25

1

Op de ochtend van 5 augustus bleef ik bij Sadie tot ze haar op een brancard legden en naar de operatiekamer brachten. Daar wachtte dokter Ellerton op haar, samen met genoeg andere artsen om een basketbalteam te vormen. Haar ogen waren glanzend van de verdoving die ze al had gekregen.

      ‘Wens me geluk.’

      Ik bukte me en kuste haar. ‘Alle geluk van de wereld.’

      Drie uur later werd ze naar haar kamer teruggebracht – dezelfde kamer, dezelfde plaat aan de muur, hetzelfde foeilelijke kastje. Ze was in diepe slaap verzonken en snurkte; de linkerkant van haar gezicht zat onder nieuw verband. Rhonda McGinley, de zuster met de schouders van een fullback, liet me bij haar blijven tot ze een beetje bijkwam, al was dat in flagrante strijd met de regels. In het Land van Langgeleden werd streng de hand gehouden aan bezoekuren. Dat wil zeggen, tenzij de hoofdzuster een zwak voor je had.

      ‘Hoe gaat het met je?’ vroeg ik. Ik pakte Sadies hand vast.

      ‘Pijn. En slaap.’

      ‘Ga dan maar weer slapen, schat.’

      ‘Misschien gaat het...’ Haar woorden zakten weg in een vaag hzzzzz-geluid. Haar ogen gingen dicht, maar ze kreeg ze met enige moeite weer open. ‘... de volgende keer beter. In jouw wereld.’

      Toen was ze weg. Nu had ik iets om over na te denken.

      Toen ik op de afdelingspost terug was, zei Rhonda tegen me dat dokter Ellerton beneden in de kantine op me wachtte.

      ‘We houden haar vannacht hier en waarschijnlijk morgen ook,’ zei ze. ‘Het laatste wat we willen, is dat ze een infectie krijgt.’

      ‘Hoe ging het?’

      ‘Zo goed als te verwachten was, maar er is ernstige schade aangericht. Tijdens haar herstel ga ik haar tweede operatie voor midden september op het programma zetten.’ Hij stak een sigaret aan, pufte rook uit en zei: ‘Dit is een fantastisch chirurgisch team, en we gaan alles doen wat we kunnen... maar er zijn grenzen.’

      ‘Ja. Dat weet ik.’ Ik was er vrij zeker van dat ik ook iets anders wist: er kwamen geen vruchteloze operaties meer. Er zou Sadie geen pijn meer worden toegebracht bij pogingen iets te herstellen wat niet hersteld kon worden. Tenminste dáár niet. De volgende keer dat Sadie onder het mes ging, zou het helemaal geen mes meer zijn. Dan zou het een laser zijn.

      In míjn wereld.

2

Kleine bezuinigingen slaan altijd hard terug. Ik had de telefoon uit mijn woning in Neely Street laten weghalen om acht of tien dollar per maand te besparen, en nu had ik hem nodig. Gelukkig was er een supermarkt op vier huizenblokken afstand, met een telefooncel naast de colavitrine. Ik had DeMohrenschildts nummer op een stukje papier staan. Ik liet een dubbeltje in de gleuf vallen en draaide het nummer.

      ‘Het huis van DeMohrenschildt, wat kan ik voor u doen?’ Niet Jeannes stem. Waarschijnlijk een dienstmeisje – waar deden de DeMohrenschildts het toch allemaal van?

      ‘Ik zou graag met George willen spreken.’

      ‘Die is op kantoor, meneer.’

      Ik haalde een pen uit mijn borstzakje. ‘Kunt u me het nummer geven?’

      ‘Ja meneer. Chapel 5‑6323.’

      ‘Dank u.’ Ik noteerde het op de rug van mijn hand.

      ‘Kan ik zeggen wie er heeft gebeld, als u hem niet bereikt, meneer?’

      Ik hing op. Dat koude gevoel maakte zich weer van me meester. Ik verwelkomde het. Als ik ooit behoefte had gehad aan koele helderheid, dan was het nu.

      Ik stopte weer een dubbeltje in de telefoon en kreeg ditmaal een secretaresse die tegen me zei dat ik de Centrex Corporation had gebeld. Ik zei tegen haar dat ik de heer DeMohrenschildt wilde spreken. Natuurlijk wilde ze weten waarom.

      ‘Zegt u tegen hem dat het over Jean-Claude Duvalier en Lee Oswald gaat. Zegt u tegen hem dat het in zijn eigen belang is.’

      ‘Uw naam, meneer?’

      Deze keer maar geen Koekepeer. ‘John Lennon.’

      ‘Een ogenblik, meneer Lennon, ik zal zien of hij beschikbaar is.’

      Er volgde geen ingeblikte muziek, en dat leek me over het geheel genomen een verbetering. Ik leunde tegen de wand van de warme telefooncel en keek naar het bordje met ALS U ROOKT, ZET DAN A.U.B. DE VENTILATOR AAN.

      Een klik in mijn oor was hard genoeg om een schok door me heen te laten gaan, en de secretaresse zei: ‘U bent verbonden, meneer D.’

      ‘Hallo?’ Zijn joviale acteursstem liet het speeksel opdrogen in mijn mond. ‘Hallo? Meneer Lennon?’

      ‘Hallo. Is dit een veilige lijn?’

      ‘Wat wilt...? Natuurlijk. Een ogenblik. Ik doe even de deur dicht.’

      Er volgde een korte stilte, en toen was hij terug. ‘Waar gaat het over?’

      ‘Haïti, mijn vriend. En olieconcessies.’

      ‘Wat heeft dat te maken met monsieur Duvalier en die Oswald?’ Er klonk geen zorgelijkheid in zijn stem door, alleen opgewekte nieuwsgierigheid.

      ‘O, je kent hen beiden veel beter,’ zei ik. ‘Waarom noem je ze niet gewoon Baby Doc en Lee?’

      ‘Ik heb het vandaag vreselijk druk, meneer Lennon. Als u me niet vertelt waarvoor u belt, moet ik helaas...’

      ‘Baby Doc kan zijn goedkeuring geven aan de olieconcessies in Haïti waar je al vijf jaar achteraan zit. Dat weet je. Hij is de rechterhand van zijn vader, hij heeft de leiding van de tonton macoutes, en hij is de kroonprins. Hij mag je graag, en wíj mogen je graag...’

      DeMohrenschildt klonk nu minder als een acteur en meer als een echt mens: ‘Als u ‘‘wij’’ zegt, bedoelt u...’

      ‘We mogen je allemáál graag, DeMohrenschildt, maar we maken ons zorgen over je contacten met Oswald.’

      ‘Jezus, ik ken die vent amper! Ik heb hem in zes of acht maanden niet gezien!’

      ‘Je hebt hem op eerste paasdag gezien. Je bracht zijn dochtertje een pluchen konijn.’

      Een heel lange stilte. Toen: ‘Oké, dat is zo. Dat was ik vergeten.’

      ‘Ben je ook vergeten dat iemand een schot op Edwin Walker heeft gelost?’

      ‘Wat heb ík daarmee te maken? Of mijn bedrijf?’ Het was bijna onmogelijk om zijn verbaasde verontwaardiging niet te geloven. Sleutelwoord: bijna.

      ‘Kom nou,’ zei ik. ‘Je beschuldigde Oswald ervan dat hij het had gedaan.’

      ‘Ik maakte een grapje, verdomme!’

      Ik wachtte twee seconden en zei toen: ‘Weet je voor welke firma je werkt, DeMohrenschildt? Ik zal je een hint geven: het is níét Standard Oil.’

      Het werd stil op de lijn. DeMohrenschildt verwerkte de onzin die ik tot dan toe had gespuid. Alleen was het geen onzin, niet helemaal. Ik wist van het pluchen konijn, en ik wist van de grap over de mislukte aanslag die hij had gemaakt toen zijn vrouw het geweer had opgemerkt. De conclusie was duidelijk. Mijn firma was De Firma, de CIA, en op dat moment vroeg DeMohrenschildt zich – hoopte ik – alleen nog maar af hoeveel we nog meer uit zijn ongetwijfeld boeiende leven hadden afgeluisterd.

      ‘Dit is een misverstand, meneer Lennon.’

      ‘Dat hoop ik voor jou, want het ziet er voor ons naar uit dat je hem hebt aangezet om het schot te lossen. Er kwam geen eind aan je tirades over Walker, die een racist zou zijn, en de volgende Amerikaanse Hitler.’

      ‘Dat is volledig onjuist!’

      Ik ging daar niet op in. ‘Toch is dat niet ons grootste probleem. Het is ons grootste probleem dat je misschien met meneer Oswald mee bent geweest toen hij op 10 april zijn karweitje ging doen.’

      Ach, mein Gott! Dat is absurd!’

      ‘Als je dat kunt bewijzen... en belooft dat je voortaan bij die labiele meneer Oswald uit de buurt blijft...’

      ‘Hij is in New Orleans, god nog aan toe.’

      ‘Hou op,’ zei ik. ‘We weten waar hij is en wat hij doet. Hij deelt pamfletten met Handen Af van Cuba uit. Als hij daar niet gauw mee ophoudt, komt hij in de gevangenis terecht.’ Dat zou inderdaad binnen een week gebeuren. Zijn oom Dutz – de connectie van Carlos Marcello – zou hem op borgtocht vrij krijgen. ‘Hij komt gauw genoeg naar Dallas terug, maar je zult hem niet opzoeken. Je spelletje is voorbij.’

      ‘Ik zeg toch dat ik nooit...’

      ‘Je kunt die concessies nog krijgen, maar dan moet je wel bewijzen dat je op 10 april niet bij Oswald was. Kun je dat?’

      ‘Ik... Laat me even denken.’ Er volgde een lange stilte. ‘Ja. Ja, ik geloof dat ik dat kan.’

      ‘Laten we elkaar dan ontmoeten.’

      ‘Wanneer?’

      ‘Vanavond om negen uur. Ik moet verantwoording aan bepaalde mensen afleggen, en die zouden erg slecht over mij te spreken zijn als ik je de tijd gaf om een alibi te construeren.’

      ‘Kom naar mijn huis. Ik stuur Jeanne met haar vriendinnen naar een film.’

      ‘Ik dacht aan een andere plaats. En ik hoef je niet de weg daarheen te wijzen.’ Ik vertelde hem wat ik van plan was.

      ‘Waarom daar?’ Hij klonk oprecht verbaasd.

      ‘Kom nou maar. En als je niet wilt dat Papa en Baby Doc Duvalier kwaad op je worden, mijn vriend, kom dan alleen.’

      Ik hing op.

3

Om zes uur precies was ik in het ziekenhuis terug. Ik bezocht Sadie een halfuur. Haar hoofd was weer helder en ze beweerde dat de pijn wel meeviel. Om halfzeven kuste ik haar goede wang en zei tegen haar dat ik moest gaan.

      ‘Je werk?’ vroeg ze. ‘Je echte werk?’

      ‘Ja.’

      ‘Er overkomt niemand iets tenzij het absoluut noodzakelijk is. Ja?’

      Ik knikte. ‘En nooit per ongeluk.’

      ‘Wees voorzichtig.’

      ‘Alsof ik op eieren loop.’

      Ze probeerde te glimlachen. Die glimlach ging over in een huivering toen de pas gevilde linkerkant van haar gezicht zich straktrok. Ze keek over mijn schouder. Ik draaide me om en zag Deke en Ellie in de deuropening staan. Ze droegen hun beste kleren; ­Deke een lichtgewicht zomerpak, een veterdasje en een cowboyhoed, Ellie een zijden jurk met een opdruk van rozen.

      ‘We kunnen wachten, als je dat wilt,’ zei Ellie.

      ‘Nee, kom binnen. Ik ging net weg. Maar blijf niet te lang. Ze is moe.’

      Ik kuste Sadie twee keer – droge lippen en vochtig voorhoofd. Toen reed ik terug naar West Neely Street, waar ik de dingen die ik in de kostuum- en noviteitenwinkel had gekocht naast elkaar legde. Ik werkte langzaam en zorgvuldig voor de badkamerspiegel, moest vaak in de gebruiksaanwijzingen kijken en wenste dat Sadie erbij was om me te helpen.

      Ik was niet bang dat DeMohrenschildt meteen zou zeggen: ‘Heb ik jou niet eerder gezien?’ maar ik wilde ervoor zorgen dat hij ‘John Lennon’ later niet zou herkennen. Misschien zou ik later nog eens naar hem toe moeten gaan; dat hing ervan af hoe geloofwaardig hij was. Als ik dat deed, moest het een verrassing voor hem zijn.

      Eerst plakte ik de snor vast. Het was een borstelige snor die me op een bandiet in een western van John Ford deed lijken. Daarna kwam de schmink, die ik gebruikte om mijn gezicht en handen zo bruin te maken als die van een rancher. Ik zette een bril met hoornen montuur en gewoon glas op. Ik had er even over gedacht mijn haar te verven, maar dan zou ik een parallel met John Clayton hebben gecreëerd die ik beslist niet wilde. In plaats daarvan zette ik een honkbalpet van de San Antonio Bullets op. Toen ik klaar was, herkende ik mezelf amper in de spiegel.

      ‘Er overkomt niemand iets, tenzij het absoluut moet gebeuren,’ zei ik tegen de vreemde in de spiegel. ‘En nooit per ongeluk. Is dat duidelijk?’

      De vreemdeling knikte, maar de ogen achter de toneelbril waren koud.

      Voordat ik wegging, haalde ik mijn revolver van de kastplank en stopte hem in mijn zak.

4

Ik was twintig minuten te vroeg op het lege parkeerterrein aan het eind van Mercedes Street, maar DeMohrenschildt was er al. Zijn opzichtige Cadillac stond met de achterkant naar de bakstenen muur van het Montgomery Ward-pakhuis. Zijn vroege komst betekende dat hij gespannen was. Dat was goed.

      Ik keek om me heen, verwachtte bijna de springtouwmeisjes te zien, maar die waren natuurlijk al thuis – misschien sliepen ze en droomden ze van Karel Eén en Karel Twee die zwom in zee.

      Ik parkeerde bij DeMohrenschildts slee, draaide mijn raam open, stak mijn linkerhand uit en kromde de wijsvinger om hem te wenken. Een ogenblik bleef DeMohrenschildt gewoon op zijn plaats zitten, alsof hij niet wist wat hij moest doen. Toen stapte hij uit. Die arrogante manier van lopen van hem was nergens meer te bekennen. Hij keek angstig en schichtig. Dat was ook goed. In zijn hand had hij een map. Die zag er plat uit en er zou dus niet veel in zitten. Ik hoopte dat het niet alleen een rekwisiet was. In dat geval zouden we om elkaar heen gaan dansen, en dan werd het niet de lindy hop.

      Hij maakte het portier open, boog zich naar binnen en zei: ‘Zeg, je gaat me toch niet doodschieten of zo?’

      ‘Nee,’ zei ik, in de hoop dat ik verveeld klonk. ‘Als ik van de FBI was, zou je je daar misschien zorgen over moeten maken, maar dat ben ik niet en dat weet je. Je hebt al eerder zaken met ons gedaan.’ Ik hoopte vurig dat Al’s notities op dat punt juist waren.

      ‘Zit er een afluisterapparaatje in deze auto? Of op jóú?’

      ‘Als je op je woorden let, hoef je je daar geen zorgen over te maken, hè? Nou, stap in.’

      Hij stapte in en maakte het portier dicht. ‘Wat die concessies betreft...’

      ‘Die kun je een andere keer bespreken, met andere mensen. Olie is niet mijn specialiteit. Het is mijn specialiteit dat ik afreken met mensen die zich indiscreet gedragen, en jouw omgang met Oswald was érg indiscreet.’

      ‘Ik was nieuwsgierig. Dat is alles. Ik leer iemand kennen die het is gelukt naar Rusland over te lopen en daarna weer naar de Verenigde Staten over te lopen. Het is een boerenkinkel met weinig ontwikkeling, maar hij is ook verrassend slim. En bovendien...’ Hij schraapte zijn keel. ‘... heb ik een vriend die zijn vrouw wil neuken.’

      ‘Daar weten we van,’ zei ik, denkend aan Bouhe – ook een George, een van de schijnbaar eindeloze stoet van Georges. Wat zou ik graag uit de echokamer van het verleden willen ontsnappen! ‘Ik wil er alleen maar zeker van zijn dat je niets met die mislukte aanslag op Walker te maken had.’

      ‘Kijk hier eens naar. Dit komt uit het plakboek van mijn vrouw.’

      Hij maakte de map open, haalde er het krantenknipsel uit dat erin zat, en gaf het aan mij. Ik zette het binnenlicht van de Chevrolet aan en hoopte dat niet aan het bruin op mijn huid te zien was dat het schmink was. Aan de andere kant: wat maakte dat uit? DeMohrenschildt zou er alleen maar een staaltje van geheimzinnig spionnengedoe in zien.

      Het knipsel kwam uit de Morning News van 12 april. Ik kende de rubriek. IN EN OM DE STAD werd door de meeste inwoners van Dallas waarschijnlijk veel aandachtiger gelezen dan het wereldnieuws en het nationale nieuws. Veel namen werden vet afgedrukt en er stonden foto’s bij van mannen en vrouwen in avondkleding. DeMohrenschildt had rode inkt gebruikt om een kleine tekst ongeveer halverwege de rubriek te omcirkelen. Op de bijbehorende foto waren onmiskenbaar George en Jeanne te zien. Hij droeg een smoking en had een grijns op zijn gezicht die evenveel tanden liet zien als er toetsen op een piano zitten. Jeanne had een verbazingwekkend diep decolleté, en de derde persoon aan de tafel keek daar aandachtig naar. Alle drie hielden ze een champagneglas omhoog.

      ‘Dat is de krant van vrijdag,’ zei ik. ‘De aanslag op Walker was op woensdag.’

      ‘De artikelen in die rubriek zijn altijd twee dagen oud. Want ze gaan over het nachtleven, weet je wel? Trouwens... kijk nou niet alleen naar de foto, man. Lees de tekst. Het staat daar zwart op wit!’

      Ik keek ernaar, maar ik wist dat hij de waarheid sprak zodra ik de naam van de andere man in de vette letters van de krant zag. De harmonieuze echo was zo luid als een gitaarversterker die op galm was gezet.

 

De plaatselijke oliemagnaat George DeMohrenschildt en zijn vrouw Jeanne hieven woensdagavond het glas (of misschien wel tien) in de Carousel Club om de verjaardag van de tipsy maar fraaie dame te vieren. Hoe oud? De verliefden wilden het niet zeggen, maar wij vinden dat ze geen dag ouder dan drieëntwintig lijkt. Ze waren te gast bij de joviale baas van de Carousel, Jack Ruby, die een fles bubbelwijn stuurde en naar hun tafel kwam om een toost uit te brengen. Hartelijk gefeliciteerd, Jeanne, en moge je nog lang blijven stralen!

 

‘De champagne was bocht en ik had de volgende dag een kater tot drie uur ’s middags, maar het was het waard als jij nu tevreden bent.’

      Dat was ik. Ik was ook gefascineerd. ‘Hoe goed ken je die Ruby?’

      DeMohrenschildt snoof – al het snobisme van de baron werd samengevat in die ene keer inademen door wijde neusgaten. ‘Niet goed, en dat wil ik ook niet. Het is een mesjogge kleine Jood die politieagenten op gratis drankjes trakteert om ze een oogje toe te laten knijpen als hij zijn vuisten gebruikt. En dat doet hij graag. Door die driftbuien komt hij nog eens in grote moeilijkheden. Jeanne is gek op de stripdanseressen. Daar wordt ze opgewonden van.’ Hij haalde zijn schouders op: wie begreep er nou iets van vrouwen? ‘Ben je nu...’ Hij keek omlaag, zag de revolver in mijn hand en hield op met praten. Zijn ogen werden groot. Zijn tong kwam naar buiten en likte over zijn lippen. Toen hij hem weer in zijn mond terugtrok, was er een nat slurpgeluid te horen.

      ‘Ben ik tevreden? Wilde je dat vragen?’ Ik porde hem aan met de loop van de revolver en beleefde veel genoegen aan de diepe zucht die hij meteen slaakte. Als je iemand doodt, word je een ander mens, neem dat maar van mij aan: je wordt er harder van, maar ik kan tot mijn verdediging aanvoeren dat als er ooit iemand was die een heilzame afschrikking verdiende het deze man was. Marguerite was voor een deel verantwoordelijk voor wat haar jongste zoon was geworden, en Lee zelf droeg ook de nodige verantwoordelijkheid – al die vage dromen van roem – maar DeMohrenschildt had een rol gespeeld. En of het een ingewikkeld complot was dat diep in de ingewanden van de CIA was uitgebroed? Nee. Hij vond het gewoon leuk om in achterbuurten op bezoek te gaan. En ook om de woede en teleurstelling uit de dichtgestopte oven van Lees gestoorde persoonlijkheid tot een kookpunt te zien komen.

      ‘Alsjeblieft,’ fluisterde DeMohrenschildt.

      ‘Ik ben tevreden. Maar luister nu goed, windbuil: je zult Oswald nooit meer ontmoeten. Je zult nooit meer door de telefoon met hem praten. Je zult niets over dit gesprek vertellen aan zijn vrouw, zijn moeder, George Bouhe en alle andere immigranten. Begrijp je dat?’

      ‘Ja. Absoluut. Ik begon toch al genoeg van hem te krijgen.’

      ‘Niet half zo genoeg als ik van jou krijg. Als ik merk dat je met Lee hebt gepraat, vermoord ik je. Capisce?’

      ‘Ja. En de concessies...?’

      ‘Er neemt iemand contact met je op. En stap nou maar uit.’

      Hij deed het vliegensvlug. Toen hij achter het stuur van de Cad­illac zat, stak ik mijn linkerhand weer uit. In plaats van te wenken gebruikte ik mijn wijsvinger nu om naar Mercedes Street te wijzen. Hij ging.

      Ik bleef daar nog een tijdje zitten en keek naar het krantenknipsel, dat hij in zijn haast was vergeten mee te nemen. De DeMohrenschildts en Jack Ruby, hun glazen geheven. Wees dat toch op een samenzwering? De halvegaren die in schutters vanuit rioolputjes en dubbelgangers van Oswald geloofden, zouden dat waarschijnlijk hebben gedacht, maar ik wist wel beter. Het was alleen maar harmonie. Dit was het Land van Langgeleden, waar alles rondzong.

      Ik had het gevoel dat ik Al Templetons onzekerheid nu bijna helemaal had weggenomen. Oswald zou op 3 oktober naar Dallas terugkeren. Volgens Al’s notities zou hij midden oktober een baantje op het Texaans schoolboekenmagazijn krijgen. Alleen zou dat niet gebeuren, want tussen 3 en 16 oktober zou ik een eind aan zijn miserabele, gevaarlijke leven maken.

5

Op de ochtend van 7 augustus mocht ik Sadie uit het ziekenhuis halen. Op de terugweg naar Jodie was ze stil. Ik merkte dat ze nog veel pijn leed, maar ze hield het grootste deel van de rit vertrouwelijk haar hand op mijn dij. Toen we Highway 77 bij het grote bord van de Denholm Lions verlieten, zei ze: ‘Ik ga in september weer naar school.’

      ‘Weet je het zeker?’

      ‘Ja. Als ik in die zaal tegenover het hele stadje kon staan, kan ik dat ook voor een stel kinderen in de schoolbibliotheek. Trouwens, ik heb het gevoel dat we het geld nodig zullen hebben. Tenzij jij een bron van inkomsten hebt waar ik niet van weet, moet je wel bijna blut zijn. Door mij.’

      ‘Ik denk dat ik aan het eind van de maand wat geld binnenkrijg.’

      ‘De boksmatch?’

      Ik knikte.

      ‘Goed. En ik hoef het gefluister en gegiechel niet zo lang aan te horen. Want als je gaat, ga ik met je mee.’ Ze zweeg even. ‘Als je dat nog steeds wilt.’

      ‘Sadie, het is álles wat ik wil.’

      We reden Main Street in. Jem Needham was bijna klaar met zijn melkwagenronde. Bill Gavery legde verse broden onder kaasdoek voor de bakkerij. Vanuit een passerende auto zongen Jan and Dean dat er in Surf City twee meisjes op elke jongen waren.

      ‘Zal het me bevallen, Jake? Daar bij jou?’

      ‘Ik hoop het, schat.’

      ‘Is het heel anders?’

      Ik glimlachte. ‘Mensen betalen meer voor benzine en moeten op meer knoppen drukken. Verder is het ongeveer hetzelfde.’

6

Die warme augustusmaand kwam zo dicht bij een huwelijksreis als we ooit voor elkaar hebben gekregen. Het was een mooie tijd. Ik pretendeerde nauwelijks meer dat ik bij Deke Simmons woonde, al stond mijn auto nog steeds ’s nachts bij hem op de oprit.

      Sadie herstelde snel van de nieuwste aanslag op haar huid, en hoewel haar oog nog omlaag hing en haar wang nog getekend en diep doorgroefd was op de plaats waar Clayton hem tot de binnenkant van haar mond had doorgesneden, was er verbetering zichtbaar. Ellerton en zijn mensen hadden goed werk geleverd met de middelen die ze hadden.

      We zaten naast elkaar op haar bank boeken te lezen, terwijl haar ventilator ons haar naar achteren blies – De groep van Mary McCarthy voor haar, Jude van Thomas Hardy voor mij. We picknickten in de schaduw van haar bekroonde Chinese pistacheboom en dronken liters ijskoffie. Sadie ging weer minder roken. We keken naar Rawhide, Ben Casey en Route 66. Op een avond zette ze The New Adventures of Ellery Queen aan, maar ik vroeg haar om een ander kanaal te kiezen. Ik hield niet van detectiveverhalen, zei ik.

      Voordat we naar bed gingen, smeerde ik voorzichtig zalf op haar gewonde gezicht, en als we in bed lagen... Het was goed. Laat me het daarbij laten.

      Op een dag liep ik bij de supermarkt het strenge schoolbestuurslid Jessica Caltrop tegen het lijf. Ze zei dat ze me even wilde spreken over wat ze ‘een delicaat onderwerp’ noemde.

      ‘Wat mag dat dan wel zijn, mevrouw Caltrop?’ vroeg ik. ‘Want ik heb hier ijs, en ik wil graag thuis zijn voordat het is gesmolten.’

      Ze keek me aan met zo’n kille glimlach dat mijn vanille-ijs de komende uren hard zou blijven. ‘Is dat ‘‘thuis’’ aan Bee Tree Lane, meneer Amberson? Bij de onfortuinlijke mevrouw Dunhill?’

      ‘En waarom zou dat u iets aangaan?’

      De glimlach werd nog een beetje kouder. ‘Als lid van het schoolbestuur moet ik ervoor zorgen dat de moraliteit van onze scholen onberispelijk is. Als mevrouw Dunhill en u samenleven, is dat voor mij een bron van grote zorg. Tieners laten zich gemakkelijk beïnvloeden. Ze imiteren wat ze bij ouderen zien.’

      ‘Denkt u dat? Na zo’n vijftien jaar voor de klas zou ik zeggen dat ze naar het gedrag van volwassenen kijken en dan zo gauw mogelijk het tegenovergestelde doen.’

      ‘We zouden vast een heel verhelderend gesprek kunnen hebben over uw opvattingen ten aanzien van tienerpsychologie, meneer Amberson, maar daarover wilde ik niet met u spreken, hoe onaangenaam dit me ook is.’ Ze keek helemaal niet alsof ze het onaangenaam vond. ‘Als u in zonde leeft met mevrouw Dunhill...’

      ‘Zonde,’ zei ik. ‘Dat is een interessant woord. Jezus zei dat hij die zonder zonde was de eerste steen moest werpen. Of zij, neem ik aan. Bent ú zonder zonde, mevrouw Caltrop?’

      ‘Dit gesprek gaat niet over mij.’

      ‘Maar we kunnen het over u laten gaan. Dat zou ík kunnen doen. Ik kan bijvoorbeeld eens gaan informeren naar het veulen dat u ooit hebt geworpen.’

      Ze deinsde terug alsof ze een klap had gekregen en deed twee stappen achteruit naar de muur van de supermarkt. Ik ging twee stappen naar voren, met mijn boodschappenzakken in mijn armen.

      ‘Ik vind dat weerzinwekkend en kwetsend. Als u nog lesgaf, zou ik...’

      ‘Ongetwijfeld, maar ik geef geen les meer, en dus moet u nu heel goed naar me luisteren. Ik heb gehoord dat u een kind hebt gekregen toen u zestien was en op de Sweetwater Ranch woonde. Ik weet niet of de vader een van uw klasgenoten was of een losse arbeider op de boerderij, of zelfs uw eigen vader...’

      ‘U bent walgelijk!’

      Inderdaad. En soms is dat een groot genoegen.

      ‘Het kan me niet schelen wie het was, maar ik geef om Sadie, die meer pijn en verdriet heeft geleden dan u in uw hele leven.’ Ik had haar nu in het nauw gedreven tegen de muur. Ze keek met grote ogen van angst naar me op. In een andere tijd en op een andere plaats zou ik medelijden met haar hebben gehad. Maar niet nu. ‘Als u ook maar één woord over Sadie zegt – één woord tegen wie dan ook – kom ik erachter waar dat kind van u nu is en verspreid ik het nieuws van de ene kant van het stadje naar de andere. Is dat duidelijk?’

      ‘Ga opzij! Laat me erdoor!’

      ‘Begrijpt u me?’

      ‘Ja! Ja!’

      ‘Goed.’ Ik deed een stap terug. ‘Leidt u uw eigen leven, mevrouw Caltrop. Ik vermoed dat het nogal grauw is geweest sinds u zestien was – wel druk natuurlijk, iemand die altijd in andermans vuile was wroet, heeft het druk – maar leidt u het. En laat u ons ons eigen leven leiden.’

      Ze schuifelde langs de muur naar links, in de richting van het parkeerterrein achter de supermarkt. Haar ogen puilden uit. Ze keken me voortdurend aan.

      Ik glimlachte vriendelijk. ‘Voordat dit gesprek iets wordt wat nooit is gebeurd, zal ik u een goede raad geven, dame, en die raad komt recht uit mijn hart. Ik houd van haar, en je moet altijd voorzichtig zijn met een man die verliefd is. Als u zich met mijn zaken bemoeit – of met die van Sadie – zal ik mijn best doen om u de puritein met de meeste spijt in heel Texas te maken. Dat verzeker ik u.’

      Ze rende naar het parkeerterrein. Dat deed ze stuntelig, als iemand die allang niet meer heeft gelopen, alleen maar geschreden. Met haar bruine rok tot op de schenen, haar ondoorzichtige vleeskleurige kousen en haar praktische bruine schoenen paste ze helemaal in haar tijd. Haar haar hing los uit zijn knotje. Ongetwijfeld had ze het ooit los laten hangen, zoals mannen het haar van een vrouw graag zien, maar dat was lang geleden.

      ‘En een prettige dag gewenst!’ riep ik haar na.

7

Sadie kwam de keuken in terwijl ik dingen in de vriezer zette. ‘Je bent lang weg geweest. Ik begon me zorgen te maken,’ zei ze.

      ‘Ik raakte aan de praat. Je weet hoe het in Jodie gaat. Altijd iemand om de tijd mee te verdrijven.’

      Ze glimlachte. Die glimlach ging haar nu iets gemakkelijker af. ‘Je bent een lieverd.’

      Ik bedankte Sadie en zei tegen haar dat ze een lieve meid was. Ik vroeg me af of Caltrop met Fred Miller zou praten, het andere schoolbestuurslid dat zichzelf als een hoeder van de moraliteit in het stadje beschouwde. Ik dacht van niet. Ik wist niet alleen van de misstap in haar jeugd, maar ik had haar ook bang gemaakt. Dat was gelukt bij DeMohrenschildt en het was bij haar ook gelukt. Mensen bang maken is vuil werk, maar iemand moet het doen.

      Sadie liep door de keuken en legde haar arm om me heen. ‘Wat zou je zeggen van een weekend in de Candlewood Bungalows voordat het schooljaar begint? Net als vroeger? Al is dat nogal aanmatigend van Sadie, nietwaar?’

      ‘Nou, dat hangt ervan af.’ Ik nam haar in mijn armen. ‘Hebben we het over een dirty weekend?’

      Ze kreeg een kleur, behalve bij het litteken. De huid daar bleef wit en glanzend. ‘Absoloet dirrty, señor.’

      ‘Hoe eerder, hoe beter.’

8

Het was niet echt een dirty weekend, tenzij je gelooft – zoals de Jessica Caltrops van de wereld blijkbaar geloven – dat het liefdesspel dirty is. Het is wel waar dat we een groot deel van de tijd in bed doorbrachten. Maar we waren ook veel buiten. Sadie was een onvermoeibare wandelaar, en er lag een onmetelijk groot open veld op de flank van een heuvel achter de Candlewood Bungalows. Er bloeide daar een weelde van late zomerbloemen. Het grootste deel van de zaterdagmiddag brachten we daar door. Sadie wist de namen van sommige bloemen – Spaanse dolk, stekelpapaver, wilde azalea en iets wat yuccavogelkruid heette – maar bij andere kon ze alleen maar haar hoofd schudden en zich ernaartoe buigen om de geur op te snuiven. We liepen hand in hand, met hoog gras dat tegen onze spijkerbroeken streek en grote wolken met pluizige toppen die door de hoge Texaanse hemel zeilden. Lange strepen van licht en schaduw gleden over het veld. Er stond die dag een koele bries en er hing geen zweem van raffinaderijen in de lucht. Boven op de helling keken we achterom. De bungalows stonden klein en onbeduidend op de met bomen bezaaide prairie. De weg was een lint.

      Sadie ging zitten, trok haar knieën tegen haar borst en sloeg haar armen om haar schenen heen. Ik ging naast haar zitten.

      ‘Ik wil je iets vragen,’ zei ze.

      ‘Goed.’

      ‘Het gaat niet over de... je weet wel, waar je vandaan komt. Daar wil ik op dit moment helemaal niet aan denken. Het gaat over de man die je wilt tegenhouden. De man van wie je zegt dat hij de president gaat vermoorden.’

      Ik dacht daarover na. ‘Dat ligt nogal gevoelig, schat. Weet je nog dat ik zei dat ik dicht bij een machine vol scherpe tanden ben?’

      ‘Ja...’

      ‘Ik zei dat ik je niet naast me wilde hebben als ik aan die machine ging sleutelen. Daarmee heb ik al meer gezegd dan ik van plan was, en waarschijnlijk ook meer dan ik had moeten doen. Want het verleden wil niet worden veranderd. Als je dat probeert, vecht het terug. En hoe groter de potentiële verandering is, des te feller vecht het. Ik wil niet dat jou iets overkomt.’

      ‘Er is me al iets overkomen,’ zei ze zachtjes.

      ‘Vraag je of dat mijn schuld was?’

      ‘Nee, schat.’ Ze legde haar hand op mijn wang. ‘Nee.’

      ‘Nou, misschien was het dat toch wel, in elk geval voor een deel. Er is zoiets als het vlindereffect...’ Er fladderden honderden vlinders op de helling die voor ons lag, alsof ze wilden illustreren wat ik bedoelde.

      ‘Ik weet wat dat is,’ zei ze. ‘Ray Bradbury heeft er een verhaal over geschreven.’

      ‘Echt waar?’

      ‘Het heet ‘‘Een donderslag’’. Het is een heel mooi en heel verontrustend verhaal. Maar Jake – Johnny was allang gek toen jij op het toneel verscheen. Ik had hem toen allang verlaten. En als jij niet was gekomen, was er wel een andere man geweest. Die zou vast niet zo aardig zijn geweest als jij, maar dat zou ik niet hebben geweten, hè? De tijd is een boom met veel takken.’

      ‘Wat wil je over de man weten, Sadie?’

      ‘Vooral waarom je de politie niet belt – anoniem natuurlijk – om hem aan te geven.’

      Ik trok een grasstengel uit de grond om erop te kauwen terwijl ik daarover nadacht. Het eerste wat bij me opkwam, was iets wat DeMohrenschildt had gezegd op het parkeerterrein bij het Montgomery Ward-pakhuis. Het is een boerenkinkel met weinig ontwikkeling, maar hij is ook verrassend slim.

      Dat was een goede beoordeling. Lee was aan Rusland ontsnapt toen hij er genoeg van had; hij zou ook slim genoeg zijn om uit het schoolboekenmagazijn te ontsnappen nadat hij op de president had geschoten, hoe snel de politie en de Geheime Dienst ook zouden reageren. Natuurlijk zouden ze snel reageren: een heleboel mensen zouden precies zien waar de schoten vandaan kwamen.

      Al voordat de colonne de stervende president met grote snelheid naar het Parkland Hospital bracht, zou Lee in de kantine op de eerste verdieping onder bedreiging van een pistool worden ondervraagd. De agent die hem ondervroeg, zou zich later herinneren dat de jongeman redelijk en geloofwaardig overkwam. Zodra chef Roy Truly had verklaard dat Lee een personeelslid was, zou de agent hem laten gaan en naar boven rennen om de bron van de schoten te zoeken. Als Lee agent Tippit niet was tegengekomen, zou het misschien dagen of weken hebben geduurd voordat hij werd opgepakt.

      ‘Sadie, de politie van Dallas zal zich zo onbekwaam gedragen dat de hele wereld zich erover verbaast. Ik zou wel gek zijn als ik hen vertrouwde. De kans is groot dat ze zo’n anonieme tip gewoon naast zich neerleggen.’

      ‘Maar waarom? Waarom zouden ze niets doen?’

      ‘Op dit moment omdat de man niet eens in Texas is en niet van plan is terug te komen. Hij is van plan over te lopen naar Cuba.’

      ‘Naar Cuba? Waarom in godsnaam naar Cuba?’

      Ik schudde mijn hoofd. ‘Dat doet er niet toe, want het zal niet lukken. Hij gaat terug naar Dallas, maar niet met het plan de president te vermoorden. Hij weet niet eens dat Kennedy naar Dallas komt. Kennedy zelf weet het niet, want die trip staat nog niet op het programma.’

      ‘Maar jíj weet het.’

      ‘Ja.’

      ‘Omdat in de tijd waar jij vandaan komt dit alles in de geschiedenisboeken staat.’

      ‘Ja, in grote lijnen. Ik heb de details gekregen van de vriend die me hierheen heeft gestuurd. Op een dag, als dit voorbij is, zal ik je het hele verhaal vertellen, maar niet nu. Niet terwijl de machine met al die tanden nog op volle toeren draait. Het belangrijkste is dit: als de politie die man voor het midden van november ondervraagt, zal hij niet alleen volledig onschuldig lijken maar dat ook zíjn.’ Er gleed weer zo’n immense schaduw van een wolk over ons heen; de temperatuur ging tijdelijk met een graad of vijf omlaag. ‘Weet ik veel, misschien neemt hij pas definitief zijn besluit op het moment dat hij de trekker overhaalt.’

      ‘Je zegt dat alsof het al is gebeurd,’ zei ze verbijsterd.

      ‘In mijn wereld wel.’

      ‘Wat is er belangrijk aan midden november?’

      ‘Op de zestiende zal de Morning News Dallas vertellen dat Kennedy’s colonne door Main Street zal rijden. L... de man zal dat lezen en beseffen dat de auto’s langs de plaats rijden waar hij werkt. Hij zal dan wel denken dat het een boodschap van God is. Of misschien van de geest van Karl Marx.’

      ‘Waar zal hij werken?’

      Ik schudde mijn hoofd weer. Dat kon ze beter niet weten. Natuurlijk kon ze beter niets van dit alles weten, maar (ik heb het al eerder gezegd, maar het mag worden herhaald) wat was het een opluchting om tenminste iets ervan aan iemand te kunnen vertellen!

      ‘Als de politie met hem praatte, zouden ze hem op zijn minst zo bang maken dat hij niets meer ging doen.’

      Ze had gelijk, maar wat was dat een gruwelijk risico! Ik had al een kleiner risico genomen door met DeMohrenschildt te praten, maar DeMohrenschildt wilde die olieconcessies. Bovendien had ik hem niet zomaar bang gemaakt – ik had hem de stuipen op het lijf gejaagd. Ik dacht dat hij zijn mond wel zou houden. Lee daarentegen...

      Ik pakte Sadies hand vast. ‘Op dit moment kan ik voorspellen waar die man heen gaat, zoals ik ook kan voorspellen waar een trein heen gaat, omdat hij niet van het spoor af kan gaan. Zodra ik ingrijp, zodra ik me ermee bemoei, kan er van alles gebeuren.’

      ‘Als je nu eens zelf met hem ging praten?’

      Er stond me meteen een nachtmerrie voor ogen. Ik hoorde Lee al tegen de politie zeggen: Het idee is in mijn hoofd gestopt door een zekere George Amberson. Als hij er niet was geweest, had ik er nooit aan gedacht.

      ‘Dat lijkt me ook geen goed idee.’

      Met een klein stemmetje vroeg ze: ‘Moet je hem doden?’

      Ik gaf geen antwoord. En dat was natuurlijk al antwoord genoeg.

      ‘En je weet echt dat dit gaat gebeuren.’

      ‘Ja.’

      ‘Zoals je ook weet dat Tom Case die boksmatch op de negenentwintigste gaat winnen.’

      ‘Ja.’

      ‘Ook al zegt iedereen die verstand heeft van boksen dat Tiger de vloer met hem gaat aanvegen.’

      Ik glimlachte. ‘Je hebt de sportpagina’s gelezen.’

      ‘Ja. Dat heb ik.’ Ze haalde de grasstengel uit mijn mond en stak hem in haar eigen mond. ‘Ik ben nooit naar een bokswedstrijd geweest. Wil je me meenemen?’

      ‘Het is niet echt live, weet je. Je kijkt naar een groot televisiescherm.’

      ‘Dat weet ik. Wil je me meenemen?’

9

Op de avond van de boksmatch zaten er veel aantrekkelijke vrouwen in de Stadsgehoorzaal Dallas, maar Sadie kreeg haar portie bewonderende blikken. Ze had zich zorgvuldig opgemaakt, maar hoe goed ze dat ook had gedaan, het kon de schade op haar gezicht alleen maar beperken, niet volledig camoufleren. Haar jurk hielp aanzienlijk. Die zat strak om haar figuur en had een diep uitgesneden ronde hals.

      De meesterzet was een vilthoed die ze van Ellen Dockerty had gekregen toen Sadie haar vertelde dat George haar voor de bokswedstrijd had uitgenodigd. Het was bijna dezelfde hoed als Ingrid Bergman in de laatste scène van Casablanca draagt. Doordat ze hem nonchalant scheef zette, kwam haar gezicht heel goed tot zijn recht... en natuurlijk zette ze hem scheef naar links om een driehoek van schaduw over haar lelijke wang te laten vallen. Dat was beter dan alles wat ze met make-up zou kunnen bereiken. Toen ze uit de slaapkamer kwam om zich door mij te laten inspecteren, zei ik tegen haar dat ze er fantastisch uitzag. Aan de opluchting op haar gezicht en de opgewonden fonkeling in haar ogen zag ik dat ze wist dat ik haar niet alleen maar een goed gevoel probeerde te bezorgen.

      Het was druk op de weg naar Dallas, en toen we op onze plaatsen zaten, was de derde van de vijf wedstrijden uit het voorprogramma al aan de gang – een grote zwarte man en een nog grotere blanke man die elkaar langzame stoten verkochten terwijl de menigte hen luidkeels aanmoedigde. Er hingen maar liefst vier enorme schermen boven de vloer van glanzend hardhout van de gehoorzaal, die ook als basketbalveld van de (slecht spelende) Dallas Chapperells fungeerde. Het beeld kwam van een groot aantal projectiesystemen achter het scherm, en hoewel de kleuren vaag – bijna rudimentair – waren, waren de beelden zelf wel helder. Sadie was onder de indruk. Ik ook.

      ‘Ben je nerveus?’ vroeg ze.

      ‘Ja.’

      ‘Hoewel...’

      ‘Evengoed. Toen ik er in 1960 op wedde dat de Pirates de World Series zouden winnen, wíst ik het. Nu ben ik volledig afhankelijk van mijn vriend, die het waarschijnlijk van internet heeft gehaald.’

      ‘Wat is dat nou weer?’

      ‘Sciencefiction. Net als Ray Bradbury.’

      ‘O... Oke...’ Toen stak ze haar vingers tussen haar lippen en floot. ‘Hé, bierman!

      De bierman, die een vest, een cowboyhoed en een brede riem met zilveren studs droeg, verkocht ons twee flesjes Lone Star (glas, niet plastic) met kartonnen bekers die over de hals waren geschoven. Ik gaf hem een dollar en zei dat hij het wisselgeld mocht houden.

      Sadie nam haar flesjes, liet het tegen het mijne tikken en zei: ‘Veel geluk, Jake.’

      ‘Als het een kwestie van geluk is, heb ik een groot probleem.’

      Ze stak een sigaret aan en voegde daarmee haar rook toe aan de blauwe sluier die om de lampen heen hing. Ik zat rechts van haar, en vanaf de plaats waar ik zat, zag ze er geweldig goed uit.

      Ik tikte op haar schouder, en toen ze opzij keek, kuste ik haar licht op haar geopende mond. ‘Meid,’ zei ik, ‘we hebben altijd Parijs nog.’

      Ze grijnsde. ‘Paris, Texas, dan.’

      Er ging een gekreun door de menigte. De zwarte bokser had zojuist de blanke tegen de vlakte geslagen.

10

De grote match begon om halftien. We zagen close-ups van de boksers op de schermen, en toen de camera zich op Tom Case richtte, voelde ik me moedeloos. Er zaten grijze draden in zijn zwarte krulhaar. Zijn wangen waren hard op weg vlezige kwabben te worden. Zijn buik hing over zijn broek. Het ergste nog waren zijn verbijsterde ogen, die omringd werden door slappe zakken van littekenweefsel. Zo te zien wist hij niet precies waar hij was. Het publiek van ongeveer vijftienhonderd mensen juichte – per slot van rekening kwam Tom Case uit Dallas – maar ik hoorde ook een krachtig boegeroep. Zoals hij daar onderuitgezakt met zijn bokshandschoenen aan op zijn kruk zat, zijn handen in de touwen, zag hij eruit alsof hij al had verloren. Dick Tiger daarentegen stond rechtop. Hij was aan het schaduwboksen en maakte soepele sprongetjes op zijn hoge zwarte schoenen.

      Sadie boog zich dicht naar me toe en fluisterde: ‘Dit ziet er niet zo goed uit, schat.’

      Dat was het understatement van de eeuw. Het zag er verschrikkelijk uit.

      Voorin (vanwaar het scherm op een opdoemende rotswand moet hebben geleken, met wazige figuren die zich eroverheen bewogen) zag ik Akiva Roth een in mink gehulde seksbom met een Garbozonnebril naar een plaats brengen die aan de ring zou hebben gelegen als het gevecht niet op het scherm had plaatsgevonden. Voor Sadie en mij zat een dikke man die een sigaret rookte. Hij draaide zich om en zei: ‘Waar wed je op, schoonheid?’

      ‘Op Case!’ zei Sadie dapper.

      De dikke sigarenroker lachte. ‘Nou, je hebt in elk geval een goed hart. Wil je er tien dollar op zetten?’

      ‘Geef je me vier tegen een? Als Case hem knock-out slaat?’

      ‘Als Cáse door knock-out van Tíger wint? Dame, ik ga akkoord.’ Hij stak zijn hand uit. Sadie schudde hem. Toen keek ze mij aan met een uitdagend glimlachje om de mondhoek die het nog deed.

      ‘Dat is nogal driest,’ zei ik.

      ‘Helemaal niet,’ zei ze. ‘Tiger gaat in de vijfde ronde tegen de vlakte. Ik kan in de toekomst kijken.’

11

De presentator, die zich in een smoking en een pond haarmiddel had gehuld, draafde naar het midden van de ring, trok een microfoon aan een zilverkleurig snoer omlaag en somde met een galmende kermisstem de wedstrijdresultaten van de boksers op. Het volkslied werd gespeeld. Mannen namen vlug hun hoofddeksel af en hielden hun hand over hun hart. Ik voelde dat mijn eigen hart snel begon te slaan, minstens honderdtwintig slagen per minuut en misschien nog meer. De zaal had airconditioning, maar het zweet liep over mijn nek en maakte mijn oksels nat.

      Een meisje in bikini wiegde op hoge hakken langs de touwen van de ring. Ze hield een kaart met een groot cijfer 1 omhoog.

      De bel ging. Tom Case schuifelde met een berustend gezicht de ring in. Dick Tiger huppelde blijmoedig naar hem toe, maakte een schijnbeweging met zijn rechterhand en deelde toen een compacte linkerhoekstoot uit waardoor Case al twaalf seconden na het begin van het gevecht tegen de vlakte ging. Het publiek – zowel daar als in Madison Square Garden, op drieduizend kilometer afstand – liet een gekreun van weerzin horen. De hand die Sadie op mijn dij had gelegd, leek klauwen te hebben gekregen: hij trok zich samen en groef zich in mijn huid.

      ‘Zeg maar dag met je handje tegen die tien dollar, schoonheid,’ zei de dikke sigarenroker vrolijk.

      Al, wat heb je je in je hoofd gehaald?

      Dick Tiger trok zich in zijn hoek terug en stond daar nonchalant op de ballen van zijn voeten te huppelen terwijl de scheidsrechter aftelde en daarbij zijn rechterarm dramatisch op en neer bewoog. Bij drie kwam Case in beweging. Bij vijf ging hij zitten. Bij zeven steunde hij op zijn knie. En bij negen stond hij op en bracht hij zijn handschoenen omhoog. De scheidsrechter nam het gezicht van de bokser tussen zijn handen en stelde een vraag. Case gaf antwoord. De scheidsrechter knikte, gaf Tiger een teken en stapte opzij.

      Tiger, die misschien haast had om naar het diner te gaan dat bij Sardi op hem wachtte, kwam vlug de ring in om het klusje af te maken. Case probeerde niet aan hem te ontkomen – zijn snelheid was hij allang kwijtgeraakt, misschien in een gevecht in een gehucht als Moline, Ohio, of Springfield, Illinois – maar hij kon dat camoufleren... en in de clinch gaan. Dat laatste deed hij veel. Hij liet zijn hoofd op Tigers schouder rusten als een vermoeide tangodanseres en bonkte zwakjes met zijn vuisten tegen Tigers rug. Er kwam boegeroep uit het publiek. Toen de bel ging en Case met gebogen hoofd en bungelende armen naar zijn kruk terug strompelde, werd het nog luider.

      ‘Hij is waardeloos, schoonheid,’ merkte de dikke man op.

      Sadie keek me gespannen aan. ‘Wat denk je?’

      ‘Ik denk dat hij tenminste door de eerste ronde is gekomen.’ In werkelijkheid dacht ik dat iemand een vork in Tom Cases slappe kont moest steken, want volgens mij was hij zo goed als gaar.

      Het meisje in de bikini maakte haar rondje weer, ditmaal met het cijfer 2 op het bord. De bel ging. Opnieuw kwam Tiger gretig de ring in en strompelde Case hem tegemoet. Mijn man bleef dicht bij zijn tegenstander om zo veel mogelijk in de clinch te gaan, maar ik zag dat hij deze keer de linkerhoekstoot kon ontwijken die hem in de eerste ronde had laten neergaan. Tiger bewerkte de maag van de oudere bokser met stoten van zijn rechterhand, alsof er een zuigerstang op en neer ging, maar blijkbaar was er onder die slappe huid nog veel spierweefsel overgebleven, want die stoten deden Case niet veel. Op een gegeven moment duwde Tiger zijn oudere tegenstander van zich af en maakte hij een gebaar van ‘kom op dan’ met beide handschoenen. Het publiek juichte. Case staarde hem alleen maar aan, en Tiger kwam weer op hem af. Case ging meteen in de clinch. Het publiek kreunde. De bel ging.

      ‘Mijn oma zou het beter doen tegen Tiger,’ bromde de sigarenroker.

      ‘Misschien wel,’ zei Sadie, die haar derde sigaret van de match aanstak, ‘maar hij staat nog overeind, hè?’

      ‘Niet lang meer, schatje. De volgende keer komt een van die linkerhoekstoten erdoor, en dan zegt Tiger: klaar is Case.’ Hij grinnikte.

      De derde ronde was weer een kwestie van veel geschuifel en ­clinches, maar in de vierde was Case even niet op zijn hoede en trof Tiger hem met een barrage van linker- en rechterstoten tegen zijn hoofd. Het publiek kwam bulderend overeind. Akiva Roths vriendin deed dat ook. Roth zelf bleef op zijn stoel zitten, maar kwam wel genoeg in beweging om het achterste van zijn vriendin met zijn rechterhand te omvatten. Aan die hand droeg hij een heleboel ringen.

      Case viel achterover in de touwen en haalde met zijn rechtervuist naar Tiger uit. Een van die stoten trof doel. Hij leek niet zo krachtig, maar ik zag het zweet uit Tigers haar vliegen toen hij zijn hoofd schudde. Hij had een verbouwereerde uitdrukking op zijn gezicht: waar kwam die stoot ineens vandaan? Toen kwam hij opnieuw op zijn tegenstander af en ging weer aan het werk. Het bloed sijpelde uit een snee onder Cases linkeroog. Voordat Tiger die wond groter kon maken, ging de bel.

      ‘Als je me nu dat tientje geeft, schoonheid,’ zei de pafferige sigarenroker, ‘kunnen jij en je vriendje de zaal uit voordat het druk wordt.’

      ‘Weet je wat,’ zei Sadie. ‘Ik geef je één kans om de weddenschap ongedaan te maken. Daarmee zou je je veertig dollar besparen.’

      De dikke sigarenroker lachte. ‘Mooi, en ook nog gevoel voor humor! Als die giraffe die je bij je hebt je slecht behandelt, schatje, mag je met mij mee naar huis.’

      In Cases hoek werkte de trainer koortsachtig aan het getroffen oog. Hij drukte iets uit een tube en wreef het uit met zijn vingertoppen. Het leek mij superlijm, maar die was waarschijnlijk nog niet uitgevonden. Toen sloeg hij Case met een natte handdoek op zijn gezicht. De bel ging.

      Dick Tiger kwam weer opzetten, met directe stoten van zijn rechterhand en hoekstoten van zijn linker. Case ontweek een linkerhoekstoot, en voor het eerst in de match richtte Tiger een rechtse uppercut op het hoofd van de oudere man. Case kon zich net genoeg terugtrekken om de volle kracht van die stoot niet op zijn kin te krijgen, maar zijn wang werd wel getroffen. Zijn hele gezicht verkreukelde ervan tot een spookachtige grimas. Hij wankelde achterover. Tiger vloog op hem af. Het publiek stond weer overeind, schreeuwend om bloed. Wij stonden ook op. Sadie had haar handen over haar mond geslagen.

      Tiger had Case in een van de neutrale hoeken in het nauw gedreven en beukte met beide vuisten op hem in. Ik zag dat Case steeds meer in elkaar zakte en dat het licht in zijn ogen werd gedimd. Nog één linkerstoot – of een kanonskogel van rechts – en dat licht zou uitgaan.

      LEG HEM NEER!’ schreeuwde de dikke sigarenroker. ‘LEG HEM NEER, DICKY! SLA HEM VERROT!

      Tiger trof hem laag, onder de gordel. Waarschijnlijk niet met opzet, maar de scheidsrechter greep in. Terwijl hij Tiger waarschuwde vanwege de te lage stoot, keek ik naar Case om te zien hoe die gebruik zou maken van dit respijt. Ik zag iets op zijn gezicht komen wat ik herkende. Ik had dezelfde uitdrukking op Lees gezicht gezien op de dag dat hij Marina de wind van voren had gegeven vanwege de rits van haar rok. Dat was gebeurd toen Marina hem verwijten maakte, hem ervan beschuldigde dat hij haar en de baby naar een zwainenstal had gebracht en daarna met haar vinger rond haar oor draaide om te laten zien dat hij gek was.

      Opeens was dit iets anders geworden dan alleen maar een dag waarop Tom Case een beetje geld verdiende.

      De scheidsrechter ging opzij. Tiger kwam op zijn tegenstander af, maar ditmaal kwam Case hem tegemoet. Wat in de volgende twintig seconden gebeurde, was het fascinerendste, angstaanjagendste wat ik als toeschouwer ooit had gezien. Ze stonden recht tegenover elkaar en sloegen elkaar op hun gezicht, borst, schouders, maag. Ze deden niet aan uitwijkmanoeuvres, dansten niet over de vloer. Ze waren stieren in een wei. Cases neus brak en er gutste bloed uit. Tigers onderlip sloeg tegen zijn tanden en scheurde open; het bloed liep langs beide kanten van zijn kin; hij leek net een vampier na een feestmaal.

      Het hele publiek was overeind gekomen en stond te schreeuwen. Sadie sprong op en neer. Haar vilthoed viel af, zodat haar getekende wang te zien was. Ze lette er niet op. En er was ook niemand anders die erop lette. Op de kolossale schermen was de Derde Wereldoorlog in volle gang.

      Case liet zijn hoofd zakken om een van de rechtse stoten te incasseren, en ik zag Tiger een grimas trekken toen zijn vuist op hard bot stuitte. Hij deed een stap achteruit en Case liet een monsterlijke uppercut op hem los. Tiger draaide zijn hoofd weg en vermeed daarmee het ergste, maar zijn mondstuk vloog weg en rolde over het canvas.

      Case kwam op hem af en beukte met links en rechts op hem in. Er zat geen artisticiteit in die stoten, alleen rauwe, woedende kracht. Tiger ging achteruit, struikelde over zijn eigen voeten en viel op de vloer. Case stond bij hem. Zo te zien wist hij niet wat hij moest doen en misschien zelfs niet waar hij was. Zijn wild bewegende trainer trok zijn aandacht en hij sjokte naar de hoek terug. De scheidsrechter begon te tellen.

      Bij vier steunde Tiger op zijn knie. Bij zes stond hij rechtop. Na het verplichte tellen tot acht ging het gevecht verder. Ik keek naar de grote klok in de hoek van het scherm en zag dat de ronde nog vijftien seconden zou duren.

      Niet genoeg. Dat is niet genoeg tijd.

      Case ploeterde voort. Tiger kwam weer met die verwoestende linkerhoekstoot van hem. Case trok zijn hoofd opzij, en toen de handschoen langs zijn gezicht was gevlogen, haalde hij uit met rechts. Ditmaal was het Dick Tigers gezicht dat verkreukelde, en toen hij neerging, stond hij niet op.

      De pafferige man keek naar de stukgebeten resten van zijn sigaar en gooide hem op de vloer. ‘Jezus Christus!’

      ‘Ja!’ riep Sadie uit, en ze zette haar gleufhoed weer in de gewenste nonchalante stand. ‘Ja, die had het zwaar te verduren! En de discipelen stonden er huilend bij! Kom op, dokken!’

12

Toen we in Jodie terugkwamen, was 29 augustus overgegaan in 30 augustus, maar we waren allebei te opgewonden om te gaan slapen. We bedreven de liefde, en daarna gingen we in ons ondergoed naar de keuken en aten cakejes.

      ‘Nou?’ zei ik. ‘Wat denk je?’

      ‘Dat ik nooit meer naar een bokswedstrijd ga. Het was pure bloeddorst. En ik kwam ook van mijn stoel en joelde met de rest mee. Een paar seconden – misschien wel een hele minuut – wilde ik dat Case die dansende, arrogante dandy vermoordde. Daarna kon ik niet wachten tot ik hier terug was en met jou in bed sprong. Dat was daarnet geen liefde, Jake. Dat was vúúr.’

      Ik zei niets. Soms valt er niets te zeggen.

      Ze reikte over de tafel, plukte een kruimel van mijn kin en stopte hem in mijn mond. ‘Zeg tegen me dat het geen haat is.’

      ‘Wat niet?’

      ‘De reden waarom je vindt dat je die man in je eentje moet tegenhouden.’ Ze zag me mijn mond opendoen en hield haar hand omhoog om me het spreken te beletten. ‘Ik heb alles gehoord wat je zei, al je redenen, maar je moet tegen me zeggen dat er redenen zijn, en niet alleen datgene wat ik in de ogen van die Case zag toen Tiger hem in zijn broek stompte. Ik kan van je houden als je een man bent, en ik kan van je houden als je een held bent – al lijkt me dat om de een of andere reden veel moeilijker – maar ik geloof niet dat ik van iemand kan houden die voor eigen rechter speelt.’

      Ik dacht aan de manier waarop Lee naar zijn vrouw keek als hij niet kwaad op haar was. Ik dacht aan het gesprek dat ik had gehoord toen hij en zijn dochtertje in bad zaten te spatten. Ik dacht aan zijn tranen bij het busstation, toen hij Junie in zijn armen had gehouden en met zijn neus onder haar kin had gewreven voordat hij naar New Orleans vertrok.

      ‘Het is geen haat,’ zei ik. ‘Het is...’

      Mijn stem stierf weg. Ze keek naar me.

      ‘Ik heb medelijden met hem omdat hij zijn leven heeft verknoeid. Maar je kunt ook medelijden hebben met een brave hond die dol wordt. Dat weerhoudt je er niet van om hem af te laten maken.’

      Ze keek me in de ogen. ‘Ik wil je opnieuw. Maar ditmaal moet het uit liefde zijn, weet je. Niet omdat we net twee mannen hebben gezien die elkaar tot moes sloegen en omdat onze man toen heeft gewonnen.’

      ‘Oké,’ zei ik. ‘Oké. Dat is goed.’

      En dat was het.

13

‘Kijk eens aan,’ zei Frank Frati’s dochter toen ik die vrijdagmiddag om een uur of twaalf het pandjeshuis kwam binnenlopen. ‘Daar hebben we de bokskenner met het accent uit New England.’ Ze keek me aan met een stralende glimlach, keek toen opzij en riep: ‘Pa-a! Daar is de Tom Case-man!’

      Frank kwam naar voren geschuifeld. ‘Hallo, meneer Amberson,’ zei hij. ‘Levensgroot en zo knap om te zien als Satan op zaterdagavond. U zult zich vandaag wel pico bello voelen, hè?’

      ‘Nou en of,’ zei ik. ‘Waarom niet? Ik had een gelukstreffer.’

      ‘En ik ben degene die de treffer om zijn oren kreeg.’ Hij haalde een bruine envelop, die een beetje groter dan gebruikelijk was, uit de achterzak van zijn wijde gabardinebroek. ‘Tweeduizend. Telt u het gerust na.’

      ‘Dat hoeft niet,’ zei ik. ‘Ik vertrouw u.’

      Hij stak de envelop naar me toe, maar trok hem terug en tikte ermee tegen zijn kin. Zijn blauwe ogen, flets maar geslepen, keken me onderzoekend aan. ‘Voelt u er iets voor om dit in te zetten? Het footballseizoen is op komst, en ook de Series.’

      ‘Ik weet niets van football, en de Dodgers-Yankees Series interesseert me niet zo erg. Geeft u me het geld.’

      Hij deed het.

      ‘Aangenaam zaken met u te doen,’ zei ik, en ik liep de zaak uit. Ik voelde dat hun ogen me volgden, en ik had dat intussen heel onaangename déjà vu-gevoel. Ik zou de oorzaak daarvan niet kunnen noemen. Ik stapte in mijn auto in de hoop nooit naar Fort Worth terug te hoeven keren. Of naar Greenville Avenue in Dallas. Of ergens anders heen om een weddenschap af te sluiten bij een bookmaker die Frati heette.

      Dat waren mijn drie wensen, en ze kwamen alle drie uit.

14

Ik ging nu naar 214 Neely Street. Ik had de huisbaas gebeld en hem verteld dat augustus mijn laatste maand was. Hij probeerde me op andere gedachten te brengen en zei dat goede huurders als ik moeilijk te vinden waren. Dat was waarschijnlijk waar – de politie was niet bij me aan de deur geweest, en die kwam vaak in de buurt, vooral in het weekend – maar ik vermoedde dat het meer te maken had met te veel woningen en te weinig huurders. Het was niet zo’n goede tijd voor Dallas.

      Onderweg ging ik naar de First Corn Bank en zette Frati’s tweeduizend dollar op mijn rekening. Dat was maar goed ook. Later – veel later – besefte ik dat ik dat geld vast en zeker zou zijn kwijtgeraakt als ik het bij me had gehad toen ik in Neely Street kwam.

      Ik was van plan voor alle zekerheid nog eens in de vier kamers te kijken of ik iets had achtergelaten en daarbij vooral te letten op plekken waar zich rommel verzamelde, bijvoorbeeld onder bankkussens, onder het bed en achter bureauladen. En natuurlijk zou ik mijn revolver meenemen. Die zou ik nodig hebben om met Lee af te rekenen. Ik was nu absoluut van plan hem te doden, zo gauw na zijn terugkeer naar Dallas als maar enigszins mogelijk was. En intussen wilde ik geen spoor van George Amberson achterlaten.

      Toen ik Neely Street naderde, had ik weer het sterke gevoel dat ik in de echokamer van de tijd was terechtgekomen. Ik dacht steeds aan de twee Frati’s, één met een vrouw die Marjorie heette en één met een dochter die Wanda heette.

      Marjorie: Wat ze een weddenschap noemen?

      Wanda: Als dat thuiszit, met zijn voeten op tafel, is het dan een weddenschap?

      Marjorie: Ik ben J. Edgar Hoover, man.

      Wanda: Ik ben commissaris Curry van de politie van Dallas.

      Nou en? Het was dat tinkelen; dat was alles. De harmonie. Een bijwerking van het tijdreizen.

      Niettemin ging er diep in mijn achterhoofd een alarmbel over, en toen ik Neely Street in reed, kwam het geluid naar voren. De geschiedenis herhaalt zich, het verleden streeft naar harmonie, en daar had dat gevoel mee te maken... maar het was niet alles. Toen ik de oprit van het huis op reed waar Lee zijn halfbakken plan had uitgedacht om Edwin Walker te vermoorden, luisterde ik heel goed naar die alarmbel. Want nu was hij dichtbij. Nu deed hij pijn aan mijn oren.

      Akiva Roth bij het gevecht, maar niet alleen. Hij had een seksbom met Garbo-zonnebril en nertsstola bij zich gehad. In Dallas was augustus niet bepaald de maand om nerts te dragen, maar de gehoorzaal had airconditioning gehad, en – zoals ze in die tijd vaak zeiden – soms moet je gewoon uit je doppen kijken.

      Neem die donkere brillenglazen weg. Neem die nerts weg. Wat houd je dan over?

      Een ogenblik zat ik in mijn auto naar het tikken van de afkoelende motor te luisteren. Ik wist nog steeds niets. Toen besefte ik dat als je de nertsstola door een Ship N Shore-blouse verving, je Wanda Frati had.

      Chaz Frati uit Derry had Bill Turcotte op me af gestuurd. Die gedachte was zelfs door mijn hoofd gegaan... maar ik had haar verworpen. Dat was een slecht idee geweest.

      Wie had Frank Frati uit Fort Worth op me af gestuurd? Nou, hij moest Akiva Roth van Faith Financial wel kennen; per slot van rekening was Roth het vriendje van zijn dochter.

      Plotseling wilde ik mijn revolver. Ik wilde hem meteen hebben.

      Ik stapte uit de Chevrolet en liep met mijn sleutels in de hand de verandatrap op. Ik was nog naar de juiste sleutels aan het zoeken toen een bestelwagen de hoek van Haines Avenue omkwam en kreunend tot stilstand kwam voor 214, met de linkerwielen op de stoep.

      Ik keek om me heen. Zag niemand. De straat was leeg. Er was nooit een omstander die je te hulp kon roepen als je er een nodig had. Laat staan een politieagent.

      Ik stak de juiste sleutel in het slot en draaide hem om, in de veronderstelling dat ik ze had buitengesloten – wie ze ook waren – en de politie kon bellen. Ik was binnen en rook de warme, muffe lucht in de leegstaande woning, toen ik me opeens herinnerde dat er geen telefoon was. Die had ik laten weghalen.

      Grote mannen renden door de voortuin. Het waren er drie. Een van hen had zo te zien een stuk pijp dat in iets was gewikkeld.

      Nee, er waren zelfs genoeg kerels om bridge te spelen. De vierde was Akiva Roth, en hij rende niet. Hij liep met zijn handen in zijn zakken en met een tevreden glimlach het pad op.

      Ik gooide de deur dicht. Ik draaide hem in het slot. Dat had ik nog maar amper gedaan of de deur vloog open. Ik rende naar de slaapkamer en kwam ongeveer halverwege. Toen kregen ze me te pakken.

15

Twee van Roths gangsters sleurden me de keuken in. De derde was degene met het eind pijp. Dat was omhuld met stroken donker vilt. Ik zag het ding toen hij het zorgvuldig op de tafel legde waaraan ik zoveel goede maaltijden had gegeten. Hij trok gele handschoenen van ongelooide huid aan.

      Roth leunde met nog steeds die tevreden glimlach tegen de deuropening. ‘Edwardo Gutierrez heeft syfilis,’ zei hij. ‘Dat is in zijn hersenen geslagen. Binnen anderhalf jaar is hij dood, maar weet je wat? Het kan hem niet schelen. Hij gelooft dat hij terugkomt als Arabische emir of weet-ik-veel. Wat zeg je daarvan?’

      Het is altijd al riskant om – op feestjes, in het openbaar vervoer, in de rij voor een bioscoopkaartje – iets terug te zeggen op beweringen waarop geen redelijk antwoord mogelijk is, maar je weet helemaal niet wat je moet zeggen als je wordt vastgehouden door twee mannen en op het punt staat door nummer drie in elkaar te worden geslagen. En dus zei ik niets.

      ‘Weet je, hij heeft jou in zijn hoofd zitten. Je hebt weddenschappen gewonnen die je normaal gesproken niet had kunnen winnen. Soms verloor je, maar Eddie G heeft het gekke gevoel dat je dat met opzet deed. Weet je wel? Toen sloeg je je slag op de Derby, en nu denkt hij dat jij, ik weet niet, een soort telepaat bent die in de toekomst kan kijken. Wist je dat hij je huis heeft laten platbranden?’

      Ik zei niets.

      ‘En,’ zei Roth, ‘toen die kleine wormpjes echt in zijn hersenen begonnen te vreten, dacht hij dat je een soort geest was, of een duivel. Hij heeft het doorgegeven aan het zuiden, het westen, het midden-westen. ‘‘Kijk uit naar die Amberson en neem hem te grazen. Maak hem dood. Die kerel is onnatuurlijk. Ik róók het aan hem, maar ik trok me daar niets van aan. En kijk nu naar me: ik ben ziek en stervende. En dat komt door die kerel. Hij is een geest of een duivel of zoiets.’’ Gek, nietwaar? Hij heeft ze niet meer allemaal op een rijtje.’

      Ik zei niets.

      ‘Carmo, ik geloof niet dat mijn vriend Georgie luistert. Ik denk dat hij indommelt. Maak hem eens wakker.’

      De man met de gele handschoenen haalde uit met een Tom Case-uppercut. Die ging van zijn heup naar de linkerkant van mijn gezicht. De pijn explodeerde in mijn hoofd, en enkele ogenblikken zag ik alles aan die kant door een rood waas.

      ‘Oké, nu ben je wat meer wakker,’ zei Roth. ‘Waar was ik? O ja, ik weet het weer. Hoe je de persoonlijke boeman van Eddie G werd. Dat komt door de sief; dat wisten we allemaal. Als jij het niet was geweest, zou het de hond van de kapper zijn geweest. Of een meisje dat hem te hard had afgetrokken in de drive-inbioscoop toen hij zestien was. Soms kan hij zich zijn eigen adres niet herinneren en moet hij iemand bellen om zich te laten ophalen. Triest, hè? Het komt door die wormen in zijn hoofd. Maar iedereen praat met hem mee, want Eddie is altijd een beste kerel geweest. Man, als hij een mop tapte, lachte je tot de tranen in je ogen sprongen. Er was zelfs niemand die dacht dat je echt bestond. Toen dook Eddie G’s boeman in Dallas op, in mijn zaak. En wat gebeurt er? De boeman wedt dat de Pirates de Yankees verslaan, iets waarvan iedereen wist dat het niet zou gebeuren, en ook nog in zeven wedstrijden, iets waarvan iedereen weet dat het helemáál niet zo zal gaan.’

      ‘Het was puur geluk,’ zei ik. Mijn stem klonk wollig, want de zijkant van mijn mond zwol op. ‘Een impulsieve weddenschap.’

      ‘Dat is alleen maar stom, en voor stomheid moet altijd betaald worden. Carmo, sla de knieschijf van die lul kapot.’

      ‘Nee!’ zei ik. ‘Nee, alsjeblieft, niet doen!’

      Carmo glimlachte alsof ik iets grappigs had gezegd, pakte de in vilt verpakte pijp van de tafel en haalde ermee uit naar mijn linkerknie. Ik hoorde iets daarbeneden een ploppend geluid maken. Als een grote knokkel. De pijn ging door merg en been. Ik hield een schreeuw binnen en zakte tegen de mannen aan die me vasthielden. Ze trokken me overeind.

      Roth stond met zijn handen in de zakken en met die welgedane glimlach van hem in de deuropening. ‘Oké. Mooi. Dat gaat trouwens zwellen. Je zou niet geloven hoe groot het wordt. Maar hé, je bent zelf te dicht bij het vuur gekomen en nu moet je op de blaren zitten. Intussen zijn er de feiten – niets dan de feiten.’ De gangsters hielden me lachend vast.

      ‘Het is een feit dat niemand zo’n weddenschap afsluit die gekleed is als jij was op de dag dat je mijn zaak binnenkwam. Voor iemand die zo gekleed was als jij is een impulsieve weddenschap een kwestie van tien dollar, hooguit twintig. Maar de Pirates wonnen; dat is ook een feit. En ik begin het gevoel te krijgen dat Eddie G best eens gelijk zou kunnen hebben. Niet dat je een duivel, een geest of een telepaat bent, niets van dien aard, maar misschien ken jij iemand die iets weet. Bijvoorbeeld dat van tevoren was afgesproken dat de Pirates in zeven wedstrijden zouden winnen.’

      ‘Bij het honkballen worden geen wedstrijden verkocht, Roth. Niet sinds de Black Sox in 1919. Als je bookmaker bent, moet je dat weten.’

      Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Je kent mijn naam! Hé, misschien ben je echt een telepaat, iemand met buitenzintuiglijke waarnemingen. Maar ik heb niet de hele dag de tijd.’

      Hij keek op zijn horloge alsof hij dat wilde bevestigen. Het was een groot ding, waarschijnlijk een Rolex.

      ‘Toen je je geld kwam halen, probeerde ik te zien waar je woonde, maar je hield je duim over het adres. Dat is niets bijzonders. Veel kerels doen dat. Ik besloot het er maar bij te laten. Moest ik een paar jongens naar je toe sturen om je in elkaar te slaan en misschien zelfs te vermoorden, alleen omdat Eddie G dan rust in zijn hoofd zou krijgen, voor zover er nog iets werkt in zijn hoofd? Omdat een kerel een idiote weddenschap aanging en me twaalfhonderd dollar afhandig maakte? Ach, wat Eddie G niet weet, kan hem ook niet deren. Trouwens, als jij uit de weg was geruimd, zou hij zich iets anders in zijn hoofd gaan halen. Bijvoorbeeld dat Henry Ford de Annie Christ was of zoiets. Carmo, hij luistert weer niet, en dat maakt me kwaad.’

      Carmo sloeg met de pijp tegen mijn middenrif. Het ding trof me met verlammende kracht onder mijn ribben. Er was pijn, eerst hoog opschietend, toen opgeslokt in een steeds grotere explosie van hitte, als een vuurbal.

      ‘Dat doet pijn, hè?’ zei Carmo. ‘Midden in je bast.’

      ‘Ik denk dat er vanbinnen iets is gescheurd,’ zei ik. Ik hoorde een schor stoommachinegeluid en besefte dat ik het was. Ik hijgde.

      ‘Dat hóóp ik,’ zei Roth. ‘Ik liet je gáán, dombo! Ik heb je verdomme laten gaan! Ik vergát je! En toen kwam je naar Frank in Fort Worth om op dat klotegevecht van Case tegen Tiger te wedden. Precies dezelfde methode: een grote weddenschap op de underdog en genoegen nemen met de gunstigste wedverhouding die je kunt krijgen. Ditmaal kon je zelfs de rónde voorspellen, verdomme nog aan toe. Dus nu gaat er het volgende gebeuren, mijn vriend: je gaat me vertellen hoe je het wist. Als je dat doet, maak ik een paar foto’s van je zoals je er nu uitziet, en dan is Eddie G tevreden. Hij weet dat hij je niet kan laten doodmaken, want Carlos heeft nee gezegd, en zelfs nu luistert hij nog naar Carlos. Maar als hij ziet dat je in elkaar bent geslagen... O, maar je bent nog niet genoeg in elkaar geslagen. Geef hem nog wat meer klappen, Carmo. Neem zijn gezicht.’

      En dus hamerde Carmo op mijn gezicht terwijl de twee anderen me vasthielden. Hij brak mijn neus, sloeg mijn linkeroog dicht, sloeg een paar tanden uit en scheurde mijn linkerwang open. Ik dacht steeds: ik ga van mijn stokje of ze maken me dood, en in beide gevallen komt er een eind aan de pijn. Maar ik ging niet van mijn stokje, en op een gegeven moment hield Carmo op. Hij haalde diep adem en er zaten rode vlekken op zijn gele handschoenen. De zon scheen door de keukenramen en maakte vrolijke rechthoeken op het verbleekte linoleum.

      ‘Dat is beter,’ zei Roth. ‘Haal de polaroid uit de wagen, Carmo. Schiet op. Ik wil het hier afwerken.’

      Voordat Carmo wegging, trok hij zijn handschoenen uit en legde ze naast de loden pijp op de tafel. Er waren een paar viltstroken losgeraakt. Ze waren doorweekt met bloed. Mijn gezicht pulseerde van pijn, maar met mijn buik was het nog erger gesteld. Daar bleef de hitte zich verspreiden. Er was daarbeneden iets helemaal mis.

      ‘Nog één keer, Amberson. Hoe wist je dat die wedstrijden afgesproken werk waren? Wie had je dat verteld? De waarheid.’

      ‘Ik raadde er maar naar.’ Ik probeerde mezelf wijs te maken dat ik klonk als iemand met een zware verkoudheid, maar dat lukte niet. Ik klonk als iemand die net helemaal in elkaar was geslagen.

      Hij pakte de pijp op en tikte ermee tegen zijn dikke hand. ‘Wie heeft het je verteld, sufkop?’

      ‘Niemand. Gutierrez had gelijk. Ik ben een duivel, en duivels kunnen in de toekomst kijken.’

      ‘Je hebt niet veel kansen meer.’

      ‘Wanda is te lang voor je, Roth. En te mager. Als je op haar ligt, lijk je net een pad die een houtblok probeert te neuken. Of misschien...’

      Zijn voldane gezicht trok zich woedend samen. Het was een radicale verandering en het gebeurde in nog geen seconde. Hij sloeg met de pijp naar mijn hoofd. Ik bracht mijn linkerarm omhoog en hoorde hoe de onderarm kraakte als een berkentak die overbeladen is met ijs. Ik zakte in elkaar en deze keer lieten de gangsters me op de vloer zakken.

      ‘Verrekte lefgozer! Wat heb ik de pest aan lefgozers!’ Dat leek van heel ver te komen. Of van heel hoog. Ik was er nu eindelijk aan toe om flauw te vallen, en daar was ik dankbaar om. Evengoed had ik nog genoeg gezichtsvermogen om te zien dat Carmo met een polaroidcamera terugkwam. Het was een heel gevaarte, zo eentje waarvan de lens met een harmonicamechanisme naar buiten komt.

      ‘Draai hem om,’ zei Roth. ‘Laten we zijn goede kant nemen.’ Toen de gangsters dat deden, gaf Carmo de camera aan Roth en gaf Roth de pijp aan Carmo. Toen hield Roth de camera voor zijn gezicht en zei: ‘Kijk naar het vogeltje, mafkees. Deze is voor Eddie G...’

      Flits.

      ‘... en deze is voor mijn persoonlijke verzameling, die ik niet heb maar waar ik best eens mee kan beginnen...’

      Flits.

      ‘... en deze is voor jezelf. Om te onthouden dat je antwoord moet geven als serieuze mensen je serieuze vragen stellen.’

      Flits.

      Hij trok de derde foto uit de camera en gooide hem in mijn richting. De foto viel voor mijn linkerhand... waar hij op ging staan. Botjes kraakten. Jammerend trok ik mijn gebroken hand tegen mijn borst. Hij had minstens één vinger gebroken, of misschien wel drie.

      ‘Denk eraan dat je de strook er over zestig seconden afhaalt, anders komt er niets van de foto terecht. Als je dan nog wakker bent.’

      ‘Wil je hem nog wat meer vragen stellen nu hij beurs is?’ vroeg Carmo.

      ‘Meen je dat nou? Moet je hem zien. Hij weet niet eens meer zijn eigen naam. Laat hem maar.’ Hij begon zich om te draaien, maar keek me weer aan. ‘Hé, stuk stront. Nog eentje op de valreep.’

      Op dat moment schopte hij tegen de zijkant van mijn hoofd met iets wat aanvoelde als een schoen met een stalen neus. Vuurpijlen explodeerden door mijn gezichtsveld. Toen dreunde mijn achterhoofd tegen de plint en was ik vertrokken.

16

Ik geloof dat ik niet lang buiten westen ben geweest, want de rechthoeken van zonlicht op het linoleum hadden zich nauwelijks verplaatst. Mijn mond smaakte naar nat koper. Ik spuwde half gestold bloed op de vloer, samen met een stukje van een tand, en begon overeind te komen. Ik moest me met mijn enige goede hand aan een keukenstoel vasthouden, en toen aan de tafel (die bijna op me viel), maar over het geheel genomen was het gemakkelijker dan ik had gedacht. Mijn linkerbeen voelde verdoofd aan, en mijn broek zat op de helft helemaal strak, waar de knie was opgezwollen, zoals Roth had voorspeld, maar ik dacht dat het veel erger had kunnen zijn.

      Ik keek uit het raam om er zeker van te zijn dat de bestelwagen weg was en sleepte me toen langzaam naar de slaapkamer. Mijn hart maakte grote sprongen in mijn borst. Elke sprong schokte tot aan mijn gebroken neus en liet een golf door de gezwollen linkerkant van mijn gezicht gaan, waar het jukbeen wel zo ongeveer gebroken moest zijn. Mijn achterhoofd pulseerde ook van pijn. Mijn nek was stijf.

      Het had erger kunnen zijn, zei ik tegen mezelf terwijl ik door de slaapkamer schuifelde. Je staat toch nog overeind? Pak nou maar die verrekte revolver, leg hem in het dashboardkastje en rijd dan naar het ziekenhuis. In wezen ben je nog intact. Je bent er waarschijnlijk beter aan toe dan Dick Tiger vanmorgen.

      Dat kon ik tegen mezelf blijven zeggen tot ik mijn hand naar de kastplank uitstrekte. Toen ik dat deed, trok er eerst iets samen in mijn ingewanden... en toen leek het of er iets rólde. De doffe hitte aan mijn linkerkant laaide op als gloeiende kooltjes wanneer je er benzine op gooit. Ik kreeg mijn vingertoppen op de kolf van de revolver, draaide hem om, stak mijn duim in de trekkerbeugel en trok hem van de plank. De revolver viel op de vloer en stuiterde de slaapkamer in.

      Waarschijnlijk is hij niet eens geladen. Ik bukte om hem op te rapen. Mijn linkerknie gilde van pijn en begaf het. Ik viel op de vloer, en de pijn in mijn ingewanden laaide weer op. Maar ik kreeg de revolver te pakken en liet de cilinder ronddraaien. Hij bleek toch geladen te zijn. Elke kamer. Ik stopte hem in mijn zak en probeerde naar de keuken terug te kruipen, maar mijn knie deed te veel pijn. En de hoofdpijn was erger geworden. Die stak donkere tentakels uit vanuit zijn kleine holte boven mijn nek.

      Het lukte me om met zwembewegingen op mijn buik bij het bed te komen. Zodra ik daar was, kon ik me weer met mijn rechterarm en rechterbeen overeind hijsen. Het linkerbeen kon me dragen, maar die knie kon ik niet meer buigen. Ik moest daar weg, en snel ook.

      Ik moet eruit hebben gezien als Chester, de manke deputy uit de televisieserie Gunsmoke, toen ik de slaapkamer uit strompelde en me door de keuken naar de voordeur sleepte. Die deur hing open, met splinters om het slot heen. Ik weet nog dat ik dacht: Meneer Dillon, meneer Dillon, moeilijkheden op de Longbranch!

      Ik stak de veranda over, pakte de leuning met mijn rechterhand vast en hinkte de treden af naar het pad. Het waren maar vier treden, maar mijn hoofdpijn werd bij elk sprongetje erger. Alles aan de rand van mijn gezichtsveld werd wazig, en dat kon niet goed zijn. Ik probeerde met mijn hoofd te draaien om mijn Chevrolet te zien, maar mijn hals werkte niet mee. Al schuifelend kon ik mijn hele lichaam laten draaien, en toen ik de auto zag, besefte ik dat ik niet zou kunnen rijden. Het zou me niet eens lukken het portier aan de passagierskant open te maken en de revolver in het dashboardkastje te leggen: door het bukken zouden de pijn en de hitte in mijn zij weer exploderen.

      Ik frommelde de revolver uit mijn zak en liep naar de veranda terug. Ik hield me aan de leuning van het trapje vast en legde het wapen onder de treden. Dat moest goed genoeg zijn. Ik richtte me weer op en liep langzaam over het pad naar de straat. Kleine stapjes, zei ik tegen mezelf. Heel kleine stapjes.

      Er kwamen twee kinderen aangereden op hun fietsjes. Ik probeerde tegen hen te zeggen dat ik hulp nodig had, maar uit mijn gezwollen mond kwam alleen een droog hhhahhhh-geluid. Ze keken elkaar aan en gingen toen harder fietsen, met een wijde boog om me heen.

      Ik ging naar rechts (door mijn gezwollen knie had ik het gevoel dat naar links gaan het slechtste idee van de wereld zou zijn) en waggelde over het trottoir. Mijn gezichtsveld werd steeds kleiner. Het leek nu of ik door een schuttersgaatje naar buiten tuurde, of uit een tunnel. Heel even deed dat me denken aan de omgevallen schoorsteen van de ijzerfabriek van Kitchener in Derry.

      Ga naar Haines Avenue, zei ik tegen mezelf. Daar is verkeer. Zo ver moet je zien te komen.

      Maar liep ik wel naar Haines, of liep ik juist daarvandaan? Ik wist het niet meer. De zichtbare wereld beperkte zich nu tot een scherp omlijnd rondje van ongeveer vijftien centimeter in doorsnee. Mijn hoofd dreigde open te splijten; er woedde een bosbrand in mijn binnenste. Toen ik viel, leek het of het in slow motion gebeurde, en het trottoir voelde zo zacht aan als een veren kussen.

      Voordat ik het bewustzijn kon verliezen, porde er iets tegen me aan. Iets hards, iets van metaal. Een schorre stem, vijf- of tienduizend meter boven me, zei: ‘Hé! Hé, jongen! Wat is er met je aan de hand?’

      Ik draaide me om. Het kostte me al mijn kracht, maar het lukte me. Boven me uit torende de oude vrouw die me een lafaard had genoemd toen ik weigerde me op de Dag van de Rits met Lee en Marina te bemoeien. Het had diezelfde dag kunnen zijn, want ondanks de hitte van augustus droeg ze weer haar roze nachthemd en geruite jasje. Misschien omdat ik met het laatste restje van mijn geest nog steeds aan boksen dacht, deed haar rechtovereind staande haar me nu niet aan Elsa Lanchester maar aan Don King denken. Ze had me aangepord met een van de voorpoten van haar looprekje.

      ‘O mijn god,’ zei ze. ‘Wie heeft je geslagen?’

      Dat was een lang verhaal, en ik kon het niet vertellen. Er kwam duisternis in me opzetten, en daar was ik blij om, want ik ging dood van de pijn in mijn hoofd. Al kreeg longkanker, dacht ik. Ik kreeg Akiva Roth. In beide gevallen is de wedstrijd voorbij. Ozzie wint.

      Niet als ik het kon helpen.

      Ik verzamelde al mijn kracht en sprak tegen het gezicht ver boven me, het enige lichte in de opdringende duisternis. ‘Bel... negen-één-één.’

      ‘Wat is dát?’

      Natuurlijk wist ze dat niet. Het alarmnummer negen-één-één was nog niet uitgevonden. Ik hield lang genoeg vol om het nog een keer te proberen. ‘Ambulance.’

      Misschien had ik het kunnen herhalen, maar daar ben ik niet zeker van. Op dat moment slokte de duisternis me op.