haar niet haar zin geven.’

      ‘Die artsen kunnen het toch niet repareren. Het wordt nooit meer zoals het was. Dat heeft Ellerton me verteld.’

      ‘Ze kunnen een heleboel repareren.’ Dat klonk net iets beter dan ‘ze kunnen er iets van repareren’.

      Ze zuchtte. ‘Jij bent moediger dan ik, Jake.’

      ‘Jij bent moedig genoeg. Wil je dit doen?’

      ‘De Sadie Dunhill Liefdadigheidsshow. Mijn moeder zou het in haar broek doen als ze het hoorde.’

      ‘Des te meer reden om het te doen, zou ik zeggen. We zullen haar de foto’s sturen.’

      Daar moest ze om glimlachen, zij het maar even. Ze stak een sigaret aan met vingers die enigszins beefden en streek toen haar haar weer over de slechte kant van haar gezicht. ‘Zou ik er zelf bij moeten zijn? Moet ik zien wat ze met hun dollars kopen? Als een prijsvarken op de veiling?’

      ‘Natuurlijk niet. Al denk ik niet dat er iemand zou flauwvallen. De meeste mensen hier hebben wel ergere dingen gezien.’ Als leraren aan een scholengemeenschap in een agrarisch gebied hadden we zelf ook ergere dingen gezien, bijvoorbeeld Britta Carlson, die ernstige brandwonden opliep toen haar huis in vlammen opging, of Duffy Hendrickson, die een linkerhand had die er als een hoef uitzag, nadat een vrachtwagenmotor die in de garage van zijn vader aan een ketting hing was losgeschoten.

      ‘Ik ben niet klaar voor zo’n inspectie. Ik denk dat ik daar nooit klaar voor zal zijn.’

      Ik hoopte nog steeds met heel mijn hart dat ze daar ongelijk in zou hebben. De gekke mensen van de wereld – de Johnny Claytons, de Lee Harvey Oswalds – mochten niet winnen. Als God het niet beter maakte nadat ze hun miezerige kleine overwinningen hadden behaald, moesten gewone mensen dat maar doen. Ze moesten het in elk geval proberen. Maar dit was niet het moment om daar een preek over te houden.

      ‘Zou het helpen als ik zei dat dokter Ellerton zelf aan de voorstelling wil meedoen?’

      Ze dacht even niet aan haar haar en keek me verbaasd aan. ‘Wát?’

      ‘Hij wil het achtereind van Bertha zijn.’ Bertha het Dansende Paard was een uit canvas opgetrokken creatie van de leerlingen van de kunstafdeling. Ze liep in verschillende sketches rond, maar haar grote nummer was een dans met veel staartgezwaai op ‘Back in the Saddle Again’ van Gene Autry. (De staart werd bestuurd met een koord dat door de achterste helft van team Bertha werd bediend.) Plattelanders, die meestal niet bekendstaan om hun verfijnde gevoel voor humor, vonden haar heel grappig.

      Sadie schoot in de lach. Ik zag dat het haar pijn deed, maar ze kon het niet helpen. Ze liet zich weer in de bank zakken, met haar hand tegen haar voorhoofd alsof ze wilde voorkomen dat haar hersenen explodeerden. ‘Goed!’ zei ze toen ze eindelijk weer kon praten. ‘Alleen al om dat te zien vind ik het goed dat je het doet.’ Toen keek ze me fel aan. ‘Maar ik ga alleen naar de generale repetitie kijken. Je krijgt me niet het podium op, voor een publiek dat me aanstaart en fluistert: ‘‘O, moet je zien wat hij met dat arme meisje heeft gedaan.’’ Is dat duidelijk?’

      ‘Absoluut,’ zei ik, en ik kuste haar. Dat was één horde. De volgende hield in dat ik de voornaamste plastisch chirurg van Dallas moest overhalen om in de julihitte naar Jodie te komen en rond te stappen onder de achterste helft van een vijftien kilo wegend kostuum van canvas. Want ik had het hem nog niet gevraagd.

      Dat bleek geen probleem. Ellerton straalde als een kind toen ik hem het idee voorlegde. ‘Ik heb zelfs ervaring,’ zei hij. ‘Mijn vrouw zegt al jaren tegen me dat ik zo stom ben als het achtereind van een paard.’

2

De laatste horde bleek de plaats van handeling te zijn. Midden juni, ongeveer in de tijd dat Lee van een kade in New Orleans werd geschopt omdat hij pro-Castro-pamfletten probeerde uit te delen aan de matrozen van het marineschip Wasp, kwam Deke naar Sadies huis. Hij kuste haar op haar goede wang (ze wendde de slechte kant van haar gezicht af als er iemand op bezoek kwam) en vroeg me of ik even met hem mee wilde gaan om een koud biertje te drinken.

      ‘Ga maar,’ zei Sadie. ‘Ik red me wel.’

      Deke reed naar Het Prairiehoen, een etablissement met een metalen dak en dubieuze airconditioning, vijftien kilometer ten westen van Jodie. Het was midden op de middag en er was niemand, behalve twee solitaire drinkers aan de bar. Het licht van de jukebox was uit. Deke gaf me een dollar. ‘Ik betaal, jij haalt. Akkoord?’

      Ik vond het best. Ik liep naar de bar en kwam terug met twee Buckhorns.

      ‘Als ik had geweten dat je Buckies ging halen, zou ik zelf zijn gegaan,’ zei Deke. ‘Dit is geitenpis.’

      ‘Ik vind het wel lekker,’ zei ik. ‘Trouwens, ik dacht dat je alleen thuis dronk. ‘‘Het klootzakkengehalte is me een beetje te hoog in de cafés hier,’’ heb ik je eens horen zeggen.’

      ‘Ik wil ook helemaal geen bier, verdomme.’ Nu we bij Sadie vandaan waren, kon ik zien dat hij ziedend van woede was. ‘Ik wil Fred Miller in zijn gezicht stompen en Jessica Caltrop een schop tegen haar magere en ongetwijfeld met kant beklede achterste geven.’

      Ik kende de namen en gezichten, maar als nederige loonslaaf had ik hen geen van beiden ooit persoonlijk ontmoet. Miller en Caltrop vormden twee derden van het schoolbestuur van het district Denholm.

      ‘Laat het daar niet bij,’ zei ik. ‘Nu je toch in een bloeddorstige stemming bent, moet je me ook vertellen wat je met Dwight Rawson wilt doen. Dat is toch het derde bestuurslid?’

      ‘Het is Rawlings,’ zei Deke somber, ‘en hem wil ik niets doen. Hij heeft voor ons gestemd.’

      ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’

      ‘Ze willen ons de sportzaal van de school niet voor de Jamboree laten gebruiken. Ook al hebben we het over het midden van de zomer en staat die zaal dan toch leeg.’

      ‘Nu maak je toch zeker een grapje?’ Sadie had tegen me gezegd dat bepaalde elementen in de stad haar zouden tegenwerken, en ik had haar niet geloofd. Die gekke ouwe Jake Epping, die zich bleef vastklampen aan zijn sciencefictionfantasieën over de eenentwintigste eeuw.

      ‘Jongen, was het maar waar. Ze zeiden dat de brandverzekering een probleem was. Ik merkte op dat die verzekering geen probleem was toen het een benefietvoorstelling was voor een leerlinge die een ongeluk had gehad, en toen zei dat mens van Caltrop, die uitgeloogde ouwe trut: ‘‘O, ja, Deke, maar dat was in het schooljaar.’’’ Ja, ze zien er inderdaad een probleem in, vooral dat een van hun personeelsleden is verminkt door de gek met wie ze getrouwd was. Ze zijn bang dat het in de krant komt of, erger nog, op een van de tv-stations in Dallas.’

      ‘Hoe kan dat er nou iets toe doen?’ vroeg ik. ‘Hij... Jezus, Deke, hij kwam niet eens hiervandaan. Hij kwam uit Georgia!’

      ‘Dat maakte voor hen geen verschil. Het gaat er voor hen om dat hij hier is gestórven, en ze zijn bang dat het slecht is voor de reputatie van de school. En van de stad. En van hen.’

      Ik hoorde mezelf mekkeren, geen nobel geluid voor een man in de kracht van zijn jaren, maar ik kon het niet helpen. ‘Dat is belachelijk!’

      ‘Het liefst zouden ze haar ontslaan, al was het alleen maar om niet meer in verlegenheid te worden gebracht. Aangezien ze dat niet kunnen, hopen ze dat ze ontslag neemt voordat de leerlingen moeten aanzien wat Clayton met haar gezicht heeft gedaan. Provinciale hypocrisie op haar best, jongen. Toen Fred Miller in de twintig was, ging hij twee keer per maand helemaal los in de bordelen van Nuevo Laredo. Nog vaker, als hij een voorschot op zijn toelage van zijn vader kon krijgen. En ik heb uit betrouwbare bron vernomen dat toen Jessica Caltrop nog gewoon Jessie Trapp uit Sweetwater Ranch was, ze op haar zestiende heel dik werd en negen maanden later weer heel mager. Ik zou graag eens tegen ze zeggen dat mijn geheugen nog groter is dan hun bemoeizieke neuzen, en ik zou ze ook best eens te schande willen zetten. Daar zou ik niet eens zoveel moeite voor hoeven te doen.’

      ‘Ze kunnen het Sadie toch niet kwalijk nemen dat haar ex-man gek is... of wel?’

      ‘Word nou eens volwassen, George. Soms gedraag je je alsof je in een stal geboren bent. Of in een land waar mensen logisch denken. Voor hen gaat het om seks. Voor mensen als Fred en Jessica gaat het altíjd om seks. Waarschijnlijk denken ze dat Alfalfa en Spanky uit The Little Rascals het in hun vrije tijd achter de schuur met Darla doen, aangemoedigd door Buckwheat. En als er dan zoiets als dit gebeurt, is het de schuld van de vrouw. Ze zouden dat nooit openlijk zeggen, maar in hun hart geloven ze dat mannen beesten zijn, en als vrouwen ze niet kunnen temmen, nou, dan moeten ze maar op de blaren zitten, jongen, want dan is het hun eigen schuld. Ik laat ze hier niet mee wegkomen.’

      ‘Dat zal wel moeten,’ zei ik. ‘Anders slaat het tumult op Sadie terug. En ze is op dit moment kwetsbaar. Dit zou haar helemaal uit balans brengen.’

      ‘Ja,’ zei hij. Hij haalde zijn pijp uit zijn borstzakje. ‘Ja, dat weet ik. Ik blaas alleen maar stoom af. Ellie heeft gisteren nog met de mensen gepraat die de zaal van de boerenbond beheren. Ze vinden het prima dat we daar de voorstelling geven, en er kunnen zelfs vijftig mensen extra in. Vanwege het balkon, weet je.’

      ‘Kijk eens aan,’ zei ik opgelucht. ‘Het nuchter verstand zegeviert.’

      ‘Er is wel één probleem. Ze vragen vierhonderd dollar voor de twee avonden. Als ik nu eens tweehonderd afschuif, kun jij die andere tweehonderd er dan bijleggen? Je krijgt het niet terug uit de recette, weet je. Die is in zijn geheel bestemd voor Sadies medische kosten.’

      Ik wist alles van Sadies medische kosten; ik had al driehonderd dollar betaald aan het deel van haar ziekenhuiskosten dat haar snertverzekering niet wilde vergoeden. Ondanks Ellertons goede diensten zouden de andere kosten snel oplopen. Zelf was ik nog niet op de bodem van de schatkist gekomen, maar die was wel al in zicht.

      ‘George? Wat zeg je?’

      ‘Fifty-fifty,’ beaamde ik.

      ‘Drink dan dat vieze bier van je op. Ik wil naar de stad terug.’

3

Toen we die waardeloze drinkgelegenheid verlieten, viel mijn blik op een bord dat in een raam was gezet. Bovenaan stond:

 

ZIE HET GEVECHT VAN DE EEUW OP GESLOTEN CIRCUIT-TV!

LIVE VANUIT DE MADISON SQUARE GARDEN!

DALLAS EIGEN TOM THE HAMMER CASE TEGEN DICK TIGER!

STADSGEHOORZAAL DALLAS

DONDERDAG 29 AUG.

kaarten alhier verkrijgbaar

 

Daaronder stonden foto’s van twee krachtpatsers met blote borst die hun in bokshandschoenen gevatte vuisten op de gebruikelijke manier omhooghielden. De een was jong en had geen littekens. De andere man zag er veel ouder uit en had zo te zien zijn neus al een paar keer gebroken. Maar ik was blijven staan vanwege de namen. Die kende ik ergens van.

      ‘Denk er niet eens over na,’ zei Deke hoofdschuddend. ‘Je kunt nog beter naar een hondengevecht tussen een pitbull en een cockerspaniël kijken. Een óúde cockerspaniël.’

      ‘O ja?’

      ‘Tommy Case heeft altijd een groot hart gehad, maar dat is nu wel een veertig jaar oud hart in een veertig jaar oud lichaam. Hij heeft een bierbuik en kan bijna niet bewegen. Tiger is jong en snel. Over een paar jaar is hij een van de grote kampioenen, als de wedstrijdorganisatoren geen fouten maken. Intussen geven ze hem makkies als Case om hem in conditie te houden.’

      Het klonk als Rocky Balboa tegen Apollo Creed, maar waarom ook niet? Soms imiteert het leven de kunst.

      Deke zei: ‘Tv waar je voor betaalt om er in een zaal naar te kijken. Wat ze al niet verzinnen!’

      ‘Het is de toekomst, denk ik,’ zei ik.

      ‘En waarschijnlijk is het uitverkocht – in elk geval in Dallas – maar dat verandert niets aan het feit dat Tom Case verleden tijd is. Tiger veegt de vloer met hem aan. Je bent het toch wel eens met die zaal van de boerenbond, George?’

      ‘Absoluut.’

4

Het was een vreemde junimaand. Aan de ene kant was ik blij dat ik repeteerde met de artiesten die de oorspronkelijke Jamboree voor het voetlicht hadden gebracht. Het was een déjà vu-ervaring van de beste soort. Aan de andere kant vroeg ik me steeds vaker af of ik eigenlijk ooit wel van plan was geweest Lee Harvey Oswald uit de geschiedenis te schrappen. Ik kon niet geloven dat het me aan de moed daarvoor ontbrak – ik had al een slecht mens gedood, en nog in koelen bloede ook – maar het was een onweerlegbaar feit dat ik Oswald in mijn vizier had gehad en hem had laten gaan. Ik zei tegen mezelf dat het door de onzekerheid kwam, en niet door het feit dat hij een gezin had, maar ik zag steeds weer Marina glimlachen en haar handen voor haar buik houden. Ik vroeg me steeds weer af of hij misschien toch een zondebok was. Ik herinnerde mezelf eraan dat hij in oktober terug zou zijn. En verder vroeg ik me natuurlijk af wat dat aan de zaak veranderde. Zijn vrouw zou nog steeds zwanger zijn en de onzekerheid zou nog niet zijn weggenomen.

      Intussen moest ik Sadie helpen met haar langzame herstel, moesten er rekeningen worden betaald, moesten er verzekeringsformulieren worden ingevuld (de bureaucratie was in 1963 net zo irritant als in 2011) en waren er die repetities. Dokter Ellerton kon maar bij één daarvan aanwezig zijn, maar hij leerde snel en speelde zijn helft van Bertha het Dansende Paard met een charmant elan. Toen ik de rol met hem had doorgenomen, vertelde hij me dat hij nog een chirurg wilde inschakelen, een gezichtsspecialist van het Mass General-ziekenhuis. Ik zei – met een bezwaard gemoed – tegen hem dat het me een uitstekend idee leek.

      ‘Kunnen jullie het je veroorloven?’ vroeg hij. ‘Mark Anderson is niet goedkoop.’

      ‘We redden het wel,’ zei ik.

      Toen de data van de voorstellingen dichtbij kwamen, nodigde ik Sadie uit voor repetities. Ze weigerde beleefd maar resoluut, ondanks haar eerdere belofte dat ze naar minstens één generale repetitie zou komen. Ze ging het huis bijna nooit uit, en alleen om naar de achtertuin te gaan. Ze was niet naar de school – of in de stad – geweest sinds de avond dat John Clayton eerst haar gezicht had opengehaald en daarna zijn eigen keel had doorgesneden.

5

De late ochtend en het begin van de middag van 12 juli bracht ik in de zaal van de boerenbond door om een laatste technische repetitie te houden. Mike Coslaw, die de rol van producent even gemakkelijk op zich had genomen als die van slapstickkomiek, zei dat de voorstelling van zaterdagavond helemaal uitverkocht was en die van de komende avond voor negentig procent. ‘Er komen op het laatste moment nog genoeg mensen om de zaal vol te krijgen, meneer Amberson. Rekent u daar maar op. Ik hoop alleen dat ik en Bobbi Jill de toegift niet verknoeien.’

      ‘Bobbi Jill en ik, Mike. En jullie verknoeien het niet.’

      Dat alles was goed. Minder goed was het dat Ellen Dockerty’s auto uit Bee Tree Lane kwam rijden op het moment dat ik die straat insloeg, en dat ik Sadie daarna bij het raam van de huiskamer aantrof met tranen op haar ongeschonden wang en een zakdoek in haar samengebalde hand.

      ‘Wat is er?’ vroeg ik. ‘Wat heeft ze tegen je gezegd?’

      Sadie verraste me door een grijns te produceren. Die beperkte zich tegenwoordig tot de ene helft van haar gezicht, maar bezat toch een zekere kwajongensachtige charme. ‘Alleen maar de waarheid. Alsjeblieft, maak je geen zorgen. Ik maak een sandwich voor je en dan kun je me vertellen hoe het ging.’

      En dat deed ik. En natuurlijk maakte ik me wel zorgen, maar die hield ik voor me. Dat gold ook voor mijn opinie over bemoeizuchtige schoolbestuurders. Die avond om zes uur inspecteerde Sadie me. Ze trok mijn das recht en veegde een stofje, echt of ingebeeld, van de schouders van mijn colbertje. ‘Om iemand succes toe te wensen zeggen ze wel eens ‘‘breek een been’’ voordat een voorstelling begint, maar dat zeg ik niet, want misschien doe je het dan ook nog.’

      Ze droeg haar oude spijkerbroek en een blouse die – tenminste enigszins – camoufleerde hoeveel kilo’s ze was kwijtgeraakt. Ik dacht onwillekeurig weer aan de mooie jurk die ze op de avond van de oorspronkelijke Jodie Jamboree had gedragen. Een mooie jurk met een mooi meisje erin. Dat was toen. Vanavond zou het meisje – nog steeds mooi aan één kant – thuis zijn als het doek opging en naar een herhaling van Route 66 kijken.

      ‘Wat is er?’ vroeg ze.

      ‘Ik wou dat je daar ook was. Dat is alles.’

      Ik had er spijt van zodra ik het had gezegd, maar het was niet zo erg. Haar glimlach vervaagde, maar kwam terug. Zoals de zon doet als hij even achter een klein wolkje verdwijnt. ‘Jíj zult er zijn. Dat betekent dat ik er ook ben.’ Met het ene oog dat nog te zien was keek ze me ernstig en ook timide aan. ‘Tenminste, als je van me houdt.’

      ‘Ik houd een heleboel van je.’

      ‘Ja, dat denk ik ook.’ Ze kuste mijn mondhoek. ‘En ik houd van jou. Dus breek geen benen en bedank iedereen namens mij.’

      ‘Dat zal ik doen. Ben je niet bang om hier alleen te zijn?’

      ‘Ik red me wel.’ Dat was eigenlijk geen antwoord op mijn vraag, maar het was het beste wat ze op dat moment kon zeggen.

6

Mike had gelijk wat de mensen betrof die op het laatste moment een kaartje kochten. Een uur voor de voorstelling van die vrijdagavond waren we uitverkocht. Donald Bellingham, onze toneelmeester, dimde om precies acht uur de lichten in de zaal. Ik verwachtte dat ik me teleurgesteld zou voelen na de bijna sublieme oorspronkelijke voorstelling van de vorige keer, met de taarten op het eind (we waren van plan dat alleen nog op zaterdagavond te doen, want we wilden het toneel – en de eerste paar rijen – maar één keer schoonmaken), maar deze voorstelling was bijna net zo goed. Het hoogtepunt van hilariteit was voor mij het dansende paard. Op een gegeven moment swingde Bertha’s voorste helft, een veel te enthousiaste coach Borman, dokter Ellerton bijna van het toneel af.

      Het publiek geloofde dat de twintig of dertig seconden waarin ze langs de voetlichten slingerden bij de show hoorden en beloonde de waaghalzerij met een daverend applaus. Ik, die beter wist, raakte verstrikt in een emotionele paradox die ik waarschijnlijk nooit meer zal beleven. Ik stond in de coulissen naast Donald Bellingham, die bijna in een stuip lag van het lachen, en intussen stokte mijn doodsbange hart in mijn keel.

      De harmonie van die avond zat in de toegift. Mike en Bobbi Jill liepen hand in hand het toneel op. Bobbi Jill keek naar het publiek en zei: ‘Mevrouw Dunhill betekent heel veel voor mij, vanwege haar goedheid en haar naastenliefde. Ze heeft me geholpen toen ik hulp nodig had, en het komt door haar dat ik wilde leren te doen wat we nu voor u gaan doen. We danken u allemaal voor uw komst van vanavond en voor het tonen van úw naastenliefde. Nietwaar, Mike?’

      ‘Ja,’ zei hij. ‘U bent geweldig.’

      Hij keek naar links op het podium. Ik wees naar Donald, die over zijn platenspeler gebogen zat, met de arm daarvan omhoog, klaar om hem in de groeven te laten zakken. Ditmaal zou Donalds vader heel goed weten dat Donald een van zijn bigbandplaten had geleend, want de man zat in de zaal.

      Glenn Miller, die gigant van lang geleden, zette ‘In the Mood’ in, en op het toneel begonnen Mike Coslaw en Bobbi Jill Allnut onder ritmisch geklap van het publiek aan een bliksemsnelle lindy, veel vuriger dan alles wat mij met Sadie of Christy was gelukt. Het was een en al jeugd, blijdschap en enthousiasme, en dat maakte het fantastisch. Toen ik zag dat Mike een kneepje in Bobbi Jills hand gaf om haar te kennen te geven dat ze de andere kant op moest draaien om tussen zijn benen door te schieten, was ik opeens weer in Derry en keek ik naar Bevvie-ik-blaf-nie-en-kef-nie en Richie-die-eet-alleen-maar-spritsie.

      Het is allemaal één geheel, dacht ik. Het is zo’n goede echo dat je niet weet wat de echte stem en wat de terugkerende geeststem is.

      Eén ogenblik was alles duidelijk, en als dat gebeurt, zie je dat de wereld er helemaal niet is. Weten we dat in het geheim allemaal? De wereld is een perfect uitgebalanceerd mechanisme van kreten en echo’s die doen alsof ze raderen zijn, een droomklok die tinkelt onder een raadselglas dat we leven noemen. En daarachter? Eronder en eromheen? Chaos, stormen. Mannen met hamers, mannen met messen, mannen met geweren. Vrouwen die verdraaien wat ze niet kunnen beheersen en kleineren wat ze niet kunnen begrijpen. Een universum van gruwelen en verdriet, met in het midden een verlicht toneel waarop stervelingen de duisternis tarten door te dansen.

      Mike en Bobbi Jill dansten in hun tijd, en hun tijd was 1963, een tijd van gemillimeterd haar, grote televisietoestellen en eigengemaakte garagerock. Ze dansten op de dag dat president Kennedy beloofde een verdrag tegen atoomproeven te tekenen en tegen verslaggevers zei dat hij ‘niet van plan was onze strijdkrachten in het moeras van de ondoorgrondelijke politiek en eeuwenoude rancunes van Zuidoost-Azië te laten wegzakken’. Ze dansten zoals Bevvie en Richie hadden gedanst, zoals Sadie en ik hadden gedanst, en ze waren mooi, en ik hield van hen, niet ondanks hun kwetsbaarheid maar juist daarom. Ik houd nog steeds van hen.

      Ze eindigden perfect, hun handen de hoogte in, diep ademhalend en met hun gezicht naar het publiek, dat hun een staande ovatie gaf. Mike gaf hun maar liefst veertig seconden de tijd om hun handen tegen elkaar te slaan (het is verbazingwekkend hoe snel de voetlichten een nederig geklap in een daverend applaus kunnen veranderen) en vroeg toen om stilte. Uiteindelijk kreeg hij die.

      ‘Onze regisseur, meneer George Amberson, wil enkele woorden zeggen. Hij heeft veel werk en creativiteit in deze show gestoken, dus ik hoop dat u hem een warm applaus geeft.’

      Ik liep het toneel op terwijl er opnieuw werd geapplaudisseerd. Ik schudde Mikes hand en gaf Bobbi Jill een kus op haar wang. Ze verdwenen in de coulissen. Ik vroeg om stilte door mijn handen omhoog te brengen en begon aan mijn zorgvuldig ingestudeerde toespraak. Ik zei dat Sadie er die avond niet bij kon zijn, maar bedankte hen allen namens haar. Iedereen die ook maar enigszins in het openbaar kan spreken, weet dat hij zich moet concentreren op bepaalde leden van zijn gehoor, en ik concentreerde me op een tweetal dat op de derde rij zat en opmerkelijk veel leek op Ma en Pa in American Gothic. Het waren Fred Miller en Jessica Caltrop, de schoolbestuurders van wie we de sportzaal van de school niet hadden mogen gebruiken omdat de verminking van Sadie door haar ex-echtgenoot van slechte smaak getuigde en dus zo veel mogelijk moest worden genegeerd.

      Toen ik vier zinnen had uitgesproken, ging er een zucht van verbazing door de zaal. Er volgde applaus – eerst hier en daar, maar aanzwellend tot een donderbui. Het publiek kwam weer overeind. Ik wist niet waar ze voor applaudisseerden, tot ik een aarzelende hand op mijn arm boven de elleboog voelde. Ik draaide me om en zag Sadie in haar rode jurk naast me staan. Ze had haar haar opgestoken en vastgezet met een glinsterende klem. Haar gezicht – beide kanten – was onbedekt. Tot mijn verbazing zag ik dat de resterende schade, eenmaal goed zichtbaar, niet zo afschuwelijk was als ik had gevreesd. Misschien was daar een universele waarheid in te vinden, maar in mijn verbijstering kon ik die niet doorgronden. Zeker, die diepe, ruwe holte en de wegtrekkende strepen van de hechtingen waren niet prettig om naar te kijken, net zomin als het slappe vlees en haar onnatuurlijk grote linkeroog, dat niet meer tegelijk met het rechter- knipperde.

      Maar ze had die innemende eenzijdige glimlach weer op haar gezicht, en voor mij maakte dat haar Helena van Troje. Ik omhelsde haar, en ze beantwoordde mijn omhelzing, lachend en huilend. Onder de jurk trilde haar hele lichaam als een hoogspanningsdraad. Toen we ons weer tot de toeschouwers wendden, waren ze allemaal juichend opgestaan, met uitzondering van Miller en Caltrop. Wie om zich heen keek, zag dat zij de enigen waren die nog op hun achterste zaten en ten slotte met tegenzin het voorbeeld van de anderen volgden.

      ‘Dank u,’ zei Sadie toen het publiek tot bedaren was gekomen. ‘Ik dank u uit de grond van mijn hart. Ik dank in het bijzonder Ellen Dockerty, die tegen me zei dat als ik hier niet kwam en jullie niet allemaal in de ogen keek, ik daar de rest van mijn leven spijt van zou hebben. En ik dank vooral...’

      Een heel korte aarzeling. Ik denk niet dat het publiek het merkte, en dat betekende dat ik de enige was die wist hoe weinig het scheelde of Sadie had vijfhonderd mensen mijn echte naam verteld.

      ‘... George Amberson. Ik houd van je, George.’

      Nu braken ze de zaal zo ongeveer af. In duistere tijden, waarin zelfs de grote geesten in onzekerheid verkeren, doen liefdesbetuigingen het altijd goed.

7

Ellen bracht Sadie – die doodmoe was – om halfelf naar huis. Mike en ik deden om twaalf uur de lichten in de zaal uit en liepen het steegje in. ‘Komt u naar het feestje, meneer Amberson? Al zei dat hij het eethuis tot twee uur openhoudt, en hij heeft een paar vaatjes bier gehaald. Hij heeft daar geen vergunning voor, maar ik denk niet dat iemand hem zal arresteren.’

      ‘Nee, dank je,’ zei ik. ‘Ik ben helemaal op. Tot morgenavond, Mike.’

      Voordat ik naar huis ging, reed ik naar Deke. Hij zat in zijn pyjama op zijn veranda een laatste pijp te roken.

      ‘Een heel bijzondere avond,’ zei hij.

      ‘Ja.’

      ‘Die vriendin van jou heeft lef. Een heleboel lef.’

      ‘Inderdaad.’

      ‘Ga je haar goed behandelen, jongen?’

      ‘Ik zal het proberen.’

      Hij knikte. ‘Dat verdient ze, na die vorige man. En tot nu toe doe je het goed.’ Hij keek naar mijn Chevrolet. ‘Waarschijnlijk kun je vannacht best je auto voor haar huis laten staan. Na vanavond denk ik niet dat iemand in de stad daar nog moeilijk over doet.’

      Misschien had hij gelijk, maar ik ging voor alle zekerheid lopen, zoals ik op zoveel andere avonden had gedaan. Ik had tijd nodig om mijn emoties tot rust te laten komen. Ik zag haar steeds weer in het schijnsel van de voetlichten. De rode jurk. De gracieuze curve van haar hals. Haar gladde wang... en de ribbelige wang.

      Toen ik in Bee Tree Lane was en naar binnen ging, bleek de slaapbank niet uitgeklapt te zijn. Ik stond er verbaasd naar te kijken, niet wetend wat ik ervan moest denken. Toen riep Sadie mijn naam – mijn echte – vanuit de slaapkamer. Heel zachtjes.

      De lamp was aan en wierp een zacht licht over haar blote schouders en de ene kant van haar gezicht. Haar ogen waren ernstig en stralend. ‘Ik denk dat je hier thuishoort,’ zei ze. ‘Ik wil dat je hier bent. Wil jij dat ook?’

      Ik trok mijn kleren uit en stapte naast haar in bed. Haar hand bewoog onder de lakens, vond me en streelde me. ‘Heb je honger? Want ik heb cake.’

      ‘O Sadie, ik ben uitgehongerd.’

      ‘Doe het licht dan uit.’

8

Die nacht in Sadies bed was de beste van mijn leven – niet omdat de deur van John Clayton werd gesloten, maar omdat de deur van ons weer openging.

      Toen we klaar waren met het liefdesspel, viel ik in de eerste heel diepe slaap in maanden. De volgende morgen werd ik om acht uur wakker. De zon was al helemaal op, de Angels zongen ‘My Boyfriend’s Back’ op de radio in de keuken, en ik rook gebakken spek. Straks zou ze me aan tafel roepen, maar nog niet. Nog niet.

      Ik legde mijn handen achter mijn hoofd en keek naar het plafond, lichtelijk verbaasd over mijn eigen domheid – zeg maar koppige blindheid – vanaf de dag dat ik Lee in de bus naar New Orleans liet stappen zonder iets te doen om hem tegen te houden. Moest ik echt weten of George DeMohrenschildt meer met de aanslag op Edwin Walker te maken had gehad dan dat hij een labiele man ertoe had aangezet het te proberen? Nou, er was een heel eenvoudige manier om dat vast te stellen, nietwaar?

      DeMohrenschildt wist het, en dus zou ik het hem vragen.

9

Sadie at beter dan ooit sinds de avond dat Clayton haar huis was binnengedrongen, en ik liet me ook niet onbetuigd. Samen werkten we zes eieren met toast en bacon weg. Toen de vaat in de gootsteen stond en ze een sigaret rookte bij haar tweede kop koffie, zei ik dat ik haar iets wilde vragen.

      ‘Als je wilt vragen of ik vanavond naar de voorstelling kom: ik geloof niet dat ik het twee keer kan.’

      ‘Het is iets anders. Maar nu je het er toch over hebt: wat heeft Ellie precies tegen je gezegd?’

      ‘Dat het tijd werd dat ik geen medelijden meer met mezelf had en weer in de optocht ging meelopen.’

      ‘Dat is nogal bot.’

      Sadie streek haar haar over de beschadigde kant van haar gezicht – dat automatische gebaar. ‘Ellie staat niet bekend om haar tact en finesse. Jazeker, ze heeft me geschokt toen ze hier zomaar kwam aanzetten en tegen me zei dat het tijd werd om op te houden met zielenpieten. Maar ze had gelijk.’ Ze streek haar haar niet meer opzij en duwde het abrupt met de muis van haar hand naar achteren. ‘Zo zal ik er voortaan uitzien – met een paar verbeteringen – en daar moet ik maar aan wennen. Nu zal ik ontdekken of het waar is wat ze zeggen: dat schoonheid niet dieper gaat dan de huid.’

      ‘Daar wilde ik met je over praten.’

      ‘Goed.’ Ze blies rook uit haar neusgaten.

      ‘Stel nu eens dat ik je ergens heen kon brengen waar de artsen de schade aan je gezicht konden repareren – niet perfect, maar veel beter dan dokter Ellerton en zijn team ooit zouden kunnen. Zou je dan gaan? Zelfs als je wist dat we hier nooit terug konden komen?’

      Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Is dat een hypothetische vraag?’

      ‘Nee.’

      Ze drukte haar sigaret langzaam en nadrukkelijk uit en dacht na. ‘Bedoel je zoiets als wat Mimi deed, dus naar Mexico gaan voor experimentele behandelingen? Want ik geloof niet...’

      ‘Ik heb het over de Verenigde Staten, schat.’

      ‘Nou, als het in de Verenigde Staten is, begrijp ik niet waarom we niet...’

      ‘Nu komt de rest: ík moet daar misschien heen. Met of zonder jou.’

      ‘En nooit terugkomen?’ Ze keek geschrokken.

      ‘Nooit. We zouden geen van tweeën ooit terug kunnen komen, om redenen die moeilijk uit te leggen zijn. Je zult wel denken dat ik gek ben.’

      ‘Ik weet dat je dat niet bent.’ Ze keek bezorgd, maar sprak zonder aarzeling.

      ‘Misschien moet ik iets doen wat in de ogen van de autoriteiten heel erg slecht is. Het ís niet slecht, maar dat zou niemand ooit geloven.’

      ‘Heeft dat... Jake, heeft dat iets te maken met wat je me over Adlai Stevenson vertelde? Wat hij over het bevriezen van de hel zei?’

      ‘In zekere zin. Maar nu komt het. Zelfs wanneer ik mijn missie kan uitvoeren zonder gepakt te worden – en ik denk dat ik dat kan – verandert dat niets aan jóúw situatie. Dan is je gezicht nog steeds beschadigd. Op die plaats waar ik je heen zou kunnen brengen hebben ze medische behandelingen waarvan Ellerton alleen maar kan dromen.’

      ‘Maar we zouden nooit terug kunnen komen.’ Ze sprak niet tegen mij; ze probeerde duidelijkheid in haar hoofd te krijgen.

      ‘Nee.’ Als we op 9 september 1958 terugkwamen, zou de oorspronkelijke versie van Sadie Dunning al bestaan. Alleen al daarom konden we niet terug. Het was een paradox waarover ik niet eens wilde nadenken.

      Ze stond op en liep naar het raam. Daar bleef ze een hele tijd met haar rug naar me toe staan. Ik wachtte.

      ‘Jake?’

      ‘Ja, schat?’

      ‘Kun je de toekomst voorspellen? Dat kun je, hè?’

      Ik zei niets.

      Met een klein stemmetje zei ze: ‘Ben je uit de toekomst hierheen gekomen?’

      Ik zei niets.

      Ze wendde zich af van het raam. Haar gezicht was erg bleek. ­‘Jake, is dat zo?’

      ‘Ja.’ Het was of er een rots van dertig kilo van mijn borst was gerold. Tegelijk was ik doodsbang. Ik maakte me grote zorgen om ons beiden, maar vooral om haar.

      ‘Hoe... hoe ver?’

      ‘Schat, weet je zeker dat je...’

      ‘Ja. Hoe vér?’

      ‘Bijna achtenveertig jaar.’

      ‘Ben ik... dood?’

      ‘Ik weet het niet. Ik wil het niet weten. Dit is nu. En wij zijn hier.’

      Ze dacht daarover na. De huid bij de rode sporen van haar wonden was heel wit geworden en ik wilde naar haar toe gaan, maar durfde niet in beweging te komen. Als ze nu eens gillend bij me weg rende?

      ‘Waarom ben je gekomen?’

      ‘Om iemand van iets te weerhouden. Als het moet, dood ik hem. Dat wil zeggen, als ik er absolute zekerheid over kan krijgen dat hij het verdient om gedood te worden. Op dit moment heb ik die zekerheid nog niet.’

      ‘Wat is dat ‘‘iets’’?’

      ‘Ik ben er vrij zeker van dat hij over vier maanden de president gaat vermoorden. Hij gaat John Kenn...’

      Ik zag dat haar knieën knikten, maar het lukte haar zo lang overeind te blijven dat ik haar kon opvangen voordat ze viel.

10

Ik droeg haar naar de slaapkamer en ging naar de badkamer om een handdoek nat te maken met koud water. Toen ik terugkwam, waren haar ogen al open. Ze keek me aan met een blik die ik niet kon doorgronden.

      ‘Ik had het je niet moeten vertellen.’

      ‘Misschien niet,’ zei ze, maar ze kromp niet ineen toen ik naast haar op het bed kwam zitten en slaakte een lichte zucht van genot toen ik met de koude handdoek over haar gezicht streek, om de slechte plek heen, waar alle gevoel was verdwenen op een diepe, doffe pijn na. Toen ik klaar was, keek ze me ernstig aan. ‘Vertel me één ding dat gaat gebeuren. Dat moet je doen, anders denk ik dat ik je niet kan geloven. Zoiets als Adlai Stevenson en dat de hel zou bevriezen.’

      ‘Dat kan ik niet. Ik heb Engelse literatuur gestudeerd, geen Amerikaanse geschiedenis. Op de middelbare school heb ik de geschiedenis van Maine als vak gehad – dat was verplicht – maar ik weet bijna niets van Texas. Ik...’ Maar ik besefte dat ik één ding wist. Ik wist het laatste wat in de wedafdeling van Al Templetons schrift stond, want ik had het twee keer nagekeken. Voor het geval je een laatste geldtransfusie nodig hebt, had hij geschreven.

      ‘Jake?’

      ‘Ik weet wie volgende maand een boksmatch in Madison Square Garden gaat winnen. Hij heet Tom Case en hij slaat Dick Tiger in de vijfde ronde knock-out. Als dat niet gebeurt, mag je de mannen in de witte jassen bellen. Maar kun je dit tot dan toe geheimhouden? Daar hangt veel van af.’

      ‘Ja. Dat kan ik.’

11

Ik verwachtte min of meer dat Deke of Ellie me na de voorstelling van de tweede avond zou aanspreken om me met een ernstig gezicht te vertellen dat Sadie hen had gebeld met de mededeling dat ik mijn verstand had verloren. Maar dat gebeurde niet, en toen ik bij Sadie terugkwam, lag er een briefje op de tafel: Maak me wakker als je om middernacht nog iets wilt eten.

      Het was geen middernacht – nog niet helemaal – en ze sliep niet. De volgende drie kwartier was erg plezierig. Na afloop zei ze in het donker: ‘Ik hoef niet meteen te beslissen, hè?’

      ‘Nee.’

      ‘En we hoeven er nu niet over te praten.’

      ‘Nee.’

      ‘Misschien na de boksmatch waarover je me vertelde.’

      ‘Misschien.’

      ‘Ik geloof je, Jake. Ik weet niet of dat betekent dat ik gek ben, maar ik geloof je. En ik houd van je.’

      ‘Ik houd ook van jou.’

      Haar ogen glansden in het donker – het oog dat amandelvormig en mooi was, het oog dat omlaag wees maar nog kon zien. ‘Ik wil niet dat je iets overkomt, en ik wil niet dat jij iemand anders iets doet, tenzij het absoluut moet. En nooit bij vergissing. Nóóit. Beloof je dat?’

      ‘Ja.’ Dat was gemakkelijk. Het was de reden waarom Lee Oswald nog ademhaalde.

      ‘Zul je voorzichtig zijn?’

      ‘Ja. Ik zal erg...’

      Ze gaf me een kus om me te beletten verder te gaan. ‘Want waar je ook vandaan komt, er is voor mij geen toekomst zonder jou. Laten we nu gaan slapen.’

12

Ik dacht dat het gesprek de volgende morgen verder zou gaan. Ik wist niet wat – ik bedoel hoeveel – ik haar dan zou vertellen, maar uiteindelijk hoefde ik haar niets te vertellen, want ze stelde geen vragen. In plaats daarvan vroeg ze me hoeveel de Sadie Dunhill-liefdadigheidsshow had opgebracht. Toen ik haar vertelde dat het iets meer dan drieduizend dollar was, inclusief de inhoud van de collectedoos bij de ingang, legde ze haar hoofd in de nek en liet ze een mooie, heldere lach door de kamer schallen. Met drieduizend dollar zou ze niet al haar rekeningen kunnen betalen, maar het was een miljoen waard om haar te horen lachen... en om haar níét zoiets te horen zeggen als Waarom al die moeite doen, als ik het in de toekomst kan laten verhelpen? Want ik wist niet helemaal zeker of ze wel met me mee wilde gaan, als ze er al in geloofde, en ik wist niet zeker of ik haar wilde meenemen.

      Zeker, ik wilde bij haar zijn. Voor eeuwig of zo lang als mensen te leven hebben. Maar misschien was het beter in 1963... en in alle jaren die God of de voorzienigheid ons na 1963 gaf. Misschien zou het in die jaren beter met ons gaan. Ik kon me voorstellen dat ze zich geen raad zou weten in 2011, als ze al die korte rokken en laaghangende broeken zag en vol verbijstering en onbehagen naar al die computerschermen keek. Ik zou haar nooit slaan en nooit tegen haar schreeuwen – nee, niet Sadie – maar misschien werd ze toch mijn Marina Proesakova. Ze zou in een vreemde wereld leven en voor altijd uit haar eigen land verbannen zijn.

13

Er was één persoon in Jodie die misschien zou weten hoe ik goed gebruik kon maken van Al’s laatste wednotitie. Dat was Freddy Quinlan, de makelaar. Hij organiseerde een wekelijkse pokerwedstrijd om kleingeld in zijn huis, en ik was daar een paar keer bij geweest. Tijdens enkele van die partijen pochte hij over zijn wedtalenten op twee terreinen: professioneel football en het Texas State Basketball Tournament. Hij ontving me alleen in zijn kantoor omdat het te warm was om golf te spelen, zei hij.

      ‘Waar hebben we het over, George? Een middelgrote weddenschap of een bedrag zo groot als de prijs van een huis?’

      ‘Ik denk aan vijfhonderd dollar.’

      Hij floot, leunde toen in zijn stoel achterover en vouwde zijn handen samen over zijn bescheiden buikje. Het was nog maar negen uur ’s morgens, maar de airconditioning draaide op volle toeren. Stapels makelaarsbrochures (Draai De Sleutel Om en U Bent Thuis!) fladderden in de koude luchtstroom. ‘Dat is geen kattenpis. Kun je me soms een goeie tip geven?’

      Aangezien hij me de dienst bewees – tenminste, dat hoopte ik – vertelde ik het hem. Zijn wenkbrauwen gingen zo ver omhoog dat ze gevaar liepen tegen zijn wijkende haarlijn aan te komen.

      ‘Allemachies. Waarom gooi je je geld niet gewoon in een rioolputje?’

      ‘Ik heb een gevoel. Dat is alles.’

      ‘George, luister nu eens goed. De match Case-Tiger is geen sportwedstrijd, maar een proefballon voor die nieuwigheid van gesloten tv-circuits. Er zitten misschien een paar goede matches in het voorprogramma, maar de hoofdmatch is een aanfluiting. Tiger krijgt instructie om die arme ouwe kerel zeven of acht ronden overeind te laten blijven en hem dan in slaap te brengen. Tenzij...’

      Hij boog zich naar voren. Zijn stoel maakte een lelijk skronk-geluid ergens aan de onderkant. ‘Tenzij je iets weet.’ Hij leunde weer achterover en perste zijn lippen op elkaar. ‘Maar hoe zou je iets kunnen weten? Je leeft in Jódie, god nog aan toe. Maar als je iets wist, zou je een vriend toch laten meeprofiteren?’

      ‘Ik weet niets,’ zei ik, en ik keek hem recht aan (met veel genoegen). ‘Het is alleen een gevoel, maar de vorige keer dat ik zo’n sterk gevoel had, heb ik erop gewed dat de Pirates de Yankees in de World Series zouden verslaan, en toen heb ik veel geld verdiend.’

      ‘Niet gek, maar je kent het oude gezegde: zelfs een stilstaande klok geeft twee keer per dag de juiste tijd aan.’

      ‘Briljant,’ zei ik. ‘Kun je me helpen of niet, Freddy?’

      Hij keek me met een geruststellend glimlachje aan; als ik zo graag van mijn geld af wilde, moest ik dat zelf maar weten. ‘Ik ken iemand in Dallas bij wie je zo’n weddenschap kunt afsluiten. Hij heet Akiva Roth en hij opereert vanuit Faith Financial aan Greenville Avenue. Hij heeft die zaak vijf of zes jaar geleden van zijn vader overgenomen.’ Hij dempte zijn stem. ‘Ze zeggen dat hij met de maffia in verbinding staat.’ Hij dempte zijn stem nog meer. ‘Carlos Marcello.’

      Dat was precies waarvoor ik bang was geweest, want dat hadden ze ook over Edwardo Gutierrez gezegd. Ik dacht weer aan de Lincoln met het nummerbord uit Florida die tegenover Faith Financial geparkeerd had gestaan.

      ‘Ik weet niet of ik bij zo’n zaak gezien wil worden. Misschien wil ik nog eens gaan lesgeven, en minstens twee leden van het schoolbestuur hebben al genoeg van mij.’

      ‘Je kunt ook Frank Frati in Fort Worth proberen. Hij heeft een pandjeshuis.’ Skronk, zei de stoel toen hij zich naar voren boog om mijn gezicht beter te kunnen zien. ‘Heb ik iets verkeerds gezegd? Of heb je net een vlieg ingeslikt?’

      ‘Nee. Ik heb alleen ooit een Frati gekend. Die had ook een pandjeshuis en je kon weddenschappen bij hem afsluiten.’

      ‘Ze zullen wel uit dezelfde woekeraarsfamilie in Roemenië komen. Hoe het ook zij, hij wil waarschijnlijk wel vijfhonderd dollar accepteren – vooral voor zo’n stomme weddenschap als waar jij het over had. Maar je krijgt niet de wedverhouding die je verdient. Natuurlijk krijg je die ook niet van Roth, maar die zou je wel een betere verhouding geven dan Frank Frati.’

      ‘Maar bij Frank zou ik niet in aanraking komen met de maffia. Zo is het toch?’

      ‘Ik denk van niet, maar wie weet zoiets zeker? Bookmakers, zelfs degenen voor wie het een bijverdienste is, staan niet bekend om hun connecties in de hoogste kringen.’

      ‘Waarschijnlijk kan ik beter je raad opvolgen en mijn geld in mijn zak houden.’

      Quinlan keek verschrikt. ‘Nee, nee, néé, doe dat niet. Zet het op de Bears; die gaan de NFC winnen. Dat levert je een heleboel geld op. Dat kan ik je min of meer garanderen.’

14

Op 22 juli zei ik tegen Sadie dat ik een paar boodschappen moest doen in Dallas en dat ik Deke zou vragen bij haar te komen kijken. Ze zei dat het niet nodig was, dat haar niets zou overkomen. Ze werd zo langzamerhand weer de oude. Heel langzaam, maar het ging beter met haar.

      Ze vroeg me niet wat voor boodschappen het waren.

      Ik ging eerst naar de First Corn Bank, waar ik mijn kluisje opende en nog eens goed in Al’s notities keek om er zeker van te zijn dat mijn herinneringen klopten. En ja, Tom Case zou de verrassende winnaar worden. Hij zou Dick Tiger in de vijfde ronde knock-out slaan. Al had dat blijkbaar op internet gezien, want hij was al veel eerder uit Dallas – en de jaren zestig – vertrokken.

      ‘Kan ik u vandaag met iets anders helpen, meneer Amberson?’ vroeg mijn bankier toen hij met me naar de deur liep.

      Nou, je zou in je gebed kunnen opnemen dat mijn oude vriend Al Templeton zich niet in die boksmatch had vergist.

      ‘Misschien wel. Weet u waar ik een kostuumwinkel zou kunnen vinden? Ik moet voor goochelaar spelen op het verjaardagsfeest van mijn neefje.’

      De secretaresse van meneer Link keek even in de beroepengids en noemde me toen een adres aan Young Street. Daar kocht ik wat ik nodig had. Ik borg het op in de woning aan West Neely Street – zolang ik daar huur voor betaalde, moest ik er ook maar gebruik van maken. Ik liet mijn revolver daar ook achter; ik legde hem op een hoge plank in de kast. Het afluisterapparaatje, dat ik uit de lamp in de bovenwoning had verwijderd, ging in het dashboardkastje van mijn auto, samen met het slimme Japanse recordertje. Ik zou ze ergens in de wildernis gooien als ik naar Jodie terugreed, want ik had ze niet meer nodig. De bovenwoning was nog niet opnieuw verhuurd, en het was spookachtig stil in het huis.

      Voordat ik uit Neely Street vertrok, liep ik door de omheinde zijtuin, waar Marina nog maar drie maanden geleden foto’s van Lee met zijn geweer had gemaakt. Er was daar niets anders te zien dan aangestampte aarde en hier en daar wat hardnekkig onkruid. Maar net toen ik weg wilde gaan, zag ik wél iets: iets roods onder de buitentrap. Het was een rammelaar. Ik pakte hem op en legde hem bij het afluisterapparaatje in het dashboardkastje van mijn Chevrolet, maar in tegenstelling tot het apparaatje hield ik hem. Ik weet niet waarom.

15

Vervolgens ging ik naar het grote huis aan Simpson Stuart Road waar George DeMohrenschildt met zijn vrouw Jeanne woonde. Zodra ik het zag, vond ik het ongeschikt voor de ontmoeting die ik wilde hebben. Ten eerste wist ik niet wanneer Jeanne thuis zou zijn en wanneer ze weg zou zijn, en dit gesprek moest beslist onder vier ogen plaatsvinden. Verder stond het huis niet afgelegen genoeg. Het Paul Quinn College, een school voor zwarten, stond dichtbij, en daar werden nu waarschijnlijk zomercursussen gegeven. Niet dat het wemelde van de leerlingen, maar ik zag ze wel; sommigen liepen, anderen fietsten. Dat was niet gunstig voor mijn doeleinden. Het was niet uitgesloten dat ons gesprek luidruchtig zou worden. Het was mogelijk dat het helemaal geen gesprek werd volgens de woordenboekdefinitie van een gesprek.

      Iets trok mijn aandacht. Het stond in de brede voortuin van de DeMohrenschildts, waar het water gracieus werd rondgesproeid en regenbogen creëerde die klein genoeg leken om ze in je zak te stoppen. 1963 was geen verkiezingsjaar, maar in het begin van april – ongeveer in de tijd dat iemand een schot op generaal Edwin Walker loste – was de afgevaardigde van het vijfde district dood neergevallen. Een hartaanval. Op 6 augustus zou er een herstemming voor zijn zetel worden gehouden.

      Op het bord stond: KIES JENKINS VOOR HET 5DE DISTRICT! ROBERT ‘ROBBIE’ JENKINS, DALLAS RIDDER OP HET WITTE PAARD!

      Volgens de kranten was Jenkins dat zeker: een rechtse politicus die het helemaal eens was met Walker en Walkers geestelijke adviseur, Billy James Hargis. Robbie Jenkins was voor staatsrechten, gescheiden maar gelijkwaardige scholen en het herstel van de blokkade van Cuba. Hetzelfde Cuba dat DeMohrenschildt ‘dat mooie eiland’ had genoemd. Het bord versterkte een toch al duidelijk gevoel dat ik over DeMohrenschildt had gekregen: hij was een dilettant die in feite helemaal geen politieke overtuigingen had. Hij zou iedereen steunen die hij amusant vond of die hem geld toestopte. Lee Oswald kon dat laatste niet – hij was zo arm dat vergeleken met hem de kerkmuizen in weelde baadden – maar met zijn humorloze toewijding aan het socialisme, in combinatie met zijn grootse persoonlijke ambities, voldeed hij bij DeMohrenschildt ruimschoots aan het eerste: amusant zijn.

      Eén conclusie leek me wel duidelijk: Lee had nooit met zijn arbeidersvoeten over het gazon gelopen of de vloerkleden bevuild van dit huis. Dit was DeMohrenschildts andere leven... of een van zijn andere levens. Ik had het gevoel dat hij er verschillende had en ze allemaal hermetisch van elkaar gescheiden hield. Maar daarmee had ik nog geen antwoord op de kernvraag: verveelde hij zich zo erg dat hij Lee zou hebben vergezeld toen die op weg ging om het fascistische monster Edwin Walker te vermoorden? Ik kende hem niet goed genoeg om er met enige kennis van zaken naar te kunnen raden.

      Maar ik zou erachter komen. Mijn besluit stond vast.

16

Op het bord in de etalage van Frank Frati’s pandjeshuis stond WELKOM IN GITAAR CENTRAAL, en er waren genoeg gitaren te zien: akoestische, elektrische, twaalf snaren, en een met een dubbele fret die me aan iets deed denken wat ik op een video van Mötley Crüe had gezien. Natuurlijk waren alle andere restanten van aan de grond gelopen levens te zien: ringen, broches, halssnoeren, radio’s, kleine apparaten. De vrouw die me te woord stond was mager in plaats van dik, en ze droeg een broek en een blouse in plaats van een paarse jurk en mocassins, maar haar ijzige gezicht was hetzelfde als dat van een vrouw die ik in Derry had ontmoet, en er kwamen dezelfde woorden uit haar mond. Het scheelde tenminste niet veel.

      ‘Ik zou graag een nogal belangrijke zakelijke aangelegenheid willen bespreken met meneer Frati. Het heeft te maken met sport.’

      ‘O ja? Noemen ze dat ook wel een weddenschap?’

      ‘Bent u van de politie?’

      ‘Ja, ik ben commissaris Curry van de politie van Dallas. Kunt u dat niet zien aan de bril en de hangwangen?’

      ‘Ik zie geen bril of hangwangen, mevrouw.’

      ‘Ik ben in vermomming. Waar wilt u midden in de zomer op wedden? Er valt niets te wedden.’

      ‘Case tegen Tiger.’

      ‘Op welke bokser?’

      ‘Case.’

      Ze rolde met haar ogen en riep toen over haar schouder: ‘Kom eens naar voren, pa. Je hebt een klant.’

      Frank Frati was minstens twee keer zo oud als Chaz Frati, maar de gelijkenis was onmiskenbaar. Ze waren familie; natuurlijk waren ze dat. Als ik vertelde dat ik ooit een weddenschap had afgesloten bij een meneer Frati in Derry, Maine, zouden we vast wel een plezierig gesprekje kunnen hebben over de wereld die zo klein is. Misschien vertelde ik hem dan zelfs dat voor mij déjà vu-ervaringen tot het dagelijks leven behoorden.

      In plaats daarvan zette ik meteen de onderhandelingen in. Kon ik er vijfhonderd dollar op zetten dat Tom Case zijn match tegen Dick Tiger in Madison Square Garden zou winnen?

      ‘Jazeker,’ zei Frati. ‘U kunt ook een roodgloeiend brandijzer in uw achterste steken, maar waarom zou u dat doen?’

      Zijn dochter kefte even van het lachen.

      ‘Wat voor wedverhouding zou ik krijgen?’

      Hij keek naar zijn dochter. Die stak haar handen op. Twee vingers links, één vinger rechts.

      ‘Twee tegen een? Dat is belachelijk.’

      ‘Het is een belachelijk leven, mijn vriend. Ga maar naar een stuk van Ionesco kijken als u me niet gelooft. Ik kan u Victimes du devoir aanbevelen.’

      Nou, hij was tenminste een toneelliefhebber.

      ‘Komt u me een beetje tegemoet, meneer Frati.’

      Hij pakte een Epiphone Hummingbird akoestische gitaar op en begon hem te stemmen. Hij was daar griezelig handig in. ‘Geeft u me dan iets waar ik iets mee kan, of gaat u anders naar Dallas. Er is daar een zaak die...’

      ‘Ik ken die zaak in Dallas. Ik geef de voorkeur aan Fort Worth. Ik heb hier vroeger gewoond.’

      ‘Het feit dat u bent verhuisd, getuigt van meer verstand dan uw wens om op Tom Case te wedden.’

      ‘Kan ik erop wedden dat Case ergens in de eerste zeven ronden door knock-out wint? Welke verhouding kunt u me dan geven?’

      Hij keek naar de dochter. Ditmaal stak ze drie vingers van haar linkerhand op.

      ‘En dat Case door knock-out in de eerste vijf ronden wint?’

      Ze dacht even na en stak toen een vierde vinger op. Ik besloot niet verder te gaan. Ik schreef mijn naam in zijn boek en liet hem mijn rijbewijs zien, waarbij ik mijn duim over het adres in Jodie hield, zoals ik ook had gedaan toen ik bijna drie jaar geleden bij Faith Financial op de Pirates had gewed. Toen gaf ik hem mijn geld, dat ongeveer een kwart was van alles wat ik nog overhad, en stopte de kwitantie in mijn portefeuille. Die tweeduizend dollar zouden genoeg zijn om nog wat meer rekeningen voor Sadie te betalen en me door mijn resterende tijd in Texas heen te helpen. Bovendien wilde ik deze Frati niet meer geld afzetten dan Chaz Frati, al had die Bill Turcotte op me af gestuurd.

      ‘Ik kom op de dag na de wedstrijd terug,’ zei ik. ‘Zorgt u dat mijn geld dan klaar ligt.’

      De dochter lachte en stak een sigaret aan. ‘Zei het koormeisje dat niet tegen de aartsbisschop?’

      ‘Heet u toevallig Marjorie?’ vroeg ik.

      Ze verstijfde met de sigaret voor haar. De rook kringelde tussen haar lippen vandaan. ‘Hoe weet u dat?’ Ze zag me kijken en lachte. ‘Nou, het is Wanda. Ik hoop dat u beter kunt wedden dan namen raden.’

      Toen ik naar mijn auto terugliep, hoopte ik hetzelfde.