14

1

De herdenkingsbijeenkomst werd aan het eind van de eerste dag van het nieuwe schooljaar gehouden, en als je succes kunt afmeten aan vochtige zakdoekjes, was de voorstelling die Sadie en ik in elkaar hadden gezet een gigantisch succes. Het moet een catharsis voor de leerlingen zijn geweest, en ik denk dat Mimi zelf er ook van zou hebben genoten. ‘Sarcastische mensen zijn vaak schuimpjes onder hun pantser,’ zei ze een keer tegen me. ‘Dat geldt ook voor mij.’

      De leraren konden zich goed houden onder de meeste toespraken, maar Mike werkte op hun gemoed met zijn kalme, diep doorvoelde voorlezing van Spreuken 31. Onder de diavoorstelling, met de zoetelijke muziek uit West Side Story op de achtergrond, lieten de leraren zich gaan. Ik vond vooral coach Borman erg amusant. Zoals de tranen over zijn rode wangen liepen en er grote, schokkende snikken uit zijn brede borstkas omhoogkwamen, deed de footballgoeroe van Denholm me denken aan ieders op één na favoriete tekenfilmeend: Baby Huey.

      Ik fluisterde dat in Sadies oor terwijl we naast het grote scherm met de opeenvolgende beelden van Mimi stonden. Zij huilde ook, maar moest van het toneel af gaan en in de coulissen verdwijnen toen de lach eerst met haar tranen wedijverde en die strijd toen won. Vanuit de veilige schaduw keek ze me verwijtend aan... en toen stak ze haar middelvinger op. Ik vond dat ik het verdiende. Ik vroeg me af of Mimi nog steeds zou denken dat Sadie en ik geweldig goed met elkaar konden opschieten.

      Waarschijnlijk wel, dacht ik.

      Ik koos 12 Angry Men als najaarstoneelstuk en vergat met opzet de Samuel French Company ervan op de hoogte te stellen dat ik van plan was onze versie De jury te noemen, zodat ik ook meisjes kon laten meedoen. Ik zou eind oktober audities houden en op 13 november met de repetities beginnen, na de laatste seizoenswedstrijd van de Lions. Ik wilde Vince Knowles voor de rol van jurylid nummer acht – de hardnekkige man die in de film door Henry Fonda werd gespeeld – en Mike Coslaw voor wat ik als de beste rol van het stuk beschouwde: het intimiderende, kwetsende jurylid nummer 3.

      Intussen werkte ik ook aan een belangrijkere voorstelling, een show waarmee vergeleken de zaak-Frank Dunning een armzalig amateurstukje was. Laten we die voorstelling Jake en Lee in Dallas noemen. Wanneer alles goed verliep, werd het een tragedie in één bedrijf. Ik moest er klaar voor zijn om het toneel op te gaan als het zover was, en dat betekende dat ik vroeg moest beginnen.

2

Op 6 oktober wonnen de Denholm Lions hun vijfde footballwedstrijd. Ze waren op weg naar een ongeslagen seizoen dat opgedragen zou worden aan Vince Knowles, de jongen die George had gespeeld in Muizen en mensen en die nooit de kans zou krijgen mee te spelen in de George Amberson-versie van 12 Angry Men – maar daarover later meer. Het was het begin van een weekend van drie dagen, want die maandag was het Columbus Day.

      Op de feestdag reed ik naar Dallas. De meeste winkels waren open, en ik ging eerst naar een van de pandjeshuizen aan Greenville Avenue. Ik zei tegen het kleine mannetje achter de toonbank dat ik de goedkoopste trouwring wilde kopen die hij in voorraad had. Ik kwam buiten met een gouden ring van acht dollar (tenminste, het léék goud) aan de ringvinger van mijn linkerhand. Toen reed ik naar de binnenstad, naar een winkel aan Lower Main Street die ik in de Gele Gids van Dallas had gevonden: Stille Mikes Satellite Electronics. Daar werd ik begroet door een keurig verzorgd klein mannetje. Hij droeg een bril met hoornen montuur en een merkwaardig futuristische button: VERTROUW NIEMAND, stond erop.

      ‘Bent u Stille Mike?’ vroeg ik.

      ‘Ja.’

      ‘En bent u echt stil?’

      Hij glimlachte. ‘Dat hangt ervan af wie er luistert.’

      ‘Laten we zeggen: niemand,’ zei ik, en ik vertelde hem wat ik wilde. Het bleek dat ik me die acht dollar had kunnen besparen, want hij was helemaal niet geïnteresseerd in mijn zogenaamd overspelige vrouw. De eigenaar van Satellite Electronics was alleen geïnteresseerd in de apparatuur die ik wilde kopen. Wat dat betrof, was hij Spraakzame Mike.

      ‘Meneer, misschien hebben ze dat soort apparatuur op de planeet waar ú vandaan komt, maar hier hebben we dat echt niet.’

      Ik moest meteen aan Mimi denken, die me had vergeleken met de buitenaardse bezoeker in The Day the Earth Stood Still, maar ik zette dat uit mijn hoofd. ‘Ik weet niet wat u bedoelt.’

      ‘U wilt een klein draadloos apparaat? Goed. Ik heb er een heel stel in die vitrinekast daar links van u. Ze heten transistorradio’s. Ik heb ze ook van Motorola en General Electric, maar de Japanners maken de beste.’ Hij stak zijn onderlip naar voren en blies een haarlok van zijn voorhoofd weg. ‘Net of we een schop onder onze kont hebben gekregen. Vijftien jaar geleden hebben we ze verslagen door twee van hun steden tot radioactief puin te bombarderen, maar gaan ze dood? Nee! Ze verstoppen zich in hun holen tot het stof is gaan liggen en kruipen dan weer tevoorschijn, gewapend met printplaten en soldeerijzers in plaats van Nambu-machinegeweren. In 1985 hebben ze de hele wereld in bezit. Tenminste wel het deel van de wereld waar ík woon.’

      ‘Dus u kunt me niet helpen?’

      ‘Neemt u me nou in de maling? Natuurlijk kan ik dat. Stille Mike McEachern is altijd graag bereid aan de elektronische behoeften van een klant te voldoen. Maar dat kost wel wat.’

      ‘Ik ben bereid wel wat te betalen. Het kan me veel geld besparen wanneer ik dat overspelige kreng voor de scheidingsrechter sleep.’

      ‘Ja. Nou, als u even wacht, haal ik iets van achteren. En wilt u dat bord op de deur omdraaien naar GESLOTEN? Ik ga u iets laten zien wat waarschijnlijk niet... nou, misschien is het wel legaal, maar wie weet? Is Stille Mike McEachern jurist?’

      ‘Ik denk van niet.’

      Ik deed wat hij vroeg. Ik dacht niet dat hij daardoor veel klandizie verloor. Klein en stoffig als het was, zag Stille Mikes Satellite Electronics eruit als een winkel die van maand tot maand zijn leven rekte.

      Mijn gids voor elektronica uit de jaren zestig kwam terug met een vreemd apparaat in zijn ene en een kartonnen doosje in zijn andere hand. Op de doos stonden Japanse letters. Het apparaat leek op een dildo voor kaboutervrouwtjes op een zwarte plastic schijf. De schijf was zeven centimeter dik en had ongeveer de middellijn van een kwartje. Er kwamen een heleboel draadjes uit. Stille Mike legde het apparaatje op de toonbank.

      ‘Dit is een Echo. Hij is hier in de stad gemaakt. Als iemand de zonen van Nippon in hun eigen spel kan verslaan, zijn wij het. In 1970 zullen de banken in Dallas hebben plaatsgemaakt voor elektronicabedrijven. Let op mijn woorden.’ Hij sloeg een kruis, wees naar de hemel en voegde eraan toe: ‘God zegene Texas.’

      Ik pakte het apparaatje op. ‘Wat is een Echo precies als hij thuis in zijn luie stoel zit met zijn voeten op een bankje?’

      ‘Hij komt het dichtst bij het soort afluisterapparaatje dat u me hebt beschreven. Hij is klein, omdat hij geen vacuümbuizen heeft en niet op batterijen loopt. Hij loopt op gewone stroom.’

      ‘Je stopt een stekker in het contact?’

      ‘Ja, waarom niet? Uw vrouw en haar vriendje kunnen ernaar kijken en zeggen: ‘‘Wat leuk, iemand heeft een afluisterapparaatje neergezet terwijl we weg waren. Laten we eens luidruchtig gaan neuken en daarna al onze privézaken bespreken.’’’

      Het was een raar mannetje. Evengoed is geduld een schone zaak. En ik had zo’n dingetje nodig.

      ‘Wat doe je er dan mee?’

      Hij tikte op de schijf. Dit gaat in de onderkant van een lamp. Geen vloerlamp, tenzij u wilt vastleggen welke geluiden de muizen maken als ze achter de plinten langs rennen. Een tafellamp; dan is hij in de buurt van de pratende mensen.’ Hij streek over de draden. ‘De rode en gele worden verbonden met het snoer van de lamp, en dat snoer gaat in het stopcontact. Het apparaatje werkt pas als iemand de lamp aandoet. Maar als ze dat doen, is het raak. Bingo.’

      ‘Dat andere dingetje is de microfoon?’

      ‘Ja, en voor Amerikaans fabricaat is hij vrij goed. Nou... ziet u die andere twee draden? De blauwe en de groene?’

      ‘Ja.’

      Hij opende de kartonnen doos met de Japanse schrifttekens en haalde er een recordertje uit. Het was groter dan een pakje Win­stons van Sadie, maar het scheelde niet veel.

      ‘Die draden zijn hiermee verbonden. Het apparaatje zelf gaat in de lamp, de recorder gaat in een bureaula, of misschien onder de slipjes van uw vrouw. Of u boort een gaatje in de muur en legt hem in een kast.’

      ‘De recorder krijgt zijn stroom ook van het lampensnoer.’

      ‘Natuurlijk.’

      ‘Kan ik twee van die Echo’s krijgen?’

      ‘Ik zou u aan vier kunnen helpen, als u dat wilt. Maar het kan wel een week duren.’

      ‘Twee is genoeg. Hoeveel?’

      ‘Zulke dingen zijn niet goedkoop. Twee zouden u honderdveertig kosten. Voor minder gaat het niet. En u zou cash moeten betalen.’ Hij sprak op spijtige toon, alsof we samen een mooie technodroom hadden gehad en er nu bijna een eind aan die droom was gekomen.

      ‘Hoeveel meer zou het me kosten als ik het installeren aan u overliet?’ Ik zag hem geschrokken kijken en stelde hem meteen gerust: ‘Ik bedoel niet het eigenlijke spionagewerk, beslist niet. Alleen om de apparaatjes in twee lampen te zetten en de bandrecordertjes ermee te verbinden.’

      ‘Dráádrecorders. Een bandrecorder zou veel te groot zijn...’

      ‘Zoudt u dat kunnen doen?’

      ‘Natuurlijk, meneer...’

      ‘Laten we zeggen: meneer Anonymus. John Anonymus.’

      Zijn ogen fonkelden zoals die van E. Howard Hunt zullen hebben gefonkeld toen hij voor het eerst de uitdaging zag die het Watergate Hotel vormde. ‘Een goede naam.’

      ‘Dank u. En het zou goed zijn als ik draden van verschillende lengte kan gebruiken. Iets korts, als ik het apparaatje dichtbij kan plaatsen, iets langers als ik het in een kast of aan de andere kant van een muur moet verbergen.’

      ‘Dat kan ik wel doen, maar de afstand moet niet groter dan drie meter zijn, anders blijft er niets van het geluid over. En hoe meer draad u gebruikt, des te groter is de kans dat iemand het vindt.’

      Zelfs een leraar Engels kon dat begrijpen.

      ‘Hoeveel voor het totaal?’

      ‘Mmm... honderdtachtig?’

      Hij keek alsof hij wel wilde onderhandelen, maar daar had ik geen tijd voor en ook geen zin in. Ik legde vijf twintigjes op de toonbank en zei: ‘U krijgt de rest als ik ze kom ophalen. Maar dan testen we ze eerst uit om er zeker van te zijn dat ze werken. Goed?’

      ‘Ja, goed.’

      ‘En dan nog iets. Neemt u oude lampen. Een beetje smoezelig.’

      ‘Smoezelig?’

      ‘Alsof ze voor een kwartje per stuk op een rommelmarkt zijn gekocht.’ Wanneer je een paar toneelstukken hebt geregisseerd – als ik de stukken op de SGL meerekende, was Muizen en mensen mijn vijfde geweest – weet je het een en ander over decors. Ik wilde niet dat een vertrekkende huurder een lamp met een afluisterapparaatje uit een half gemeubileerd appartement verdonkeremaande. Dat zou wel het laatste zijn waaraan ik behoefte had.

      Een ogenblik keek hij verbaasd. Toen verscheen er een samenzweerderige glimlach op zijn gezicht. ‘Ik begrijp het. Realisme.’

      ‘Dat is de bedoeling.’ Ik liep naar de deur, maar kwam terug, leunde met mijn onderarmen op de vitrinekast met transistorradio’s en keek in zijn ogen. Ik kan niet zweren dat hij de man zag die Frank Dunning had vermoord, maar ik kan ook niet zeggen dat hij die man niet zag. ‘U praat hier toch niet over?’

      ‘Nee! Natuurlijk niet!’ Hij streek met twee vingers over zijn lippen.

      ‘Zo mag ik het horen,’ zei ik. ‘Wanneer?’

      ‘Geeft u me een paar dagen de tijd.’

      ‘Ik kom volgende week maandag terug. Hoe laat gaat u dicht?’

      ‘Om vijf uur.’

      Ik berekende de afstand van Jodie naar Dallas en zei: ‘Twintig dollar extra als u openblijft tot zeven uur. Eerder kan ik niet. Akkoord?’

      ‘Ja.’

      ‘Goed. Zorg dat u dan alles klaar hebt.’

      ‘Komt voor elkaar. Verder nog iets?’

      ‘Ja. Waarom noemen ze u toch Stille Mike?’

      Ik hoopte dat hij zou zeggen Omdat ik een geheim kan bewaren, maar dat zei hij niet. ‘U kent dat kerstlied wel, ‘Silent Night’, stille nacht. Als kind dacht ik dat het over mij ging. Dat is blijven hangen.’

      Ik vroeg het niet, maar op weg naar mijn auto kwam het bij me op. Ik schoot in de lach.

      Silent Mike, holy Mike. Stille Mike, heilige Mike.

      Soms besef je dat we in een heel vreemde wereld leven.

3

Toen Lee en Marina naar de Verenigde Staten waren gekomen, woonden ze in een trieste reeks goedkope huurwoningen, waaronder die in New Orleans waar ik al was geweest, maar op grond van Al’s notities vond ik dat ik me tot twee adressen moest beperken. Een daarvan was 214 West Neely Street in Dallas. Het andere was in Fort Worth, en daar ging ik na mijn bezoek aan Stille Mike naartoe.

      Ik had een plattegrond van de stad, maar moest toch drie keer de weg vragen. Uiteindelijk stuurde een oude zwarte vrouw die achter de toonbank van een buurtwinkeltje stond me in de juiste richting. Toen ik eindelijk op mijn bestemming was, vond ik het niet vreemd meer dat het adres zo moeilijk te vinden was geweest. Het doodlopende eind van Mercedes Street was onverhard en er stonden vervallen huizen die weinig beter waren dan hutten. De straat kwam uit op een enorm, grotendeels leeg parkeerterrein waar tumbleweeds over het afbrokkelend asfalt waaiden. Voorbij het terrein verhief zich de achterkant van een pakhuis van betonblokken. Daarop stond met witte letters van drie meter hoog: EIGENDOM VAN MONTGOMERY WARD en INDRINGERS WORDEN AANGEGEVEN en POLITIE LET OP. Montgomery Ward was een warenhuisketen.

      Het stonk er naar kraakbenzine uit de richting van Odessa-Midland en naar een riool dat dichterbij was. Uit open ramen kwam rock-’n-roll. Ik hoorde de Dovells, Johnny Burnette, Lee Dorsey, Chubby Checker... en dat waren alleen nog maar de eerste veertig meter. Vrouwen hingen kleren aan roestige droogmolens. Ze droegen allemaal een schort dat waarschijnlijk gekocht was bij Zayres of Mammoth Mart, en ze leken allemaal zwanger. Een groezelig jongetje en een even groezelig meisje stonden op een pad van gebarsten leem naar me te kijken. Ze hielden elkaars hand vast en leken zoveel op elkaar dat ze wel een tweeling moesten zijn. De jongen, die geen andere kleren droeg dan één sok, hield een klappertjespistool in zijn hand. Het meisje droeg een omlaag gezakte luier onder een T-shirt van de Mickey Mouse Club. In haar handen had ze een plastic babypop die net zo vuil was als zijzelf. Twee mannen met ontblote borst gooiden een football heen en weer tussen hun tuinen, allebei met een sigaret in hun mondhoek. Achter hen pikten een haan en twee verfomfaaide kippen in het zand bij een magere hond die sliep of dood was.

      Ik stopte voor nummer 2703, de woning waar Lee met zijn vrouw en dochtertje ging wonen toen hij de verstikkende moederliefde van Marguerite Oswald niet meer kon verdragen. Twee betonpaden leidden naar een kaal stuk grond met olievlekken waar in een beter deel van de stad een garage zou hebben gestaan. Er groeide wat schraal gras, en dat lag bezaaid met goedkoop plastic speelgoed. Een klein meisje in een rafelige roze korte broek schopte telkens een voetbal tegen de zijkant van het huis. Elke keer dat de bal tegen de houten betimmering kwam, zei ze: ‘Tsjoemba!

      Een vrouw met grote blauwe krulspelden en een sigaret in haar mondhoek stak haar hoofd uit het raam en schreeuwde: ‘Ophouwe, Rosette, of ik kom naar buiten en geef je op je donder!’ Toen zag ze mij. ‘Wat mot ú nou weer? Als u met een rekening komt, ken ik u niet helpen. Dat doet m’n man. Die heb vandaag werk.’

      ‘Het is geen rekening,’ zei ik. Rosette schopte de bal naar me toe met een kwaad gezicht dat in een onwillige glimlach overging toen ik hem met de zijkant van mijn voet opving en zachtjes terugschopte. ‘Ik wilde u alleen even spreken.’

      ‘Dan mot u wachten. Ik ben niet gekleed.’

      Haar hoofd verdween. Ik wachtte. Rosette schopte de bal deze keer hoog en ver naast (‘Tsjoemba!’), maar het lukte me hem met mijn hand op te vangen voordat hij het huis raakte.

      ‘Je mag niet met je handen, vuile ouwe klootzak,’ zei ze. ‘Dat is een penalty.’

      ‘Rosette, wat heb ik godverdomme over lelijke woorden gezegd?’ Mama kwam naar buiten; ze trok een dunne gele doek over haar krulspelden. Daardoor leken het net cocons van insecten, het soort dat giftig is als ze eruit komen.

      ‘Vuile ouwe kléreklootzak!’ krijste Rosette, en toen rende ze door Mercedes Street in de richting van het Montgomery Ward-pakhuis, maniakaal lachend en schoppend tegen haar voetbal.

      ‘Wat mot u?’ Moeder kon tweeëntwintig zijn, maar ook vijftig. Ze miste een paar tanden, ze vertoonde sporen van een blauw oog, en ook zij was zwanger.

      ‘Ik wil u een paar vragen stellen,’ zei ik.

      ‘Waarvoor zou ik met u praten?’

      Ik haalde mijn portefeuille tevoorschijn en gaf haar een biljet van vijf dollar. ‘Stelt u me geen vragen en ik vertel u geen leugens.’

      ‘U bent niet van hier. U praat als een yankee.’

      ‘Wilt u dat geld of niet, mevrouw?’

      ‘Dat hangt van de vragen af. Ik geef u niet m’n behamaat.’

      ‘Om te beginnen wil ik weten hoe lang u hier al woont.’

      ‘Hier? Week of zes. Harry wou een baantje in het pakhuis, maar ze nemen niemand aan. En dus ging hij naar Manpower. Weet u wat dat is?’

      ‘Dagloon?’

      ‘Ja, en hij werkt daar met teringnikkers. Negen dollar per dag om greppels te graven met teringnikkers. Net of hij weer in de bak zit, zegt-ie.’

      ‘Hoeveel huur betaalt u?’

      ‘Vijftig dollar per maand.’

      ‘Gemeubileerd?’

      ‘Half. Nou ja, zo ken je het zeggen. We hebben een bed en een klotefornuis dat ons nog eens gaat vergassen. En ik neem u niet in huis, dus vraag dat maar niet. Ik ken u helemaal niet.’

      ‘Zaten er ook lampen en zo in het huis?’

      ‘U bent gek, meneer.’

      ‘Nou?’

      ‘Ja, twee. Eentje die het doet en eentje die het niet doet. Ik verdom het om hier te blijven. Hij zegt dat hij niet terug wil naar m’n moeder in Mozelle, nou, dat is dan pech gehad. Ik blijf hier niet. Ruikt u het hier?’

      ‘Ja, mevrouw.’

      ‘Dat is niks als stront, man. Geen kattenstront, geen hondenstront, maar mensenstront. Werken met nikkers is tot daaraan toe, maar leven als een nikker? Nee, meneer. Bent u klaar?’

      Nog niet helemaal, al wenste ik van wel. Ik walgde van haar, en van mezelf omdat ik het me verwaardigde over haar te oordelen. Ze was een gevangene van haar tijd, van de keuzes die ze had gemaakt en van die naar stront ruikende straat. Maar ik moest steeds weer naar de krulspelden onder haar gele hoofddoek kijken. Dikke blauwe insecten die op het punt stonden uit hun cocon te komen.

      ‘Ik neem aan dat niemand hier lang blijft?’

      ‘In Mercedes Street?’ Ze wees met haar sigaret naar de onverharde weg die naar het verlaten parkeerterrein leidde, en naar het immense warenhuis dat vol stond met mooie dingen die zij nooit zou bezitten. Naar de krotten die tegen elkaar aan hingen, met hun stoepen van afgebrokkelde betonblokken en hun kapotte ruiten die met stukken karton waren dichtgemaakt. Naar de ongezeglijke kinderen. Naar de oude, door roest aangevreten Fords, Hudsons en Studebakers Lark. Naar de genadeloze Texaanse hemel. En toen stootte ze een vreselijke lach uit, vol humor en tegelijk wanhoop.

      ‘Meneer, dit is een bushalte aan de weg naar niks. Ik en Rosette gaan naar Mozelle terug. Als Harry niet mee wil, gaan we zonder hem.’

      Ik haalde de stadsplattegrond uit mijn zak, scheurde er een strookje af en noteerde mijn telefoonnummer in Jodie daarop. Toen deed ik er nog een vijfje bij. Ik hield beide aan haar voor. Ze keek ernaar, maar pakte ze niet aan.

      ‘Wat mot ik nou met uw telefoonnummer? Ik heb helemaal geen telefoon. En dat is ook niet hier in Dallas. Dat is interlokaal, verdomme.’

      ‘Bel me als u hier weggaat. Meer wil ik niet. Bel me en zeg: ‘‘Meneer, met Rosettes moeder. We gaan weg.’’ Dat is alles.’

      Ik zag haar rekenen. Ze deed er niet lang over. Tien dollar was meer dan haar man die dag in de hete Texaanse zon verdiende. Want bij Manpower deden ze niet aan extra geld op feestdagen. En van deze tien dollar zou híj niets weten.

      ‘Geef me nog vijftig cent,’ zei ze. ‘Voor dat telefoontje.’

      ‘Hier, neem een dollar. Maak er wat van. En vergeet het niet.’

      ‘Ik zal het niet vergeten.’

      ‘Nee, dat zult u niet. Want als u het vergeet, zou het best eens kunnen dat ik uw man vind en het hem vertel. Dit zijn belangrijke zaken, mevrouw. Voor mij wel. Hoe heet u trouwens?’

      ‘Ivy Templeton.’

      Ik stond daar in het stof en het onkruid. Ik rook stront, half verwerkte olie en het zware scheetachtige aroma van aardgas.

      ‘Meneer? Wat is er met u? U kijkt opeens zo raar.’

      ‘Niets,’ zei ik. En misschien was het ook niets. Templeton is een veelvoorkomende naam. Natuurlijk kun je jezelf van alles wijsmaken, als je maar genoeg je best doet. Daar ben ik het wandelende bewijs van.

      ‘Hoe heet ú?’

      ‘Koekepeer,’ zei ik. ‘Vraag het weer en ik zeg het weer.’

      Toen ze dat schoolrijmpje hoorde, kwam er eindelijk een glimlach op haar gezicht.

      ‘Belt u me, mevrouw.’

      ‘Ja, goed. Ga nou maar weg. Als u dat kleine kreng van me overrijdt, bewijst u me misschien wel een dienst.’

      Ik reed naar Jodie terug en trof daar een briefje aan dat met een punaise op mijn deur was vastgemaakt:

 

George

Wil je me bellen? Ik wil je om iets vragen.

Sadie (en dat is het probleem!!)

 

Wat betekende dat nou? Ik ging naar binnen om haar te bellen en erachter te komen.

4

Coach Bormans moeder, die in een verpleegtehuis in Abilene zat, had haar heup gebroken, en komende zaterdag was er het Sadie Hawkins-bal van de school. Ik kon die twee stukjes informatie niet met elkaar combineren en zei dat ook tegen Sadie.

      ‘De coach had me overgehaald om samen met hem toezicht te houden! Hij zei, en ik citeer: ‘‘Hoe kun je nou niet naar een bal gaan dat bijna naar je genoemd is?’’ Dat was vorige week. En ik zei ja, idioot die ik ben. Nu gaat hij naar Abilene, en wat moet ik nou? Toezicht houden op tweehonderd op seks beluste zestienjarigen die de twist en de philly dansen? Mij niet gezien! Stel je voor dat sommige jongens bier meenemen!’

      Het zou me sterk verbazen als ze dat niet deden, maar dat kon ik beter voor me houden.

      ‘Of als er een vechtpartij uitbreekt op het parkeerterrein? Ellie Dockerty zei dat vorig jaar een stel jongens van Henderson op het bal was komen binnenvallen en dat twee van hen en twee van onze leerlingen naar het ziekenhuis moesten! George, kun je me helpen? Alsjeblíéft?’

      ‘Ben ik zojuist ge-Sadie-Hawkinst door Sadie Dunhill?’ Ik grijnsde. Ik vond het helemaal geen somber vooruitzicht om met haar naar het bal te gaan.

      ‘Maak er nou geen grappen over! Het is niet grappig!’

      ‘Sadie, ik wil heel graag met je naar het bal. Breng je een corsage voor me mee?’

      ‘Ik zou een fles champagne voor je meebrengen, als dat nodig was.’ Ze dacht daar even over na. ‘Nou, nee. Niet van mijn salaris. Maar wel een fles bubbeltjeswijn.’

      ‘Gaan de deuren om halfacht open?’ Eigenlijk wist ik dat al. De aanplakbiljetten hingen overal in de school.

      ‘Ja.’

      ‘En ze dansen op platen. Geen band. Dat is goed.’

      ‘Waarom?’

      ‘Bands die live spelen, kunnen problemen veroorzaken. Ik heb een keer toezicht gehouden op een bal waar de drummer zelfgebrouwen bier verkocht in de pauze. Dát kan dus ook nog gebeuren.’

      ‘Werd er gevochten?’ Ze klonk hevig verschrikt. En ook gefascineerd.

      ‘Nee, maar wel veel gekotst. Het was gemeen spul.’

      ‘Was dat in Florida?’

      Het was in Lisbon Falls geweest, in 2009, en dus zei ik ja, in Flor­ida. Ik vertelde haar ook dat ik heel graag samen met haar toezicht op het bal zou houden.

      ‘Heel erg bedankt, George.’

      ‘Graag gedaan, mevrouw.’

      En dat meende ik.

5

De leerlingenvereniging had de leiding van het Sadie Hawkins-bal, en ze hadden er veel werk van gemaakt: veel slingers van crêpepapier aan de plafondbalken van de sportzaal (natuurlijk zilver- en goudkleurig), veel punch van gemberbier, citroenkoekjes en fluweelrode cakejes die door de Toekomstige Huisvrouwen van Amerika waren klaargemaakt. De tekenafdeling – klein maar toegewijd – had een cartoonmuurschildering bijgedragen waarop je de onsterfelijke Sadie Hawkins uit het verhaal zag, jagend op de vrijgezellen van Dogpatch. Mattie Shaw en Mikes vriendin Bobbi Jill hadden het meeste werk verzet, en ze waren terecht trots. Ik vroeg me af of ze dat over zeven of acht jaar nog steeds zouden zijn, als vrouwenactivisten hun beha’s verbrandden en voor volledige voortplantingsrechten demonstreerden. Om nog maar te zwijgen van T-shirts met teksten als IK BEN GEEN EIGENDOM en EEN VROUW HEEFT EEN MAN NODIG ZOALS EEN VIS EEN FIETS.

      De dj en ceremoniemeester van die avond was Donald Bellingham, een tweedeklasser. Hij kwam met een coole platenverzameling in maar liefst twee Samsonite-koffers. Met mijn toestemming (Sadie keek alleen maar verbijsterd) sloot hij zijn Webcor-grammofoon en de voorversterker van zijn vader op het omroepsysteem van de school aan. De sportzaal was groot genoeg voor natuurlijke galm, en na een paar snerpende feedbackgeluiden kreeg hij een bulderend geluid dat ontzagwekkend was. Hoewel Donald in Jodie was geboren, leefde Donald permanent in Rockstad in de staat Daddy Cool. Hij droeg een bril met roze montuur en dikke glazen, een broek met de gesp op de rug en tweekleurige schoenen die zo grotesk burgerlijk waren dat ze juist weer cool waren. Zijn gezicht was een exploderende puistjesfabriek onder een van Brylcreem verzadigd kippenkontje in de stijl van Eddie Cochran. Hij zag eruit alsof hij misschien zo rond zijn tweeënveertigste zijn eerste kus van een meisje zou krijgen, maar hij praatte snel en grappig in de microfoon, en zoals gezegd: zijn platencollectie (die hij ‘de hitsrits’ en ‘Donny B.’s blok van rock’ noemde) was de coolste.

      ‘Laten we beginnen met een gouwe ouwe, een rock-’n-roll-restant uit het kerkhof van cool, een hit met pit, een plaat die je slaat, het ruige ritme van Danny... and the JOOONIERS!

      ‘At the Hop’ daverde door de sportzaal. Het bal begon als de meeste bals in het begin van de jaren zestig: meisjes die de jitterbug dansten met andere meisjes. Voeten in penny-loafers vlogen over de vloer. Petticoats wervelden in het rond. Maar na een tijdje kwamen er stellen van jongens en meisjes op de dansvloer... tenminste, voor de snelle dansen: recenter materiaal als ‘Hit the Road, Jack’ en ‘Quarter to Three’.

      Niet veel van die leerlingen zouden een kans gemaakt hebben op Dancing with the Stars, maar ze waren jong en enthousiast en hadden duidelijk veel plezier. Het deed me goed om naar hen te kijken. Later zou ik zelf ook gaan dansen, tenminste als Donny B. zo verstandig was de lichten dan wat te dimmen. Sadie was in het begin nerveus, ze verwachtte moeilijkheden, maar de leerlingen wilden alleen maar plezier maken. Er kwam geen invasie van Henderson of een andere school. Ze zag dat en ontspande een beetje.

      Na drie kwartier van ononderbroken muziek (en vier fluweelrode cupcakes) boog ik me naar Sadie toe en zei: ‘Het is tijd dat cipier Amberson zijn eerste ronde door het gebouw doet om ervoor te zorgen dat niemand ongepast gedrag vertoont op de luchtplaats.’

      ‘Wil je dat ik met je meekom?’

      ‘Ik wil dat je de punchbowl in de gaten houdt. Als daar een jongen naartoe loopt met een fles, al is het hoestsiroop, moet je hem bedreigen met elektrocutie of castratie – welke van die twee je ook maar het meest effectief lijkt.’

      Ze leunde tegen de muur en lachte tot de tranen in haar ooghoeken fonkelden. ‘Ga weg, George, je bent afschúwelijk.’

      Ik ging. Ik was blij dat ik haar aan het lachen had gemaakt, maar zelfs na drie jaar kon ik gemakkelijk vergeten hoeveel meer effect seksueel getinte grappen in het Land van Langgeleden hadden.

      Ik zag een stelletje vrijen in een donker hoekje aan de oostkant van de sporthal – hij was op verkenning in haar truitje en zij probeerde zo te zien zijn lippen van zijn mond te zuigen. Toen ik de jonge verkenner op zijn schouder tikte, vlogen ze uit elkaar. ‘Bewaar dat voor na het bal,’ zei ik. ‘Ga nu terug naar de zaal. Langzaam lopen. Afkoelen. Neem wat punch.’

      Ze gingen. Zij maakte de knoopjes van haar truitje dicht en hij liep een beetje voorovergebogen: het bekende tienerloopje dat het blauweballendrafje werd genoemd.

      Achter de metaalwerkplaats knipperden meer dan twintig rode vuurvliegjes. Ik zwaaide in die richting en twee leerlingen op de rookplek zwaaiden terug. Ik stak mijn hoofd om de hoek van de houtwerkplaats en zag iets wat me niet aanstond. Mike Coslaw, Jim LaDue en Vince Knowles stonden daar dicht opeen en gaven iets aan elkaar door. Ik greep het vast en gooide het over de draadgazen omheining voordat ze zelfs maar in de gaten hadden dat ik er was.

      Jim schrok eerst, maar keek me toen aan met de lome glimlach van een footballheld. ‘Ook goeienavond, meneer Amberson.’

      ‘Bespaar me dat, Jim. Ik ben geen meisje dat je uit haar broekje probeert te charmeren, en ik ben ook zeker niet je coach.’

      Hij keek geschokt en een beetje bang, maar blijkbaar vond hij niet dat hij boven alle kritiek verheven was. Als het een van de grote scholen in Dallas was geweest, zou hij misschien anders hebben gereageerd. Vince was een stap achteruitgegaan. Mike bleef staan, maar keek terneergeslagen en een beetje beschaamd. Nee, niet een beetje. Hij schaamde zich diep.

      ‘Een fles op een schoolbal,’ zei ik. ‘Ik verwacht niet dat jullie je aan alle regels houden, maar waarom gaan jullie op zo’n stomme manier in de fout? Jimmy, als je op drinken wordt betrapt en uit het footballteam wordt geschopt, wat komt er dan nog terecht van je beurs voor Alabama?’

      ‘Dan mag ik daar waarschijnlijk een jaar niet meetrainen,’ zei hij. ‘Dat is alles.’

      ‘Ja, en dan doe je dus een jaar niet mee. Dan moet je echt gaan leren. Dat geldt ook voor jou, Mike. En je zou uit de toneelclub worden geschopt. Wil je dat?’

      ‘Nee, meneer.’ Hij sprak bijna fluisterend.

      ‘En jij, Vince?’

      ‘Nee, meneer Amberson. Absoluut niet. Gaan we het toneelstuk nog doen? Want in dat geval...’

      ‘Heb je niet genoeg verstand om je mond te houden als een leraar je een uitbrander geeft?’

      ‘Ja, meneer Amberson.’

      ‘De volgende keer zie ik het niet door de vingers, maar deze avond hebben jullie geluk. Vanavond krijgen jullie een waardevolle raad: Verpest je toekomst niet. Niet om een fles whisky op een schoolbal waar je over een jaar niets meer van weet. Begrepen?’

      ‘Ja, meneer,’ zei Mike. ‘Het spijt me.’

      ‘Mij ook,’ zei Vince. ‘Absoluut.’ En hij sloeg grijnzend een kruisje. Sommigen van die jongens zitten nu eenmaal zo in elkaar. En misschien heeft de wereld ook behoefte aan zulke branieschoppers. Die brengen leven in de brouwerij.

      ‘Jim?’

      ‘Ja, meneer,’ zei hij. ‘Vertelt u het alstublieft niet aan mijn vader.’

      ‘Nee, dit is iets tussen ons.’ Ik keek hen een voor een aan. ‘Als jullie volgend jaar gaan studeren, krijgen jullie nog drank genoeg. Maar niet op onze school. Is dat duidelijk?’

      Nu zeiden ze alle drie ‘ja, meneer’.

      ‘Ga nu weer naar binnen. Drink wat punch om de whiskystank uit jullie adem te spoelen.’

      Ze gingen. Ik gaf hun de tijd en volgde toen op een afstand. Ze liepen met gebogen hoofd, in gedachten verzonken, hun handen diep in hun zakken. Niet op onze school, had ik gezegd. Onze.

      Kom bij ons lesgeven, had Mimi gezegd. Daar ben je voor in de wieg gelegd.

      2011 had nooit verder weg geleken dan op dat moment. Zelfs Jake Epping was nooit zo ver weg geweest. Diep in het hart van Texas schetterde een grommende tenorsax door een sportzaal met feestverlichting. Een frisse bries voerde de muziek door de avond naar me toe. Een drummer zette een indringend dansritme in.

      Ik denk dat ik op dat moment besloot nooit terug te gaan.

6

De grommende sax en de hoochie-coochie-drummer hoorden bij een groep die The Diamonds heette. Het nummer was ‘The Stroll’. Maar de leerlingen deden die dans niet. Niet helemaal.

      De stroll was de eerste dans die Christy en ik leerden toen we op donderdagavond naar dansles gingen. Het was een linedance om het ijs te breken. Elk paar ging door een middenpad van klappende jongens en meisjes. Toen ik in de sportzaal terugkwam, zag ik iets heel anders. De jongens en meisjes kwamen bij elkaar, draaiden in elkaars armen alsof ze aan het walsen waren en gingen weer uit elkaar om op tegenovergestelde posities terecht te komen. Als ze uit elkaar waren, gingen hun voeten op de hakken naar achteren en zwaaiden hun heupen naar voren, een beweging die tegelijk charmant en sexy was.

      Toen ik naast de snacktafel stond te kijken, sloten Mike, Jim en Vince zich bij de jongenskant aan. Vince kon er niet veel van – als je zei dat hij als een blanke jongen danste, was dat een belediging voor blanke jongens – maar Jim en Mike bewogen zich als de sporters die ze waren, dat wil zeggen met onbewuste gratie. Algauw keken de meeste meisjes naar hen.

      ‘Ik begon me al zorgen over jou te maken!’ riep Sadie boven de muziek uit. ‘Was buiten alles in orde?’

      ‘Prima!’ schreeuwde ik terug. ‘Wat is dat voor dans?’

      ‘De madison! Die doen ze al de hele maand op Bandstand! Zal ik je hem leren?’

      ‘Dame,’ zei ik, en ik pakte haar bij haar arm vast. ‘Ik ga hem jóú leren.’

      De leerlingen zagen ons komen en maakten ruimte voor ons. Ze klapten in hun handen en riepen ‘Goed zo, meneer Amberson!’ en ‘Laat hem eens wat zien, mevrouw Dunhill!’ Sadie lachte en trok het elastiek van haar paardenstaart strakker. De kleur steeg naar haar wangen en maakte haar opeens nog veel mooier dan ze al was. Ze steunde op haar hakken, klapte in haar handen en schudde haar schouders met de andere meisjes, om vervolgens naar voren te komen, tot in mijn armen, en op te kijken in mijn ogen. Ik was blij dat ik zo lang was dat ze naar me op kon kijken. We draaiden rond als een opwindbruid en -bruidegom op een taart en gingen toen bij elkaar vandaan. Ik boog me diep en draaide op mijn tenen rond, met mijn handen uitgestoken als die van Al Jolson die ‘Mammy’ zong. Dit leidde tot meer applaus en enkele preBeatles-gilletjes van de meisjes. Ik sloofde me niet uit (nou ja, misschien een beetje); ik genoot er vooral van om te dansen. Het was te lang geleden.

      Er kwam een eind aan het nummer. De grommende sax zakte weg in de rock-’n-roll-eeuwigheid die onze dj het ‘kerkhof van cool’ noemde, en we liepen de dansvloer af.

      ‘God, dat was leuk,’ zei ze. Ze pakte mijn arm vast en gaf er een kneepje in. ‘Jíj bent leuk.’

      Voordat ik antwoord kon geven, schetterde Donalds stem uit de luidsprekers: ‘Ter ere van twee toezichthouders die echt kunnen dansen – een primeur in de geschiedenis van onze school – dan nu een knaller van vroeger, verdwenen uit de hitlijsten maar niet uit ons hart, een plaat die stáát, regelrecht uit mijn eigen Daddy-O’s platencollectie. Hij weet niet dat ik hem heb meegenomen en als een van jullie coole katten het hem vertelt, heb ik een probleem. Luisteren, rockers: zo deden ze het toen meneer A en mevrouw D op school zaten!’

      Ze keken allemaal naar ons, en... nou...

      Als je ’s nachts buiten bent en je ziet een gouden licht aan de rand van een wolk, dan weet je dat de maan gauw tevoorschijn komt. Ken je dat? Dat gevoel had ik op dat moment. Toen ik daar tussen de zachtjes heen en weer bewegende slingers van crêpepapier in de sporthal van de school stond, wist ik wat hij ging spelen. Ik wist dat we erop zouden dansen en ik wist ook hóé we erop zouden dansen. En toen kwam het, dat soepele koperintro:

      Ba-da-da-da... ba-da-da-die-dum...

      Glenn Miller. ‘In the Mood.’

      Sadie greep achter zich en trok het elastiek van haar paardenstaart los. Ze lachte nog steeds en begon een klein beetje te heupwiegen. Haar haar gleed soepel van de ene schouder naar de andere.

      ‘Kun je swingen?’ Ik verhief mijn stem om boven de muziek verstaanbaar te zijn. Ik wist dat ze het kon. Ik wist dat ze het zou doen.

      ‘Bedoel je de lindy hop?’ vroeg ze.

      ‘Die bedoel ik.’

      ‘Nou...’

      ‘Toe, mevrouw Dunhill,’ zei een van de meisjes. ‘We willen het zien.’ En twee van haar vriendinnen duwden Sadie naar me toe.

      Ze aarzelde. Ik draaide nog een keer rond en stak mijn handen uit. De leerlingen juichten toen we naar de dansvloer liepen. Ze maakten ruimte voor ons. Ik trok haar naar me toe, en na een heel lichte aarzeling draaide ze eerst naar links en toen naar rechts. De A-lijn van haar overgooier gaf haar net genoeg ruimte om haar voeten over elkaar te laten komen. Het was de lindy-variant die ­Richie-die-eet-alleen-maar-spritsie en Bevvie-ik-blaf-nie-en-kef-nie aan het leren waren op die najaarsdag in 1958. Het was de hellzapoppin. Natuurlijk. Want het verleden streeft naar harmonie.

      We hielden elkaars handen vast en ik haalde haar naar me toe en liet haar gaan. We gingen bij elkaar vandaan. En als mensen die deze bewegingen maandenlang hadden geoefend (bijvoorbeeld op een vertraagd afgedraaide plaat in een verlaten picknickveldje) bogen en schopten we, eerst naar links en toen naar rechts. De leerlingen lachten en juichten. We dansten midden op de glimmende vloer en ze stonden klappend om ons heen.

      We kwamen bij elkaar en ze wervelde als een opgefokte ballerina onder onze handen door.

      Nu geef je een kneepje om links of rechts te zeggen.

      Het kneepje kwam op mijn rechterhand, alsof mijn gedachte het had opgeroepen, en ze wervelde als een propeller naar me terug; haar haren wapperden in een waaier die eerst rood en toen blauw glansde in de feestlichten. Ik hoorde sommige meisjes hun adem inhouden van verbazing. Ik ving haar op en liet me op één hak zakken terwijl ze gebogen over mijn arm lag. Ik hoopte vurig dat mijn knie het niet zou begeven. Dat gebeurde niet.

      Ik kwam overeind. Zij ook. Ze ging bij me vandaan en viel in mijn armen terug. We dansten in het schijnsel van de feestverlichting.

      Dansen is leven.

7

Het bal was om elf uur afgelopen, maar ik reed de Sunliner pas om kwart over twaalf het pad van Sadies huis op. Dat is een van de dingen die je niet te horen krijgt als je wordt uitverkoren om toezichthouder op een schoolbal te zijn: de toezichthouders moeten ervoor zorgen dat alles wordt opgeruimd en opgeborgen als de muziek is afgelopen.

      Op de terugweg zeiden we geen van beiden veel. Hoewel Donald nog meer verleidelijke bigbandnummers had gedraaid en de leerlingen ons steeds weer hadden gevraagd nog een keer te gaan swingdansen, hadden we geweigerd. Eén keer was gedenkwaardig, maar twee keer zou onvergetelijk zijn geweest, en dat was misschien niet zo goed in een klein stadje. Voor mij was het al onvergetelijk. Ik moest er steeds weer aan denken hoe ik haar in mijn armen had gehouden en haar snelle ademhaling op mijn gezicht had gevoeld.

      Ik zette de motor uit en keek haar aan. Nu zegt ze ‘Bedankt voor je hulp’ of ‘Bedankt voor een mooie avond’, en dat is dan dat.

      Maar ze zei geen van die twee dingen. Ze zei niets. Ze keek me alleen maar aan. Haar haar viel op haar schouders. De bovenste twee knoopjes van het mannenoverhemd onder de overgooier waren los. Haar oorhangers glansden. Toen waren we samen, eerst frommelend, toen stevig in elkaars armen. Het was kussen, maar het was meer dan kussen. Het was als eten wanneer je honger hebt of drinken als je dorst hebt. Ik rook haar parfum en haar schone zweet onder het parfum en ik proefde tabak, zwak maar nog scherp, op haar lippen en tong. Haar vingers gleden door mijn haar (haar pink kriebelde even in mijn oor, en er ging meteen een huivering door me heen) en sloten zich om mijn nek. Haar duimen bewogen, bewogen. Ze streelden blote huid in mijn nek waar ooit, in een ander leven, mijn haren overheen hadden gehangen. Ik schoof mijn hand eerst onder haar volle borst en toen eromheen, en ze mompelde: ‘O, dank je, ik dacht dat ik zou vallen.’

      ‘Graag gedaan,’ zei ik, en ik gaf een zacht kneepje.

      We zoenden een minuut of vijf en haalden dieper adem naarmate de strelingen verder gingen. De voorruit van mijn Ford besloeg. Toen duwde ze me weg. Ik zag dat haar wangen nat waren. Wanneer was ze in godsnaam begonnen te huilen?

      ‘George, het spijt me,’ zei ze. ‘Ik kan het niet. Ik ben te bang.’ Haar overgooier lag op haar schoot, zodat haar kousenbanden, de zoom van haar onderjurk en het kant van haar slipje te zien waren. Ze trok de overgooier omlaag naar haar knieën.

      Ik nam aan dat het door haar huwelijk kwam. Ook nadat een huwelijk op de klippen was gelopen, bleef het een grote rol spelen – dit was het midden van de twintigste en niet het begin van de eenentwintigste eeuw. Of misschien was het vanwege de buren. De huizen zagen er donker en slapend uit, maar je kon nooit weten, en in kleine stadjes zijn nieuwe dominees en nieuwe leraren altijd interessante gespreksonderwerpen. Het bleek dat ik me in beide opzichten vergiste, maar ik had het nooit kunnen weten.

      ‘Sadie, je hoeft niet iets te doen wat je niet wilt. Ik ben niet...’

      ‘Je begrijpt het niet. Ik wil het wél. Ik ben niet bang omdat ik niet wil, maar omdat ik het nog nooit heb gedaan.’

      Voordat ik nog iets kon zeggen, was ze de auto uit en rende ze naar het huis, haar hand in haar tasje om haar sleutel te pakken. Ze keek niet om.

8

Ik was om tien over halfeen thuis en liep met mijn eigen versie van het blauweballendrafje van de garage naar het huis. Ik had alleen nog maar het keukenlicht aangedaan toen de telefoon ging. In 1961 zou het nog veertig jaar duren voordat er nummerherkenning was, maar er was slechts één persoon die me op dat uur en na zo’n avond zou bellen.

      ‘George? Met mij.’ Ze klonk beheerst, maar haar stem was gesmoord. Ze had gehuild. En behoorlijk ook, zo te horen.

      ‘Hallo, Sadie. Je hebt me geen kans gegeven je te bedanken voor een geweldige avond. Onder het dansen en daarna.’

      ‘Ik vond het ook fijn. Het was lang geleden dat ik had gedanst. Ik durf je bijna niet te vertellen met wie ik de lindy heb geleerd.’

      ‘Nou,’ zei ik, ‘ik heb hem geleerd met mijn ex-vrouw. Misschien heb jij hem met je ex-man geleerd.’ Alleen raadde ik dat niet; zo gingen die dingen. Ik werd er niet meer door verrast, maar als ik tegen je zei dat ik ooit aan die griezelige overeenkomsten gewend ben geraakt, zou ik liegen.

      ‘Ja.’ Haar stem klonk dof. ‘Met hem. John Clayton van de Claytons uit Savannah. Een heel vreemde man.’

      ‘Hoe lang zijn jullie getrouwd geweest?’

      ‘Een eeuwigheid. Als je het een huwelijk wilt noemen, mag dat.’ Ze lachte. Het was de lach van Ivy Templeton, vol humor en tegelijk vol wanhoop. ‘In mijn geval duurde de eeuwigheid iets meer dan vier jaar. Als het schooljaar er in juni op zit, wil ik een discrete trip naar Reno maken. Ik neem daar een zomerbaantje als serveerster of zoiets. Om in die stad te kunnen scheiden moet je er zes weken hebben gewoond. Dat betekent dat ik eind juli of begin augustus een eind kan maken aan die grap waarin ik verzeild ben geraakt. Dan kan ik eindelijk het paard met het gebroken been doodschieten.’

      ‘Ik kan wachten,’ zei ik, maar zodra die woorden uit mijn mond waren, vroeg ik me af of het waar was. Want de acteurs stonden al in de coulissen en de voorstelling zou straks beginnen. In juni 1962 zou Lee Oswald in de Verenigde Staten terug zijn. Hij zou eerst bij Robert en Roberts gezin gaan inwonen en dan bij zijn moeder. In augustus zou hij in Mercedes Street in Fort Worth wonen en bij lasbedrijf Leslie daar in de buurt werken. Hij zou aluminium kozijnen in elkaar zetten, en het soort tochtdeuren waar initialen in waren verwerkt.

      ‘Ik weet niet of ík kan wachten.’ Ze sprak zo zacht dat ik me moest inspannen om haar te verstaan. ‘Op mijn drieëntwintigste was ik een maagdelijke bruid en nu, op mijn achtentwintigste, ben ik een maagdelijke onbestorven weduwe. Dat is een lange tijd om de vruchten aan de boom te laten hangen, zoals ze zeggen waar ik vandaan kom, vooral wanneer mensen – bijvoorbeeld je eigen moeder – ervan uitgaan dat je al vier jaar geleden bent begonnen praktische ervaring op te doen met al dat gedoe van bloemetjes en bijtjes. Ik heb het nooit aan iemand verteld, en als jij het doorvertelt, denk ik dat ik doodga.’

      ‘Dit blijft onder ons, Sadie. Altijd. Was hij impotent?’

      ‘Dat niet precies...’ Ze zweeg. Het bleef even stil, en toen ze weer sprak, klonk er afschuw in haar stem door. ‘George... is dit een gedeelde lijn?’

      ‘Nee. Voor drie dollar vijftig extra per maand is de telefoonlijn helemaal van mij.’

      ‘Goddank. Maar toch is het niet iets om door de telefoon te bespreken. En ook zeker niet bij Prongburgers in de Jodie Diner. Kun je morgen bij me komen eten? We kunnen picknicken in mijn achtertuin. Zullen we zeggen, om een uur of vijf?’

      ‘Dat zou heel mooi zijn. Ik neem een cake mee of zoiets.’

      ‘Ik wil dat je iets anders meebrengt.’

      ‘Wat dan?’

      ‘Dat kan ik niet door de telefoon zeggen, ook al is het geen gedeelde lijn. Iets wat je in een drogisterij koopt. Maar niet die in Jodie.’

      ‘Sadie...’

      ‘Alsjeblieft, zeg niets. Ik hang nu op en laat koud water over mijn gezicht spatten. Dat voelt aan alsof het in brand staat.’

      Er volgde een klik in mijn oor. Ze was weg. Ik kleedde me uit en ging naar bed. Nog een hele tijd bleef ik wakker liggen en gingen er gedachten door mijn hoofd. Over tijd, liefde en dood.