Laatste notities

30 september 1958:

      Ik nam mijn intrek in kamer 7 van het Tamarack Motor Court.

      Ik betaalde met geld uit een struisvogelleren portefeuille die ik van een oude vriend had gekregen. Geld is blijvend, net als vlees dat bij de Red & White-supermarkt en overhemden die bij Mason Herenkleding zijn gekocht. Als elke trip werkelijk een volledige reset is, zouden die dingen niet blijvend zijn, maar dat is een trip niet en dat zijn die dingen niet. Het geld kwam niet van Al, maar FBI-agent Hosty had me tenminste de kans gegeven om te vluchten, en dat zou misschien heel gunstig voor de wereld zijn.

      Of niet. Ik weet het niet.

      Morgen is het 1 oktober. In Derry verheugen de kinderen zich op Halloween en maken ze al plannen voor hun kostuums. Ellen, dat grappige roodharige meisje, is van plan als Princess Summerfall Winterspring te gaan. Ze zal nooit de kans krijgen. Als ik vandaag naar Derry ging, zou ik Frank Dunning kunnen doden en haar Halloween kunnen redden, maar dat doe ik niet. En ik ga ook niet naar Durham om Carolyn Poulin voor Andy Cullums verdwaalde kogel te behoeden. De vraag is: ga ik naar Jodie? Ik kan Kennedy niet redden, daar is geen sprake van, maar kan de toekomstige geschiedenis van de wereld zo fragiel zijn dat twee leraren elkaar niet kunnen ontmoeten en verliefd kunnen worden? Om daarna te trouwen, op Beatle-nummers als ‘I Want to Hold Your Hand’ te dansen en een onopvallend leven te leiden?

      Ik weet het niet, ik weet het niet.

      Misschien wil ze niets meer met me te maken hebben. We zullen geen vijfendertig en achtentwintig meer zijn; ditmaal zal ik twee- of drieënveertig zijn. Ik lijk zelfs nog ouder. Maar ik geloof in liefde, weet je; liefde is een unieke magie die mensen bij zich dragen. Ik denk niet dat het in de sterren ligt, maar ik geloof wel dat het bloed kruipt waar het niet gaan kan en dat het hart zich niet laat bedriegen.

      Sadie die de Madison danste, lachend en met kleur op haar wangen.

      Sadie die tegen me zei dat ik nog eens haar mond moest likken.

      Sadie die vroeg of ik wilde binnenkomen voor cake.

      Eén man en één vrouw. Is dat te veel gevraagd?

      Ik weet het niet, ik weet het niet.

      Wat heb ik hier gedaan, vraag je, nu ik mijn beschermengelvleugels heb afgelegd? Ik heb geschreven. Ik heb een vulpen – die heb ik van Mike en Bobbi Jill gekregen, je kent ze nog wel – en ik ben naar een supermarkt gelopen, waar ik tien vullingen kocht. De inkt is zwart, en dat komt mijn stemming ten goede. Ik heb ook twintig dikke schrijfblokken gekocht, en ik heb ze allemaal volgeschreven, behalve het laatste. Dicht bij de markt is een Western Auto-winkel, en daar heb ik een schop en een stalen kluisje met een combinatieslot gekocht. Mijn aankopen kostten in totaal zeventien dollar en negentien cent. Zijn die voorwerpen genoeg om de wereld donker en vuil te maken? Wat zal er gebeuren met de verkoper, wiens voorbestemde levensloop alleen al door ons kortstondige contact is veranderd?

      Ik weet het niet, maar dit weet ik wél: ik heb ooit een football spelende scholier de kans gegeven als acteur te schitteren, en toen is zijn beste vriend doodgegaan. Zijn vriendin is verminkt. Je zou kunnen zeggen dat ik verantwoordelijk was, maar we weten wel beter, nietwaar? De vlinder spreidt zijn vleugels.

      Drie weken lang schreef ik de hele dag, elke dag. Op sommige dagen twaalf uren. Op andere dagen veertien uren. De pen vloog over het papier. Mijn hand deed pijn. Ik hield hem in water en schreef verder. Op sommige avonden ging ik naar de Lisbon Drive-In, waar ze een speciale prijs voor voetgangers hebben: dertig cent. Ik zat op een van de klapstoelen voor de snackbar en naast de kinderspeelplaats. Ik keek weer naar The Long Hot Summer. Ik keek naar The Bridge on the River Kwai en South Pacific. Ik keek naar een GRUWELIJKE DUBBELE HORRORVOORSTELLING, bestaande uit The Fly en The Blob. En ik vroeg me af wat ik veranderde. Als ik ook maar een mug doodmepte, vroeg ik me af wat ik daarmee over tien jaar veranderde. Of over twintig jaar. Of veertig jaar.

      Ik weet het niet, ik weet het niet.

      Eén ding weet ik wel. Het verleden is weerbarstig zoals de schaal van een schildpad dat is; omdat het levende vlees dat erin zit zacht en weerloos is.

      Ik weet nog iets anders. De vele keuzes en mogelijkheden van het dagelijks leven zijn de muziek waarop we dansen. Ze zijn net de snaren van een gitaar. Als je ze aanslaat, krijg je een aangenaam geluid. Een harmonie. Maar voeg er dan eens meer snaren aan toe. Tien snaren, honderd snaren, duizend, een miljoen. Want ze vermenigvuldigen zich! Harry wist niet wat dat waterige golvende geluid in de lucht was, maar ik ben er vrij zeker van dat ik het wel weet: het is het geluid van te veel harmonie, veroorzaakt door te veel snaren.

      Zing maar hard genoeg en zuiver genoeg een hoge C en je kunt dun kristal kapot laten springen. Laat de juiste harmonieuze klanken maar hard genoeg uit je stereo komen en je kunt vensterruiten kapot laten springen. Daaruit volgt (tenminste voor mij) dat als je maar genoeg snaren op het instrument van de tijd zet, je de realiteit kunt verbrijzelen.

      Maar de reset is elke keer bíjna compleet. Er blijft een restje achter. Dat zei de Okerkaartman, en ik geloof hem. Maar als ik geen gróte veranderingen aanbreng... als ik niets anders doe dan naar Jodie gaan en Sadie opnieuw voor het eerst ontmoeten... en als we dan verliefd op elkaar worden...

      Ik wil dat het gebeurt, en ik denk dat het waarschijnlijk ook zal gebeuren. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan; het hart laat zich niet misleiden. Sadie zal kinderen willen. Ik ook. Ik zeg tegen mezelf dat een kind meer of minder geen verschil zal maken. Of niet véél verschil. Of twee. Zelfs drie. (Per slot van rekening is het de tijd van de grote gezinnen.) We leiden een rustig leven. We maken geen deining, geen golfslag.

      Alleen is ieder kind een golf.

      Elke keer dat we ademhalen, is het een golf.

      Je moet nog één keer terug, zei de Okerkaartman. Je moet de cirkel sluiten. Het is geen kwestie van willen.

      Kan ik werkelijk denken dat ik de wereld – misschien de realiteit zelf – op het spel zou zetten voor de vrouw van wie ik houd? Vergeleken daarmee stelde de krankzinnigheid van Lee niets voor.

      De man met de kaart in zijn hoed wacht naast de droogschuur op me. Ik voel dat hij daar is. Misschien zendt hij geen gedachtegolven uit, maar zo voelt het wel aan. Kom terug. Je hoeft de Jimla niet te zijn. Het is niet te laat om weer Jake te zijn. Om een goed mens te zijn, een goede engel. Je hoeft de president niet te redden, de wereld niet te redden. Doe het zolang er nog tijd is.

      Ja.

      Ik zal het doen.

      Waarschijnlijk zal ik het doen.

      Morgen.

      Morgen is toch vroeg genoeg?

 

1 oktober 1958:

Nog steeds in het Tamarack. Nog steeds aan het schrijven.

      Mijn onzekerheid over Clayton is het ergst. Aan Clayton dacht ik toen ik de laatste vulling in mijn trouwe vulpen deed, en aan hem denk ik ook nu. Als ik wist dat ze niets van hem te vrezen had, kon ik het wel loslaten, denk ik. Zal John Clayton nog steeds naar Sadies huis aan Bee Tree Lane gaan als ik mijzelf daar verre van houd? Misschien was hij door het lint gegaan omdat hij ons samen had gezien. Aan de andere kant was hij haar al naar Texas gevolgd doordat hij van ons wist, en als hij dat opnieuw doet, snijdt hij deze keer misschien haar keel door in plaats van haar wang. Dan zijn Deke en ik er niet om hem tegen te houden.

      Alleen wist hij misschien wél van ons. Sadie had misschien een brief geschreven aan een kennis in Savannah, en die kennis had het aan een kennis verteld, en zo was het nieuws dat Sadie met een man omging – een man die de geboden van de bezem niet kende – misschien uiteindelijk tot haar ex doorgedrongen. Als niets van dat alles gebeurde omdat ik er niet was, zou het goed met Sadie komen.

      Of niet?

      Ik weet het niet, ik weet het niet.

      Het wordt herfstweer.

 

6 oktober 1958

Ik ben gisteravond naar de drive-inbioscoop geweest. Het is daar het laatste weekend. Op maandag hangen ze een bord op met VOOR DIT JAAR GESLOTEN en voegen daar dan iets aan toe als TWEE KEER ZO GOED IN 1959! Het laatste programma bestond uit twee korte nieuwsberichten, een tekenfilm van Bugs Bunny en twee horrorfilms, Macabre en The Tingler. Ik nam mijn gebruikelijke klapstoel en keek naar Macabre zonder hem echt te zien. Ik had het koud. Ik heb geld voor een jas, maar ik durf niet veel te kopen. Ik moet steeds denken aan de veranderingen die ik daarmee veroorzaak.

      Maar toen de eerste hoofdfilm was afgelopen, liep ik de snackbar in. Ik wilde hete koffie. (Dat kan niet veel veranderen, dacht ik, en ook: Hoe weet je dat?) Toen ik naar buiten kwam, was er maar één kind op de speelplaats, die een maand geleden nog helemaal vol zou zijn geweest in de pauze. Het was een meisje in een spijkerjasje en een knalrode broek. Ze was aan het touwtjespringen. Ze leek sprekend op Rosette Templeton.

      ‘De dikke burgemeester, die kon niet bij de bel,’ scandeerde ze. ‘Toen gaf ik hem een duwtje, toen zei hij dank je wel. Toen gaf ik hem een schop, toen zei hij donder op...’

      Ik kon daar niet blijven. Ik huiverde te erg.

      Misschien kunnen dichters de wereld doden uit liefde, maar gewone mannetjes als ik kunnen dat niet. Morgen ga ik terug, vooropgesteld dat het konijnenhol er nog is. Maar voordat ik dat doe...

      Ik kocht in die snackbar niet alleen koffie.

 

7 oktober 1958:

Het kluisje van de Western Auto staat open op het bed. De schop staat in de kast (ik heb geen idee wat het kamermeisje daarvan vond). Er zit niet veel inkt meer in mijn laatste vulling, maar dat geeft niet; nog twee of drie bladzijden en ik ben op het eind. Ik zal het manuscript in het kluisje doen en het dan bij de vijver begraven waar ik me ooit van mijn mobiele telefoon heb ontdaan. Ik begraaf het diep in die zachte donkere aarde. Misschien zal iemand het op een dag vinden. Misschien ben jij dat wel. Dat wil zeggen, als er een toekomst is en als jij zult bestaan. Daar zal ik binnenkort achter komen.

      Ik zeg tegen mezelf (met hoop, met angst) dat mijn drie weken in het Tamarack niet veel kunnen hebben veranderd. Al bracht vier jaar in het verleden door, en toen hij terugkwam, was het heden nog intact... al geef ik toe dat ik me heb afgevraagd of Al iets te maken had met de catastrofe van het World Trade Center. Ik zeg tegen mezelf dat er geen verband is... maar toch vraag ik het me af.

      Ik moet je ook vertellen dat ik 2011 niet meer als het heden zie. Philip Nolan was de Man Zonder Land; ik ben de Man Zonder Tijd. Dat zal ik altijd wel blijven. Ook als 2011 er nog is, zal ik een vreemde zijn, een bezoeker.

      Op het bureau staat een ansichtkaart met auto’s die voor een groot scherm staan. Dat is het enige soort kaart dat ze in de snackbar van de Lisbon Drive-In verkopen. Ik heb de boodschap geschreven, en ik heb het adres geschreven: de heer Deacon Simmons, middelbare school Jodie, Texas. Ik wilde eerst ‘Denholm Scholengemeenschap’ schrijven, maar die naam zou pas het jaar daarop worden ingevoerd.

      De boodschap luidt: Beste Deke, Als je nieuwe bibliothecaresse komt, pas dan goed op haar. Ze zal een beschermengel nodig hebben, vooral in april 1963. Alsjeblieft, geloof me.

      Nee, Jake, hoorde ik de Okerkaartman fluisteren. Zelfs dat is te veel. Als het de bedoeling is dat John Clayton haar doodt, en hij doet dat niet, dan komen er veranderingen... en zoals je zelf hebt gezien, zijn het nooit veranderingen ten goede. Hoe goed jouw bedoelingen ook zijn.

      Maar het is Sadie! zeg ik tegen hem, en hoewel ik nooit iemand ben geweest die veel huilt, komen nu de tranen. Ze doen pijn, ze branden. Het is Sadie en ik houd van haar! Hoe kan ik niets doen terwijl hij haar misschien gaat vermoorden?

      Het antwoord is even weerbarstig als het verleden zelf: Sluit de cirkel.

      En dus scheur ik de ansichtkaart in stukken. Ik leg ze in de asbak van de kamer en steek ze in brand. Er is geen rookalarm dat luidkeels aan de wereld verkondigt wat ik heb gedaan. Er is alleen het schorre geluid van mijn snikken. Het is of ik haar met eigen handen heb gedood. Straks begraaf ik mijn kluisje met het manuscript erin, en dan ga ik naar Lisbon Falls terug, waar de Okerkaartman ongetwijfeld heel blij zal zijn me te zien. Ik neem geen taxi. Ik ben van plan het hele eind te lopen, onder de sterren. Ik denk dat ik afscheid wil nemen. Harten breken niet echt. Konden ze dat maar.

      Nu ga ik alleen nog naar het bed, waar ik mijn natte gezicht op het kussen zal leggen en tot een God zal bidden in wie ik niet echt geloof. Ik zal Hem vragen Sadie een beschermengel te sturen, zodat ze in leven kan blijven. En kan liefhebben. En kan dansen.

      Vaarwel, Sadie.

      Je hebt me nooit gekend, maar ik houd van je, lieveling.