16
1
Het feest bij coach Borman op de dag voor Kerstmis was een fiasco, en dat kwam niet alleen door de geest van Vince Knowles. Op de eenentwintigste had Bobbi Jill Allnut er genoeg van gekregen om naar die rode streep te kijken die over de hele linkerkant van haar gezicht liep en had ze een partijtje slaappillen van haar moeder ingenomen. Ze ging niet dood, maar lag wel twee nachten in het Parkland Memorial, het ziekenhuis waar zowel de president als de moordenaar van de president zouden overlijden, tenzij ik daar verandering in bracht. Waarschijnlijk zijn er in 2011 ziekenhuizen die dichterbij liggen – bijna zeker in Kileen, misschien zelfs in Round Hill – maar niet in het jaar dat ik fulltime lesgaf op de Denholm Scholengemeenschap.
Het etentje in Het Zadel was ook niet zo geweldig. Het restaurant zat stampvol en er heerste een jolige kerststemming, maar Sadie wilde geen toetje en vroeg of ze eerder naar huis kon. Ze zei dat ze hoofdpijn had. Ik geloofde haar niet.
Het oudejaarsfeest in de zaal van de boerenbond was iets beter. Er was een band uit Austin die The Jokers heette, en die ging er hard tegenaan. Sadie en ik dansten onder netten vol ballonnen tot onze voeten er pijn van deden. Om twaalf uur zetten The Jokers een versie van ‘Auld Lang Syne’ in Ventures-stijl in, en riep de zanger van de band: ‘Dat al jullie dromen mogen uitkomen in 1962!’
De ballonnen zweefden om ons heen omlaag. Ik kuste Sadie en wenste haar een gelukkig Nieuwjaar terwijl we aan het walsen waren, maar hoewel ze de hele avond vrolijk was geweest en had gelachen, zag ik geen glimlach op haar lippen. ‘Jij ook een gelukkig Nieuwjaar, George. Mag ik een glas punch? Ik heb ontzettende dorst.’
Er stond een lange rij voor de alcoholhoudende punch, en een kortere voor de alcoholvrije. Ik schepte de mix van roze limonade en gingerale in een kartonnen bekertje, maar toen ik daarmee naar de plaats ging waar Sadie had gestaan, was ze weg.
‘Ze zal wel wat frisse lucht zijn gaan happen,’ zei Carl Jacoby. Hij was een van de vier techniekleraren van de school, en waarschijnlijk de beste, maar ik zou hem die avond nog niet op honderd meter afstand bij elektrisch gereedschap in de buurt willen hebben.
Ik keek naar de rokers die onder de brandtrap bij elkaar stonden. Sadie was er niet bij. Ik liep naar de Sunliner. Ze zat op de passagiersplaats en haar wijde rokken golfden helemaal uit tot aan het dashboard. God mag weten hoeveel petticoats ze droeg. Ze rookte en huilde.
Ik stapte in en probeerde haar in mijn armen te nemen. ‘Sadie, wat is er? Wat is er, schat?’ Alsof ik het niet wist. Alsof ik het niet al een tijdje wist.
‘Niets.’ Ze huilde nog harder. ‘Ik ben ongesteld, dat is alles. Breng me naar huis.’
Het was maar vijf kilometer, maar het leek een heel eind rijden. We praatten niet. Ik reed haar oprit op en zette de motor uit. Ze was opgehouden met huilen, maar zei nog steeds niets. Ik ook niet. Sommige stiltes kunnen behaaglijk zijn. Deze voelde bijna dodelijk aan.
Ze haalde haar Winstons uit haar handtas, keek ernaar en stopte ze terug. De klik van de sluiting klonk erg hard. Ze keek me aan. Haar haar was een donkere wolk om het witte ovaal van haar gezicht. ‘Wil je me iets vertellen, George?’
Wat ik haar het allerliefst zou willen vertellen, was dat ik niet George heette. Ik had zo langzamerhand een hekel aan die naam gekregen. Ik haatte hem bijna.
‘Twee dingen. Ten eerste dat ik van je hou. Ten tweede dat ik niets doe waarvoor ik me schaam. O ja, en twee-A: niets waarvoor jíj je zou schamen.’
‘Goed. Dat is goed. En ik houd van jou, George. Maar ik ga jóú iets vertellen, als je wilt luisteren.’
‘Ik luister altijd.’ Maar ze maakte me erg bang.
‘Alles kan hetzelfde blijven... voorlopig. Hoewel ik nog met John getrouwd ben, al is het alleen op papier en al is het huwelijk nooit echt geconsummeerd, zijn er dingen waarvan ik vind dat ik ze niet aan jou mag vragen... of óver jou.’
‘Sadie...’
Ze legde haar vingers op mijn lippen. ‘Voorlopig. Maar ik zal nooit meer toestaan dat een man een bezem in het bed legt. Begrijp je dat?’
Ze drukte een snelle kus op de plaats waar haar vingers waren geweest en draafde toen over de oprit naar haar deur, tastend naar haar sleutel.
Zo begon 1962 voor de man die zich George Amberson noemde.
2
Nieuwjaarsdag begon koud en helder. De weerman op de radio zei dat er ijzige mist in de laaglanden dreigde. Ik had de twee lampen met afluisterapparaatjes in mijn garage gezet. Een ervan legde ik nu in mijn auto en daarmee reed ik naar Fort Worth. Als er ooit een dag was waarop de kermisdrukte in Mercedes Street geluwd was, dan deze. Ik had gelijk. In de straat was het zo stil als... nou, zo stil als in het mausoleum van de Trackers toen ik Frank Dunnings lijk daar naar binnen had gesleept. Op de kale gazons van voortuinen lagen omgevallen driewielertjes en speelgoed. Een feestganger had een groter stuk speelgoed – een monsterlijke oude Mercedes – naast zijn veranda laten staan. De portieren waren nog open. Er lagen een paar trieste, overgebleven crêpepapieren slingers in de onverharde straat, en er lagen veel bierblikjes – meest van het merk Lone Star – in de goten.
Ik keek naar nummer 2706 en zag niemand voor het raam staan, maar Ivy had gelijk: iemand die daar stond, kon precies in de huiskamer van 2703 kijken.
Ik parkeerde op de betonstroken die voor oprit moesten doorgaan, alsof ik het volste recht had om bij het voormalige huis van de ongelukkige familie Templeton te zijn. Ik pakte mijn lamp en een gloednieuwe gereedschapskist en liep naar de voordeur. Even schrok ik toen de sleutel dienst weigerde, maar dat kwam doordat hij nieuw was. Toen ik hem natmaakte met speeksel en hem een beetje heen en weer bewoog, wilde hij wel draaien. Ik ging naar binnen.
Er waren vier vertrekken, als je de badkamer meerekende, die te zien was door een deur die openhing aan het enige scharnier dat nog werkte. Het grootste vertrek was een huiskamer met open keuken. De twee overige vertrekken waren slaapkamers. In de grootste daarvan lag geen matras op het bed. Ik herinnerde me wat Ivy had gezegd: Of je je hond meeneemt op vakantie, hè? In de kleinste had Rosette met kleurpotloden meisjes getekend op delen van muren waar de pleisterkalk was afgebrokkeld en het tengelwerk te zien was. Ze droegen allemaal een groene overgooier en grote zwarte schoenen. Ze hadden buitensporig grote vlechten, zo lang als hun benen, en velen van hen schopten tegen voetballen. Een had een Miss Amerika-kroontje op haar haar en een brede glimlach vol rode lippenstift. Het huis rook nog naar het vlees dat Ivy had gebakken voordat ze naar Mozelle gingen om daar met haar moeder, haar kleine helleveeg en haar verlamde man te gaan wonen.
In deze woning zouden Lee en Marina aan de Amerikaanse fase van hun huwelijk beginnen. Ze zouden daar de liefde bedrijven in de grootste van de twee slaapkamers, en hij zou haar daar slaan. Lee zou daar wakker liggen na lange werkdagen waarin hij tochtdeuren had gemaakt, en zich afvragen waarom hij in godsnaam niet beroemd was. Had hij het niet geprobeerd? Had hij het niet heel erg geprobeerd?
En in de huiskamer, met zijn hobbelige vloer en zijn versleten galgroene kleed, zou Lee voor het eerst de man ontmoeten die ik niet moest vertrouwen, de man die verantwoordelijk was voor de meeste, zo niet alle, van de kleine twijfels die Al nog koesterde over Oswalds rol als enige schutter. Die man heette George DeMohrenschildt, en ik wilde heel graag horen wat Oswald en hij elkaar te zeggen hadden.
Aan de keukenkant van de kamer stond een oud bureau. In de laden lag een chaos van ongelijksoortig bestek en prullig kookgerei. Ik trok het bureau bij de muur vandaan en zag een stopcontact. Prima. Ik zette de lamp op het bureau en sloot hem aan. Ik wist dat er een tijdlang iemand anders in het huis zou wonen, voordat de Oswalds er hun intrek namen, maar ik geloofde niet dat iemand de Scheve Lamp van Pisa zou meenemen als hij ging verhuizen. Mocht dat wel gebeuren, dan had ik een reservelamp in mijn garage.
Ik maakte met mijn kleinste boortje een gaatje door de muur, schoof het bureau terug en probeerde de lamp. Hij deed het goed. Ik pakte mijn spullen bij elkaar en verliet het huis, waarbij ik de deur zorgvuldig achter me op slot deed. Toen reed ik naar Jodie terug.
Sadie belde om te vragen of ik bij haar wilde komen eten. Alleen maar koud vlees, zei ze, maar we hadden cake als toetje, wanneer ik trek had. Ik ging. Het toetje was even geweldig als altijd, maar toch waren de dingen niet hetzelfde. Want ze had gelijk. Er lag een bezem in het bed. Net als de jimla die Rosette achter in mijn auto had gezien was hij onzichtbaar... maar hij was er. Hij wierp een schaduw.
3
Soms komen een man en een vrouw op een kruispunt en blijven ze daar staan, niet wetend waar ze heen moeten, wetend dat de verkeerde keuze het einde zal betekenen... en wetend dat er zoveel is dat het waard is om behouden te blijven. Zo verging het Sadie en mij in die genadeloze grauwe winter van 1962. We gingen nog een of twee keer per week uit eten, en we gingen nog wel eens op zaterdagavond naar de Candlewood Bungalows. Sadie genoot van seks; dat was een van de dingen die ons bij elkaar hielden.
We fungeerden nog drie keer als toezichthouder op een schoolfeest. De dj was altijd Donald Bellingham, en vroeg of laat werd ons dan altijd gevraagd de lindy hop nog eens te doen. Als we dat dan deden, stonden de leerlingen klappend en fluitend om ons heen. En zeker niet uit beleefdheid. Ze waren echt van ontzag vervuld en sommigen begonnen de passen zelf te leren.
Of we blij waren? Jazeker, want imitatie is echt de oprechtste vorm van vleien. Maar we waren nooit meer zo goed als de eerste keer, nooit zo intuïtief soepel. Sadies bewegingen waren niet zo gracieus meer. Ze miste een keer haar greep toen ze van me wegdraaide en zou languit zijn gevallen als er niet een paar stevig gebouwde footballspelers met snelle reflexen in de buurt hadden gestaan. Ze lachte erom, maar ik zag de verlegenheid op haar gezicht. En het verwijt. Alsof het mijn schuld was geweest. En in zekere zin was het dat ook.
Het moest wel tot een uitbarsting komen. Dat zou nog eerder zijn gebeurd als de Jodie Jamboree er niet was geweest. Dat was ons respijt, onze kans om in alle rust over de dingen na te denken totdat er niets anders voor ons op zat dan een beslissing te nemen die we geen van beiden wilden nemen.
4
Ellen Dockerty kwam in februari naar me toe en stelde me twee vragen: ten eerste of ik van gedachten wilde veranderen en een contract wilde tekenen voor het schooljaar 1962‑1963, en ten tweede of ik alsjeblieft het toneelstuk van de hoogste klassen weer wilde regisseren, want dat was het afgelopen jaar zo’n daverend succes geweest. Ik wees beide verzoeken van de hand, al deed het me wel pijn.
‘Als het vanwege je boek is: daar kun je de hele zomer aan werken,’ drong ze aan.
‘Dat zou niet genoeg tijd zijn,’ zei ik, al gaf ik op dat moment geen bliksem om De moordplaats.
‘Sadie Dunhill zegt dat je volgens haar geen zier om die roman geeft.’
Dat had ze nooit tegen mij gezegd. Ik schrok ervan, maar ik deed mijn best om dat niet te laten blijken. ‘Ellen, Sadie weet niet alles.’
‘Het toneelstuk dan. Doe dan tenminste het toneelstuk. Zolang er geen naakt in zit, steun ik alles wat je kiest. Gezien de samenstelling van het schoolbestuur, en het feit dat ik zelf maar een tweejarig contract als directeur heb, is dat een heel grote belofte. Je kunt het opdragen aan Vince Knowles, als je dat wilt.’
‘Er is al een footballseizoen aan Vinces nagedachtenis opgedragen, Ellie. Dat lijkt me wel genoeg.’
Ze ging verslagen weg.
Het tweede verzoek kwam van Mike Coslaw, die in juni eindexamen zou doen en tegen me zei dat hij op de hogeschool voor het hoofdvak theaterwetenschappen wilde kiezen. ‘Maar ik zou hier graag nog één toneelstuk willen doen. Met u, meneer Amberson. Want u hebt me laten zien hoe het moet.’
In tegenstelling tot Ellie Dockerty accepteerde hij mijn excuus over die neproman meteen, en dat gaf me een slecht gevoel. Eigenlijk voelde ik me heel beroerd. Voor iemand die een hekel aan liegen had – die zijn huwelijk had zien instorten door alle leugens die hij van zijn vrouw (‘Ik kan stoppen wanneer ik wil’) had gehoord – vertelde ik er een hele mikmak, zoals we in mijn Jodietijd zeiden.
Ik liep met Mike naar het parkeerterrein voor leerlingen, waar zijn dierbaarste bezitting geparkeerd stond (een oude Buick met fenderskirts), en vroeg hem hoe het met zijn arm ging nu het gips eraf was. Hij zei dat het heel goed met zijn arm ging en dat hij de komende zomer vast wel aan de footballtrainingen kon meedoen. ‘Maar als dat niet mag,’ zei hij, ‘breekt dat mijn hart niet. Dan kan ik misschien ook nog vrijwilligerswerk in een theater doen, naast mijn studie. Ik wil alles leren – decorontwerp, belichting, zelfs kostuums.’ Hij lachte. ‘Al zullen ze me dan wel een mietje noemen.’
‘Concentreer je op football, haal goede cijfers en krijg niet te veel heimwee in het eerste semester,’ zei ik. ‘Alsjeblieft. Verdoe je tijd niet.’
Hij sprak met een Frankensteinstem: ‘Ja... meester...’
‘Hoe gaat het met Bobbi Jill?’
‘Beter,’ zei hij. ‘Daar is ze.’
Bobbi Jill stond bij Mikes Buick te wachten. Ze zwaaide naar hem, zag toen mij en wendde zich meteen af, alsof ze geïnteresseerd was in het lege footballveld en de weide daarachter. Het was een gebaar waaraan iedereen op school gewend was geraakt. Het litteken van het ongeluk zag eruit als een dikke rode draad. Ze probeerde het te camoufleren met cosmetica, maar daardoor viel het des te meer op.
Mike zei: ‘Ik heb al tegen haar gezegd dat ze moet stoppen met dat poeder, ze lijkt net iets uit een advertentie voor uitvaartbedrijf Soames, maar ze wil niet luisteren. Ik heb ook tegen haar gezegd dat ik niet uit medelijden met haar omga, dus dat ze geen pillen meer hoeft te slikken. Ze zegt dat ze me gelooft, en misschien is dat ook zo. Op zonnige dagen.’
Ik zag hem vlug naar Bobbi Jill toe lopen. Hij legde zijn arm om haar middel en draaide haar naar zich toe. Ik zuchtte. Ik voelde me een beetje dom en heel erg koppig. Aan de ene kant wilde ik dat verrekte toneelstuk wel doen. Al was het alleen maar omdat het de tijd zou vullen terwijl ik wachtte tot mijn eigen voorstelling, Lee en Jake in Dallas, zou beginnen. Aan de andere kant wilde ik niet nog meer in Jodie verankerd raken dan ik al was. Net als een mogelijke toekomst met Sadie moest ik mijn relatie met het stadje tijdelijk in de wachtstand zetten.
Als alles goed ging, had ik op het eind misschien het meisje, het gouden horloge en de rest. Maar daar kon ik niet op rekenen, hoe goed ik alles ook plande. Zelfs als ik slaagde, zou ik moeten vluchten, en als ik niet wegkwam, was er een goede kans dat de goede daad die ik voor de wereld verrichtte beloond werd met levenslange gevangenisstraf. Of met de elektrische stoel in Huntsville.
5
Uiteindelijk was het Deke Simmons die me zover kreeg dat ik ja zei. Dat lukte hem door tegen me te zeggen dat ik wel gek zou zijn als ik het zelfs maar in overweging nam. Ik had die truc van O Reintje de Vos, gooi me niet in die doornstruiken moeten doorzien, maar hij pakte het heel slim aan. Heel subtiel. Een echte Reintje de Vos, zou je kunnen zeggen.
We zaten op een zaterdagmiddag koffie te drinken in mijn huiskamer terwijl er een oude film werd vertoond op mijn besneeuwde tv – cowboys in Fort Hollywood die zich verdedigden tegen zo’n tweeduizend aanvallende indianen. Buiten regende het weer. Er moeten in de winter van 1962 minstens een paar zonnige dagen zijn geweest, maar ik kan me ze niet herinneren. Ik weet alleen nog dat de koude vingers van de motregen steeds weer hun weg naar mijn geschoren nek vonden, ondanks de omhooggezette kraag van de jas van schaapsvacht die ik had gekocht om de ranchjas te vervangen.
‘Je hoeft dat verrekte toneelstuk niet te doen omdat Ellen Dockerty zich zo te sappel maakt,’ zei Deke. ‘Je maakt gewoon je boek af, en dan wordt het een bestseller en kijk je niet meer achterom. Je gaat het goede leven leiden in New York. Je drinkt een glas met Norman Mailer en Irwin Shaw in de White Horse Tavern.’
‘Mm,’ zei ik. John Wayne blies op een trompet. ‘Ik geloof niet dat Norman Mailer zich veel zorgen over mij hoeft te maken. En Irwin Shaw ook niet.’
‘En verder heb je een gigantisch succes gehad met Muizen en mensen,’ zei hij. ‘Alles wat je nu nog doet, kan alleen maar een teleurstelling worden. Hé, moet je kijken! John Wayne heeft net een pijl door zijn hoed gekregen! Gelukkig is het maatje twintig liter!’
De mogelijkheid dat mijn tweede poging tekort zou schieten, zat me meer dwars dan goed voor me was. Net zoals Sadie en ik onze eerste prestatie op de dansvloer niet helemaal konden evenaren, hoe we ook ons best deden.
Deke keek gefascineerd naar de tv. Intussen zei hij: ‘Trouwens, Ratty Sylvester zegt dat hij het stuk voor de hoogste klassen ook wel wil doen. Hij denkt aan Arsenicum en oude kant. Zegt dat zijn vrouw en hij dat stuk twee jaar geleden in Dallas hebben gezien en dat het een echte dijenkletser was.’
Allemachtig, die oude draak van een toneelstuk. En met natuurkundeleraar Fred Sylvester als regisseur? Ik zou Ratty nog geen brandoefening op een lagere school toevertrouwen. Wanneer een getalenteerde maar nog onervaren acteur als Mike Coslaw met Ratty als regisseur kwam te zitten, kon dat zijn rijpingsproces vijf jaar terugdraaien. Ratty en Arsenicum en oude kant. Godskelere.
‘Er zou toch geen tijd zijn om iets goeds op poten te zetten,’ ging Deke verder. ‘Dus ik zeg: laat Ratty zich er maar op stukbijten. Ik heb dat drukke kleine rotzakje toch nooit gemogen.’
Eigenlijk mocht niemand hem, voor zover ik kon nagaan, behalve misschien mevrouw Ratty, die naast hem stond bij alle bijzondere gelegenheden van de school, gehuld in hectaren mousseline. Maar hij zou zich er niet op stukbijten. Dat zou de leerlingen overkomen.
‘Ze kunnen een variétévoorstelling geven,’ zei ik. ‘Daar zou nog tijd genoeg voor zijn.’
‘O jezus, George! Wallace Beery heeft net een pijl in zijn schouder gekregen! Volgens mij is hij er geweest.’
‘Deke?’
‘Nee, John Wayne sleept hem weg. Die ouwe vechtersbaas heeft geen greintje verstand, maar ik vind het prachtig. Wat jij?’
‘Heb je gehoord wat ik zei?’
Er begon een reclamespotje. Keenan Wynn klom van een bulldozer, zette zijn helm af en zei tegen de wereld dat hij desnoods een kilometer zou lopen voor een Camel. Deke keek mij aan. ‘Nee, dat moet me zijn ontgaan.’
De sluwe ouwe vos. Alsof hij niet had geluisterd.
‘Ik zei, er is nog tijd om een variétévoorstelling te organiseren. Een revue. Liedjes, dansjes, grappen en sketches.’
‘Alles behalve meisjes die de cancan doen? Of dacht je daar ook aan?’
‘Doe niet zo mal.’
‘Ja, dat is echt variété. Ik heb altijd van variété gehouden.’
Hij haalde zijn pijp uit de zak van zijn vest, stopte hem met Prince Albert-tabak en stak hem aan.
‘Weet je, vroeger deden we zoiets in de zaal van de boerenbond. Die show heette de Jodie Jamboree. Maar niet meer sinds het eind van de jaren veertig. De mensen schaamden zich er een beetje voor, al was er niemand die dat openlijk zei. En we noemden het ook geen variété.’
‘Waar heb je het over?’
‘Het was een minstrelshow, George. Alle cowboys en boerenknechten deden mee. Ze hadden hun gezicht zwart gemaakt en ze zongen, dansten en vertelden grappen in wat ze als een negerdialect beschouwden. Min of meer gebaseerd op Amos and Andy.’ Dat was een comedyserie in die tijd.
Ik lachte. ‘Speelde er ook iemand banjo?’
‘Nou, bij een paar gelegenheden deed onze huidige directeur dat.’
‘Éllen speelde bánjo in een mínstrelshow?’
‘Pas maar op. Je praat al in jambische pentameters. Dat kan tot grootheidswaan leiden, vriend.’
Ik boog me naar voren, en deze ene keer dacht ik niet aan Oswald of aan mijn problematische relatie met Sadie. ‘Vertel me een van de grappen.’
Deke schraapte zijn keel en sprak toen met twee diepe stemmen.
‘Hé, brother Tambo, waar heb je die pot vaseline voor gekocht?’
‘Nou, voor negenenveertig cent, geloof ik!’
Hij keek me afwachtend aan, en ik besefte dat het de clou was.
‘Lachten ze?’ Ik was al bang voor het antwoord.
‘Ze schuddebuikten van het lachen en brulden om meer. Die grappen werden nog twee weken op het plein doorverteld.’ Hij keek me ernstig aan, maar zijn ogen twinkelden als kerstlichtjes. ‘We zijn een klein stadje. Als het op humor aankomt, stellen we geen hoge eisen. Een blinde die over een bananenschil uitglijdt – dat is voor ons rabelaisiaanse geestigheid.’
Ik dacht na. De western ging verder, maar Deke had blijkbaar geen belangstelling meer. Hij keek mij aan.
‘Dat zou nog steeds kunnen werken,’ zei ik.
‘George, zoiets werkt altijd.’
‘En het zouden geen grappige zwarte kerels hoeven te zijn.’
‘Dat zou toch al niet meer kunnen,’ zei hij. ‘Misschien wel in Louisiana of Alabama, maar niet aan de weg naar Austin, dat ze in de Slimes Herald de ‘Communistenstad’ noemen. En jij zou het ook niet willen, hè?’
‘Nee. Je mag me een slappeling noemen, maar ik vind het een weerzinwekkend idee. En waarom zouden we ook? Melige grappen... jongens in grote oude pakken met opgevulde schouders... meisjes met jarentwintigjurken tot aan de knieën met veel franje... Ik zou wel eens willen zien wat Mike Coslaw met een parodie op oude komedies zou doen...’
‘O, die zou er een giller van maken,’ zei Deke, alsof dat een uitgemaakte zaak was. ‘Best een goed idee. Jammer dat je geen tijd hebt om het uit te proberen.’
Ik wilde iets zeggen, maar op dat moment ging er een gedachteflits door me heen als een bliksemschicht, ongeveer als de flits die door mijn hersenen ging toen Ivy Templeton had gezegd dat de overburen in haar huiskamer konden kijken.
‘George? Je mond staat open. Het uitzicht is fraai, maar niet eetlustopwekkend.’
‘Ik kan tijd maken,’ zei ik. ‘Als je Ellie Dockerty akkoord kunt laten gaan met één voorwaarde.’
Hij stond op en zette de tv uit zonder er nog een blik op te werpen, hoewel het gevecht tussen John Wayne en het Pawnee-volk nu in een kritiek stadium was gekomen, met Fort Hollywood in lichterlaaie op de achtergrond. ‘Zeg het maar.’
Ik vertelde het en zei toen: ‘Ik moet met Sadie praten. Nu meteen.’
6
Ze was eerst ernstig. Toen glimlachte ze. De glimlach werd een grijns. En toen ik haar vertelde op welk idee ik aan het eind van mijn gesprek met Deke was gekomen, sloeg ze haar armen om me heen. Maar dat was niet goed genoeg voor haar, en dus klom ze omhoog tot ze ook haar benen om me heen kon slaan. Er zat die dag geen bezem tussen ons in.
‘Het is briljant! Je bent een genie! Schrijf jij het scenario?’
‘Reken maar. En ik doe daar niet lang over.’ De melige oude grappen vlogen al door mijn hoofd: Coach Borman stond twintig minuten te swingen omdat er op het pak sinaasappelsap SCHUDDEN VOOR OPENEN stond. Onze hond had een ingegroeide staart, en toen moesten we röntgenfoto’s laten maken om erachter te komen of hij blij was. Het vliegtuig waarin ik zat, was zo oud dat er op het ene toilet ORVILLE en op het andere WILBUR stond. ‘Maar ik heb veel hulp bij andere dingen nodig. Het komt erop neer dat ik een producent nodig heb. Ik hoop dat jij dat wilt zijn.’
‘Goed.’ Ze liet zich weer op de vloer zakken, haar lichaam nog tegen het mijne aan. Dat leverde een helaas maar kortstondige glimp van een bloot been op toen haar rok omhoogkwam. Ze liep door haar huiskamer heen en weer, verwoed rokend. Ze struikelde over de luie stoel (waarschijnlijk al voor de zesde of achtste keer sinds we intiem met elkaar omgingen) en bracht zichzelf in evenwicht zonder het blijkbaar te merken, al zou ze tegen de avond een blauwe plek op haar scheen hebben.
‘Als je aan jarentwintigjurken en zo denkt, kan ik Jo Peet de kostuums laten maken.’ Jo was het nieuwe hoofd van de afdeling Huishoudkunde. Ze was benoemd toen Ellen Dockerty definitief directeur werd.
‘Dat is geweldig.’
‘De meeste meisjes van Huishoudkunde mogen graag naaien... en koken. George, we moeten ’s avonds maaltijden serveren, nietwaar? Als de repetities uitlopen? En dat gaat gebeuren, want we beginnen vreselijk laat in het jaar.’
‘Ja, maar alleen broodjes...’
‘We kunnen wel iets beters regelen. Veel beter. En muziek! We hebben muziek nodig! Het moeten opnamen zijn, want het schoolorkest zou in die korte tijd nooit zoiets voor elkaar kunnen krijgen.’ En toen zeiden we samen in perfecte harmonie: ‘Donald Bellingham!’
‘En reclame?’ vroeg ik. We klonken nu net als Mickey Rooney en Judy Garland die een show op touw zetten in de schuur van tante Milly.
‘Carl Jacoby en zijn jongens van Grafisch Ontwerpen. Aanplakbiljetten, niet alleen hier maar in de hele stad. Want we willen dat de hele stad komt, niet alleen de familie van de leerlingen die aan de show meedoen. Alleen staanplaatsen.’
‘Bingo,’ zei ik, en ik kuste haar neus. Ik vond het prachtig dat ze zo opgewonden was. Ik werd zelf ook opgewonden.
‘Wat zeggen we over het goede doel?’ vroeg Sadie.
‘Niets, totdat we zeker weten dat we genoeg geld bij elkaar kunnen krijgen. We willen geen valse hoop wekken. Heb je zin om morgen met me naar Dallas te gaan om inlichtingen in te winnen?’
‘Morgen is het zondag, schat. Maandag na schooltijd. Misschien al voordat de school uit is, als je het zevende uur vrij kunt krijgen.’
‘Ik vraag Deke om eventjes niet meer met pensioen te zijn en dat uur van me over te nemen,’ zei ik. ‘Hij staat bij me in het krijt.’
7
Op maandag gingen Sadie en ik naar Dallas. We reden snel om daar aan te komen voordat de kantoren sloten. Het kantoor dat we zochten, bleek aan Harry Hines Boulevard te zijn, niet ver van Parkland Memorial. We stelden daar een heleboel vragen, en Sadie zette in het kort uiteen wat onze bedoeling was. De antwoorden waren meer dan bevredigend, en twee dagen later begon ik aan mijn op een na laatste project in de showbusiness: het regisseren van Jodie Jamboree, Een Nieuwe, Vrolijke Variétéshow met Zang & Dans. En dat alles voor Een Goed Doel. We vertelden er niet bij wat het goede doel was, en niemand vroeg ernaar.
Twee dingen van het Land van Langgeleden: er is veel minder bureaucratie en er is heel veel meer vertrouwen.
8
Iedereen in de stad kwam naar de voorstelling, en Deke Simmons had gelijk: die melige grappen kregen nooit een baard. Tenminste niet op vijfentwintighonderd kilometer afstand van Broadway.
Met Jim LaDue (die niet slecht was en zelfs een beetje kon zingen) en Mike Coslaw (die buitengewoon komisch was) deed onze show denken aan Dean Martin en Jerry Lewis. De grappen waren van het slapsticktype. Ze werden uitgevoerd door een paar sporters en werkten beter dan je zou verwachten. In het publiek werd op knieën geslagen en sprongen knopen los. Waarschijnlijk werden er ook nogal wat broeksriemen losgemaakt.
Ellen Dockerty had haar oude banjo tevoorschijn gehaald. Voor een dame met blauw haar speelde ze verrekte goed. En er was toch een cancan. Mike en Jim haalden de rest van het footballteam over om een levendige cancan te doen, met petticoats en knickerbockers en daarboven alleen maar blote huid. Jo Peet vond pruiken voor hen en ze waren een groot succes. Vooral de dames uit het stadje waren gek op die jongemannen met blote borst, of ze nu een pruik droegen of niet.
Toen het tijd was voor de finale, vormden de artiesten paren en vulden ze het hele podium van de sporthal door als bezetenen te gaan swingdansen op ‘In the Mood’. Rokken vlogen in het rond; voeten vlogen over de vloer; footballers (nu in zoot suits en met vlotte hoeden) lieten lenige meisjes ronddraaien. De meesten van die laatsten waren cheerleaders die al iets van dansen wisten.
De muziek hield op; de lachende, uitgeputte artiesten kwamen naar voren om het applaus in ontvangst te nemen, en toen het publiek voor de derde (of misschien vierde) keer opstond sinds het doek omhoog was gegaan, draaide Donald weer ‘In the Mood’. Ditmaal renden de jongens en meisjes naar weerskanten van het toneel, pakten de tientallen slagroomtaarten die op tafels in de coulissen voor hen klaarstonden en begonnen elkaar daarmee te bekogelen. Het publiek bulderde van instemming.
Onze artiesten hadden van dit deel van de show geweten en zich erop verheugd, maar omdat er op de repetities niet echt met taarten was gegooid, wist ik niet hoe het zou gaan. Natuurlijk ging het schitterend, zoals met slagroomtaartgevechten altijd het geval is. Voor zover de leerlingen wisten, was dit de climax, maar ik had nog een kaart in de mouw.
Toen ze naar voren kwamen om opnieuw het applaus in ontvangst te nemen, hun gezichten druipend van de slagroom en hun kostuums onder de spatten, begon ‘In the Mood’ voor de dérde keer. De meeste artiesten keken verbaasd om zich heen en zagen dus niet dat de leraren op de eerste rij overeind kwamen met de slagroomtaarten die Sadie en ik onder hun stoelen hadden verstopt. De taarten vlogen door de lucht en de artiesten kwamen er voor de tweede keer onder te zitten. Coach Borman had twéé taarten en kon ontzaglijk goed gooien: hij kreeg zijn quarterback en zijn beste verdediger te pakken.
Mike Coslaw, zijn gezicht onder de slagroom, bulderde: ‘Meneer Amberson! Mevrouw Dunhill! Meneer Amberson! Mevrouw Dunhill!’
De overige artiesten namen dat over, en toen riep het publiek mee, klappend in de maat. We gingen hand in hand het podium op en Bellingham draaide die verrekte plaat weer. De leerlingen vormden rijen aan weerskanten van ons en riepen: ‘Dansen! Dansen! Dansen!’
Er zat niets anders voor ons op, en hoewel ik ervan overtuigd was dat mijn vriendin over al die slagroom zou uitglijden en haar nek zou breken, ging het perfect, voor het eerst sinds het Sadie Hawkins-bal. Aan het eind gaf ik een kneepje in Sadies beide handen, zag haar licht knikken – Toe dan, doe het, ik vertrouw je – en liet haar tussen mijn benen door schieten. Haar beide schoenen vlogen naar de eerste rij, haar rok schoof bedwelmend ver omhoog over haar dijen... en toen kwam ze wonderbaarlijk genoeg heelhuids weer op haar voeten terecht, met haar handen eerst naar het publiek – dat razend enthousiast was – en toen naar de zijkanten van haar met slagroom besmeurde rok om een elegante reverence te maken.
De leerlingen bleken ook een kaart in de mouw te hebben. De aanstichter daarvan was bijna zeker Mike Coslaw, al zou hij dat nooit toegeven. Ze hadden een paar taarten bewaard, en toen we daar het applaus in ontvangst stonden te nemen, werden we door minstens tien taarten getroffen. Ze vlogen van alle kanten op ons af. En zoals ze dan zeggen: het publiek werd helemaal wild.
Sadie trok mijn oor dicht bij haar mond, veegde er slagroom uit met haar pink en fluisterde: ‘Hoe kun je dit alles achterlaten?’
9
En het was nog steeds niet voorbij.
Deke en Ellen liepen naar het midden van het podium. Het was een wonder dat ze tussen de spatten, vegen en klodders slagroom hun weg konden vinden. Niemand zou er zelfs maar over hebben gepeinsd een slagroomtaart naar hén te gooien.
Deke vroeg om stilte door zijn handen omhoog te brengen, en toen Ellen Dockerty naar voren kwam, sprak ze met een heldere leraressenstem die gemakkelijk boven het gemompel en de laatste restjes hilariteit uit kwam.
‘Dames en heren, de Jodie Jamboree-voorstelling van vanavond wordt gevolgd door nog drie.’ Er kwam meteen weer een golf van applaus.
‘Dat zijn benefietvoorstellingen,’ ging Ellen verder toen het applaus was weggestorven, ‘en het doet me goed – ja, het doet me heel erg goed – dat ik u kan vertellen wat het goede doel is. Afgelopen najaar verloren we een van onze gewaardeerde leerlingen. We rouwden allemaal om de dood van Vincent Knowles, de dood die veel, veel, véél te vroeg kwam.’
Nu kon je in de zaal een speld horen vallen.
‘Een meisje dat jullie allemaal kennen, een van de prominente persoonlijkheden onder onze leerlingen, heeft door dat ongeluk een lelijk litteken opgelopen. Meneer Amberson en mevrouw Dunhill hebben geregeld dat Roberta Jillian Allnut in juni in Dallas plastische chirurgie kan ondergaan. Daar zullen voor de familie Allnut geen kosten aan verbonden zijn. Ik heb van meneer Sylvester, die als boekhouder van de Jodie Jamboree heeft gefungeerd, gehoord dat Bobbi Jills klasgenoten – en deze hele stad – ervoor zullen zorgen dat alle kosten van de operatie gedekt zijn.’
Het bleef even stil terwijl het publiek dat verwerkte, en toen sprong iedereen overeind. Het applaus klonk als een zomerse onweersbui. Ik zag Bobbi Jean zelf op de tribune. Ze huilde met haar handen voor haar gezicht. Haar ouders hielden hun armen om haar heen.
Dit was een avond in een klein stadje, een van die plaatsen die ergens aan een weg liggen en waar niemand iets om geeft, behalve de mensen die er wonen. En dat is goed, want zíj geven er iets om. Ik keek naar Bobbi Jill, die in haar handen snikte. Ik keek naar Sadie. Er zat slagroom in haar haar. Ze glimlachte. Ik ook. Ze vormde met haar lippen Ik houd van je, George. Ik antwoordde met Ik houd ook van jou. Die avond hield ik van hen allemaal, en ook van mezelf omdat ik bij hen was. Ik had me nog nooit zo levend gevoeld, en zo blij dat ik in leven was. Ja, hoe zou ik dit alles kunnen achterlaten?
Twee weken later vloog het allemaal de lucht in.
10
Het was zaterdag, boodschappendag. Sadie en ik hadden de gewoonte ze samen te doen bij Weingarten aan Highway 77. Zij aan zij duwden we onze karretjes door de gangpaden terwijl boven ons Mantovani speelde. We keken naar het fruit en het vlees. Je kon bijna elk stuk vlees krijgen dat je wilde hebben, zolang het maar rundvlees of kip was. Dat was mij best; zelfs na bijna drie jaar stond ik nog steeds versteld van de superlage prijzen.
Trouwens, die dag had ik iets anders aan mijn hoofd: de familie Hazzard, die op 2706 Mercedes woonde, een krot aan de overkant van de straat en een beetje links van het vervallen huis waarin Lee Oswald binnenkort zijn intrek zou nemen. De Jodie Jamboree had me behoorlijk in beslag genomen, maar het was me dat voorjaar gelukt drie keer naar Mercedes Street te gaan. Ik parkeerde mijn Ford op een terrein in de binnenstad van Fort Worth en nam de bus naar Winscott Road, die op nog geen kilometer afstand stopte. Bij die gelegenheden droeg ik een spijkerbroek, versleten hoge schoenen en een verbleekt spijkerjasje dat ik op een rommelmarkt had gevonden. Als iemand me vragen stelde, zou ik zeggen dat ik op zoek was naar een goedkope huurwoning omdat ik net een baan had gekregen als nachtwaker bij Texas Plaatmetaal in West Fort Worth. Dat maakte me een betrouwbaar persoon (zolang niemand het ging controleren), en het zou meteen verklaren waarom het overdag stil zou zijn in het huis, met de gordijnen dicht.
Als ik door Mercedes Street naar het Montgomery Ward-pakhuis liep, en weer terug (altijd met een krant die opengevouwen was bij de advertenties voor huurwoningen), zag ik Hazzard, een kolos van midden dertig, de twee kinderen met wie Rosette niet wilde spelen en een oude vrouw met een onbewogen gezicht die mank liep. Hazzards moeder keek een keer argwanend vanaf de brievenbus naar me toen ik door de geul slenterde die voor trottoir moest doorgaan, maar ze zei niets.
De derde keer zag ik een roestige oude aanhangwagen achter Hazzards pick-uptruck. Hij en de kinderen laadden er dozen in terwijl de oude dame in het schrale gras stond, leunend op haar stok en met een beroertegrimas die elke emotie maskeerde; ik gokte op volslagen onverschilligheid. Ikzelf daarentegen was blij. De Hazzards gingen weg. Zodra ze dat deden, zou nachtwaker George Amberson nummer 2706 huren. Ik moest er vooral voor zorgen dat ik de eerste in de rij was.
Toen we onze zaterdagse boodschappen deden, vroeg ik me af hoe ik dat zou aanpakken. Op het ene bewustzijnsniveau reageerde ik op Sadie. Ik maakte de juiste opmerkingen, plaagde haar toen ze te lang bij de zuivel bleef staan, duwde het karretje met boodschappen naar het parkeerterrein en zette de zakken in de kofferbak van de Ford. Dat alles deed ik op de automatische piloot, en intussen maakte ik me zorgen over de logistiek in Fort Worth. En dat zou me lelijk opbreken. Ik lette niet op wat ik zei, en als je een dubbelleven leidt, is dat gevaarlijk.
Ik lette ook niet op wat ik zong toen ik naar Sadies huis terugreed terwijl ze stil (te stil) naast me zat. Ik zong omdat de radio van de Ford het liet afweten. De kleppen maakten ook bijgeluiden. De Sunliner zag er nog goed uit, en ik was er om allerlei redenen aan gehecht, maar het was al zeven jaar geleden dat hij uit de fabriek kwam en hij had meer dan honderdvijftigduizend kilometer op de teller.
Ik droeg Sadies boodschappen in één keer naar de keuken, dramatisch wankelend en onder het maken van heldhaftige geluiden. Het viel me op dat ze niet glimlachte, en ik wist niet dat onze korte wederopleving voorbij was. Ik dacht nog aan Mercedes Street en vroeg me af wat voor show ik daar moest geven – of beter gezegd, hoeveel show. Het stak heel nauw. Ik wilde een bekend gezicht worden, want bekendheid leidt tot ongeïnteresseerdheid en minachting, maar ik wilde niet opvallen. En dan waren er de Oswalds. Zij sprak geen Engels en hij was van nature een kouwe kikker, en dat was prima, maar 2706 was nog steeds vreselijk dichtbij. Het verleden mocht dan weerbarstig zijn, de toekomst was een fragiel kaartenhuis, en ik moest er vooral niets aan veranderen voordat het tijd was. En dus moest ik...
Op dat moment sprak Sadie tegen mij, en kort daarna kwam er op slag een eind aan het leven in Jodie zoals ik dat had leren kennen (en waarvan ik was gaan houden).
11
‘George? Wil je in de huiskamer komen? Ik wil met je praten.’
‘Kun je niet beter eerst je gehakt en het andere vlees in de koelkast leggen? En ik geloof dat ik ijs...’
‘Laat maar smelten!’ riep ze, en nu gingen er meteen alarmschellen af in mijn hoofd.
Ik draaide me naar haar om, maar ze was al in de huiskamer. Ze pakte haar sigaretten van het tafeltje naast de bank op en stak er een aan. Op mijn zachte aandrang probeerde ze te minderen (tenminste als ik in de buurt was), en op de een of andere manier vond ik dit nog onheilspellender dan haar stemverheffing.
Ik liep de huiskamer in. ‘Wat is er, schat? Wat is er mis?’
‘Alles. Wat was dat voor song?’
Haar gezicht was bleek en strak. Ze hield de sigaret als een schild voor haar mond. Ik besefte dat ik een fout had gemaakt, maar ik wist niet hoe of wanneer, en dat was angstaanjagend. ‘Ik weet niet wat je b...’
‘Het nummer dat je in de auto zong toen we naar huis reden. Het nummer dat je uit volle borst door de auto liet schallen.’
Ik probeerde het me te herinneren, maar kon het niet. In de auto had ik gedacht dat ik me in Mercedes Street altijd moest kleden als een arbeider die in de dalles zat, want anders paste ik niet bij de mensen daar. Natuurlijk had ik gezongen, maar dat deed ik vaak als ik aan andere dingen dacht – dat doet toch iedereen?
‘Een popnummer dat ik op KLIF heb gehoord, denk ik. Iets wat bij me is blijven hangen. Dat heb je soms met muziek. Ik begrijp niet waar je je zo druk om maakt.’
‘Iets wat je op K-Life hebt gehoord. Met een tekst als: ‘‘I met a gin-soaked queen in Memphis, she tried to take me upstairs for a ride?’’’
Niet alleen mijn hart sloeg een slag over; het was of alles in mijn binnenste even stilstond. ‘Honky Tonk Women’. Dat had ik gezongen. Een nummer dat pas over zeven of acht jaar op de plaat zou worden gezet door een groep die daarna nog eens drie jaar zou moeten wachten voor ze een hit in Amerika hadden. Ik was met mijn gedachten bij heel andere dingen geweest, maar evengoed... Hoe had ik zo dom kunnen zijn?
‘‘‘She blew my nose and then she blew my mind?’’ Op de radio? De radio-inspectie zou een station dat zoiets draaide meteen uit de lucht halen!’
Ik begon me kwaad te maken. Vooral op mezelf... maar niet alleen op mezelf. Ik liep de hele tijd over een evenwichtsbalk, en zij schreeuwde tegen me omdat ik een nummer van de Rolling Stones had gezongen.
‘Rustig maar, Sadie. Het is maar muziek. Ik weet niet waar ik het heb gehoord.’
‘Dat is een leugen, en dat weet jij net zo goed als ik.’
‘Je bent onredelijk. Misschien kan ik beter mijn eigen boodschappen pakken en naar huis gaan.’ Ik probeerde kalm te spreken. Het geluid van mijn stem kwam me erg bekend voor. Zo had ik altijd tegen Christy gesproken als ze dronken thuiskwam, haar blouse half uit haar scheefhangende rok, haar haar helemaal in de war. Om nog maar te zwijgen van de versmeerde lipstick. Van de rand van een glas of van de lippen van een mededrinker?
Alleen al de gedachte daaraan maakte me nog woedender. Weer mis, dacht ik. Ik wist niet of ik Sadie of Christy of mijzelf bedoelde, en op dat moment kon het me ook niet schelen. We zijn woedender dan ooit als we op iets worden betrapt, nietwaar?
‘Ik denk dat je me maar eens moet vertellen waar je dat nummer hebt gehoord, als je hier ooit nog terug wilt komen. En waar je hebt gehoord wat je tegen de jongen van de kassa zei toen hij zei dat hij je kip in een dubbele zak zou doen om te voorkomen dat hij ging lekken.’
‘Ik heb geen idee wat...’
‘‘‘Helemaal te gek, jongen,’’ zei je. Je moet me maar eens vertellen waar je dát hebt gehoord. En chillen en geflipt en nog veel meer van die woorden. Ik wil weten waar je dat alles hebt gehoord. Waarom zeg jij die dingen terwijl niemand anders ze zegt? Ik wil weten waarom je zo bang was voor die stomme Jimla-leus waar je in je slaap over praatte. Ik wil weten waar Derry ligt en waarom het op Dallas lijkt. Ik wil weten of je getrouwd bent geweest, want soms zie ik je met de ringvinger van je linkerhand spelen alsof je daar vroeger een ring had. Ik wil weten waar je was voordat je in Florida was, want Ellie Dockerty zegt dat ze het niet weet, dat sommige van je referenties vals zijn. ‘‘Ze blijken gefabriceerd te zijn,’’ zo stelt ze het.’
Ik wist zeker dat Ellen het niet van Deke had gehoord... maar ze hád het ontdekt. Dat vond ik niet eens zo verbazingwekkend, maar ik was woedend omdat ze het aan Sadie had doorverteld. ‘Ze had niet het recht je dat te vertellen!’
Ze drukte haar sigaret met veel geweld uit en schudde met haar hand toen gloeiende stukjes verkoolde tabak ernaar omhoogsprongen. ‘Soms lijkt het wel of je... ik weet het niet... of je uit een ander universum komt! Waar ze zingen dat ze dronken vrouwen uit M-Memphis gaan naaien! Ik heb geprobeerd mezelf wijs te maken dat het er allemaal niet toe doet, dat l-l-liefde alles overwint, maar dat is niet zo. Liefde overwint geen leugens.’ Haar stem trilde, maar ze huilde niet. En haar ogen bleven strak op de mijne gericht. Had er nou maar alleen woede in gezeten, dan zou het wat gemakkelijker zijn geweest. Maar ze keek ook smekend.
‘Sadie, als je nou maar...’
‘Dat wíl ik niet. Niet meer. Dus kom nou niet meer aanzetten met die onzin dat je niets doet waar jij je voor schaamt of waar ik me voor zou schamen. Zulke dingen moet ik voor mezelf uitmaken. Het komt hierop neer: óf de bezem gaat weg, óf jij moet weg.’
‘Als je het wist, zou je niet...’
‘Vertel het me dan!’
‘Dat kán ik niet.’ De woede sprong als een doorgeprikte ballon uit elkaar, met achterlating van emotionele dofheid. Ik nam mijn blik weg van haar strakke gezicht en keek toen toevallig naar haar bureau. Wat ik daar zag, benam me de adem.
Het was een stapeltje sollicitatiebrieven voor de komende zomer, die ze in Reno zou doorbrengen. De bovenste was bestemd voor Harrah’s Hotel en Casino. Bovenaan had ze in keurige blokletters haar naam geschreven. Haar volledige naam, inclusief de tweede voornaam waarnaar ik haar nooit had gevraagd.
Ik reikte heel langzaam omlaag en legde mijn duimen over haar eerste voornaam en de tweede lettergreep van haar achternaam. Wat overbleef was DORIS DUN.
Ik herinnerde me de dag waarop ik met Frank Dunnings vrouw had gesproken. Ik had toen gedaan alsof ik in onroerend goed handelde en belangstelling voor wijkgebouw West Side had. Ze was twintig jaar ouder geweest dan Sadie Doris Clayton-Dunhill, maar beide vrouwen hadden blauwe ogen, een mooie huid en een slank figuur met volle borsten. Beide vrouwen rookten. Dat alles kon toeval zijn, maar dat was het niet. En dat wist ik.
‘Wat doe je?’ Ze sprak op beschuldigende toon, en de echte vraag was dus: Waarom kom je steeds met uitvluchten aanzetten? Maar ik was niet kwaad meer. Totaal niet.
‘Weet je zeker dat hij niet weet waar je bent?’ vroeg ik.
‘Wie? Johnny? Bedoel je Johnny? Waarom...’ Toen kwam ze tot de conclusie dat het nutteloos was. Dat zag ik aan haar gezicht. ‘George, je moet weggaan.’
‘Maar hij zou erachter kunnen komen,’ zei ik. ‘Want je ouders weten het, en je ouders vonden hem geweldig. Dat heb je zelf gezegd.’
Ik deed een stap naar haar toe. Ze ging een stap terug. Zoals je terugdeinst voor iemand die niet goed bij zijn hoofd blijkt te zijn. Ik zag de angst in haar ogen, en het onbegrip, en nog steeds kon ik niet ophouden. Vergeet niet dat ik zelf ook heel bang was.
‘Ook als je tegen hen zegt dat ze het niet mogen zeggen, krijgt hij het wel uit ze los. Want hij is charmant. Dat is hij toch, Sadie? Als hij niet dwangmatig zijn handen wast, of zijn boeken op alfabet zet, of vertelt hoe walgelijk het is om een erectie te krijgen, is hij heel, heel charmant. In elk geval heeft hij jóú gecharmeerd.’
‘Alsjeblieft, ga weg, George.’ Haar stem beefde.
In plaats daarvan deed ik weer een stap naar haar toe. Ze ging meteen een stap achteruit, kwam tegen de muur... en kromp ineen. Dat laatste was zoiets als een klap in het gezicht van iemand die hysterisch is of koud water dat in het gezicht van een slaapwandelaar wordt gegooid. Ik trok me terug naar de boogpoort tussen de huiskamer en de keuken, met mijn handen tegen de zijkanten van mijn gezicht, als iemand die capituleert. Want dat deed ik.
‘Ik ga nu. Maar Sadie...’
‘Ik kan gewoon niet begrijpen hoe je dit kon doen,’ zei ze. Er waren tranen; ze rolden langzaam over haar wangen. ‘Of waarom je weigert het ongedaan te maken. We hadden het zo goed met elkaar.’
‘Nog steeds.’
Ze schudde haar hoofd. Dat deed ze langzaam maar nadrukkelijk.
Toen ik door de keuken liep, was het of ik zweefde in plaats van liep. Ik plukte het kuipje vanille-ijs uit een van de zakken die op het aanrecht stonden en zette het in het vriesvak van haar koelkast. Tot op zekere hoogte dacht ik dat het alleen maar een nare droom was en dat ik gauw wakker zou worden, maar eigenlijk wist ik wel beter.
Sadie stond in de boogpoort naar me te kijken. Ze had een nieuwe sigaret in haar ene en de sollicitatieformulieren in haar andere hand. Nu ik nog eens goed keek, vertoonde ze een griezelige gelijkenis met Doris Dunning. Dat riep de vraag op waarom ik het niet eerder had gezien. Omdat ik in beslag werd genomen door andere dingen? Of omdat ik nog steeds niet wist hoe immens groot de dingen waren waaraan ik sleutelde?
Ik passeerde de hordeur, bleef op de stoep staan en keek door het gaas naar haar. ‘Wees op je hoede voor hem, Sadie.’
‘Johnny is in veel opzichten in de war, maar hij is niet gevaarlijk,’ zei ze. ‘En mijn ouders zouden hem nooit vertellen waar ik ben. Dat hebben ze beloofd.’
‘Mensen houden zich niet altijd aan beloften, en mensen kunnen bezwijken. Vooral mensen die onder veel druk staan en toch al niet zo stabiel zijn.’
‘Je moet weggaan, George.’
‘Beloof me dat je voor hem op je hoede zult zijn. Dan ga ik weg.’
‘Ik beloof het! Ik beloof het!’ schreeuwde ze. Het was niet goed zoals haar sigaret trillend tussen haar lippen hing, en de combinatie van schrik, angst, verdriet en woede in haar rode ogen was nog veel erger. Ik voelde dat die ogen me helemaal tot aan de auto volgden.
Die vervloekte Rolling Stones.