19

1

Op de middag van 15 september, een donkere regenachtige zaterdag, verscheen George DeMohrenschildt op het toneel. Hij zat achter het stuur van een koffiebruine Cadillac die recht uit een nummer van Chuck Berry leek te zijn gereden. Hij had een man bij zich die ik kende, George Bouhe, en ook een man die ik niet kende – een magere vent met donzig wit haar en de kaarsrechte rug van iemand die een groot deel van zijn leven in het leger heeft doorgebracht en daar nog steeds blij om is. DeMohrenschildt liep naar de achterkant van de auto en maakte de kofferbak open. Ik haalde vlug de richtmicrofoon.

      Toen ik met mijn apparatuur terug was, had Bouhe een inklapbare box onder zijn arm en had het militaire type zijn armen vol speelgoed. DeMohrenschildt kwam met lege handen, en hij liep voor de twee anderen uit de verandatrap op, zijn hoofd omhoog en zijn borst naar voren. Hij was lang en stevig gebouwd. Zijn grijzende haar was vanaf zijn brede voorhoofd opzij gekamd en had daarmee – althans voor mij – een uitstraling van Aanschouwt mijn werken, gij machtigen, en wanhoopt, want ik ben GEORGE.

      Ik sloot de bandrecorder aan, zette de koptelefoon op en hield het kommetje met de microfoon schuin in de richting van de overkant.

      Marina was niet te zien. Lee zat op de bank en las bij het licht van de lamp op het bureau een dikke pocket. Toen hij voetstappen op de veranda hoorde, keek hij fronsend op en gooide zijn boek op de salontafel. Weer die verrekte immigranten, hoorde ik hem denken.

      Maar hij ging toch opendoen. Hij stak zijn hand uit naar de onbekende grijze man op zijn veranda, en DeMohrenschildt verraste hem – en mij – door hem in zijn armen te trekken en op beide wangen te kussen. Toen hield hij hem bij zijn schouders van zich af. Hij had een diepe stem en sprak met een accent – eerder Duits dan Russisch, dacht ik. ‘Laat me eens kijken naar een jongeman die zo’n grote reis heeft gemaakt en met al zijn idealen is teruggekomen!’ Toen omhelsde hij Lee opnieuw. Oswalds hoofd was heel even boven de schouder van de grotere man te zien, en ik zag iets wat nog verrassender was: Lee Harvey Oswald glimlachte.

2

Marina kwam met June in haar armen uit de babykamer. Ze slaakte een kreet van plezier toen ze Bouhe zag en bedankte hem voor de box en voor wat ze in haar gebrekkige Engels de ‘speelgoeden’ noemde. Bouhe stelde de magere man voor als Lawrence Orlov – kolonél Lawrence Orlov – en DeMohrenschildt als ‘een vriend van de Russische gemeenschap’.

      Bouhe en Orlov bouwden de box midden in de kamer op. Marina stond bij hen in het Russisch te praten. Net als Bouhe kon Orlov zijn blik bijna niet van de jonge Russische moeder wegnemen. Marina droeg een overgooier en een korte broek met daaronder benen die een eeuwigheid doorgingen. Lees glimlach was weg. Hij trok zich terug in zijn gebruikelijke somberheid.

      Maar DeMohrenschildt stond dat niet toe. Hij zag Lees pocket liggen, vloog op de salontafel af en pakte hem op. ‘Atlas in staking?’ Hij sprak alleen tegen Lee en negeerde de anderen, die de nieuwe box bekeken. ‘Ayn Rand? Wat doet een jonge revolutionair híérmee?’

      ‘Ken uw vijand,’ zei Lee, en toen DeMohrenschildt bulderde van het lachen, kwam Lees glimlach weer tevoorschijn.

      ‘En wat vind je van de hartenkreet van mevrouw Rand?’ Dat trof me toen ik het afspeelde. Ik luisterde twee keer naar die woorden, en toen wist ik het weer: Mimi Corcoran had bijna exact dezelfde woorden gebruikt toen ze me naar De vanger in het koren vroeg.

      ‘Ik denk dat ze van het giftige aas heeft gegeten,’ zei Oswald. ‘En nu verdient ze geld door het aan andere mensen te verkopen.’

      ‘Precies, mijn vriend. Ik heb het nooit beter horen zeggen. Er komt een dag waarop de Rands van deze wereld voor hun misdaden zullen boeten. Geloof je dat?’

      ‘Ik weet het,’ zei Lee. Hij zei het op nuchtere toon.

      DeMohrenschildt klopte op de bank. ‘Kom bij me zitten. Ik wil over je avonturen in het moederland horen.’

      Bouhe en Orlov kwamen naar Lee en DeMohrenschildt toe. Er werd veel heen en weer gepraat in het Russisch. Lee keek aarzelend, maar toen DeMohrenschildt iets tegen hem zei, ook in het Russisch, knikte Lee en sprak hij even tegen Marina. Zijn snelle handgebaar in de richting van de deur was duidelijk genoeg: Toe dan, ga maar.

      DeMohrenschildt gooide zijn autosleutels naar Bouhe, die ze liet vallen. DeMohrenschildt en Lee wisselden een geamuseerde blik toen Bouhe ze van het vuile groene vloerkleed pakte. Toen gingen ze weg, Marina met de baby in haar armen. Ze vertrokken in DeMohrenschildts slee van een Cadillac.

      ‘Nu hebben we rust, mijn vriend,’ zei DeMohrenschildt. ‘En nu maken de mannen hun portefeuille open. Dat is toch goed?’

      ‘Ik krijg er genoeg van dat ze altijd hun portefeuilles openmaken,’ zei Lee. ‘Zo langzamerhand vergeet Rina dat we niet naar Amerika zijn gekomen om een koelkast en een stel jurken te kopen.’

      DeMohrenschildt wuifde dat weg. ‘Zweet van de rug van het kapitalistische varken. Man, is het niet erg genoeg dat je in dit troosteloze huis woont?’

      ‘Het is niet veel soeps, hè?’ zei Lee.

      DeMohrenschildt klopte hem zo hard op de rug dat de kleinere man bijna van de bank viel. ‘Kop op! Wat je nu neemt, geef je later duizendvoudig terug. Dat geloof je toch ook?’ En toen Lee knikte: ‘Nou, vertel me eens hoe de zaken ervoor staan in Rusland, kameraad – mag ik kameraad zeggen, of heb je een hekel aan die aanspreekvorm?’

      ‘Je mag zeggen wat je wilt,’ zei Oswald met een glimlachje. Ik zag dat hij zich voor DeMohrenschildt openstelde zoals een bloem zich voor de zon opent na dagen van regen.

      Lee praatte over Rusland. Hij was langdradig en pompeus. Ik was niet erg geïnteresseerd in zijn verhaal over de communistische bureaucratie die aan de haal was gegaan met alle geweldige vooroorlogse socialistische idealen van het land (hij sloeg Stalins Grote Zuivering uit de jaren dertig over). En ik interesseerde me ook niet voor zijn opinie dat Nikita Chroesjtsjov een idioot was; dezelfde loze praatjes kon je over Amerikaanse leiders horen in alle kapperszaken en schoenpoetskramen van ons eigen land. Misschien zou Oswald over veertien maanden de loop van de geschiedenis veranderen, maar hij was een zeurpiet.

      Daarentegen vond ik de manier waarop DeMohrenschildt naar hem luisterde wel belangwekkend. Hij deed dat zoals de charmantste en innemendste mensen van de wereld luisteren. Hij stelde altijd op het juiste moment de juiste vraag, maakte geen onrustige bewegingen en nam zijn blik geen moment van het gezicht van de spreker weg. Degene die tegen hem sprak, voelde zich daardoor de deskundigste, briljantste en diepzinnigste persoon op de planeet. Misschien was dit de eerste keer in Lees leven dat er zo aandachtig naar hem werd geluisterd.

      ‘Voor zover ik zie, is er maar één hoop voor het socialisme,’ zei Lee tot slot, ‘en dat is Cuba. Daar is de revolutie nog zuiver. Ik hoop er op een dag naartoe te gaan. Misschien word ik zelfs Cubaans staatsburger.’

      DeMohrenschildt knikte ernstig. ‘Dat zou een heel goede keuze zijn. Ik ben er vaak geweest, voordat de huidige Amerikaanse regering het moeilijk maakte daarheen te reizen. Het was een mooi land... en dankzij Fidel is het nu ook een mooi land dat toebehoort aan de mensen die er wonen.’

      ‘Ik weet het.’ Lee straalde.

      ‘Maar!’ DeMohrenschildt stak een belerende vinger op. ‘Als je denkt dat de Amerikaanse kapitalisten Fidel, Raúl en Che hun gang laten gaan, leef je in een droomwereld. De raderen draaien al. Ken je die Walker?’

      Ik spitste mijn oren.

      ‘Edwin Walker? De generaal die ontslagen is?’ zei Lee.

      ‘Ja, die.’

      ‘Ik weet wie dat is. Hij woont in Dallas. Hij stelde zich kandidaat voor gouverneur, maar werd ingemaakt. Daarna ging hij naar Mississippi om Ross Barnett bij te staan toen James Meredith de universiteit daar integreerde. Het is een segregationistische kleine Hitler.’

      ‘Een racist is hij zeker, maar voor hem zijn de segregationistische zaak en de Ku Klux Klan alleen maar een voorwendsel. Hij ziet in de voorvechters van negerrechten alleen maar socialisten die het op hem en zijn slag hebben voorzien. James Meredith? Een communist! De NAACP? Een dekmantel. De SNCC? Zwart aan de buitenkant, rood vanbinnen!’

      ‘Ja,’ zei Lee, ‘zo werken ze.’

      Ik kon niet nagaan of DeMohrenschildt echt geloofde in de dingen die hij zei of dat hij het alleen maar leuk vond Lee op stang te jagen. ‘En wat zien de Walkers, Barnetts, Billy Graham, Billy James Hargis en meer van die opzwepende fanatieke predikanten als het kloppend hart van dat slechte nikkerknuffelende communistische monster? Rusland!’

      ‘Ik weet het.’

      ‘En waar zien ze de graaiende hand van het communisme op maar honderdvijftig kilometer afstand van de kust van de Verenigde Staten? Op Cuba! Walker heeft het uniform niet meer aan, maar zijn beste vriend nog wel. Weet je over wie ik het heb?’

      Lee schudde zijn hoofd. Hij nam zijn blik geen moment van DeMohrenschildts gezicht weg.

      ‘Curtis LeMay. Ook een racist die achter elke struik een communist ziet. Wat willen Walker en LeMay dat Kennedy doet? Cuba bombarderen! En dan een invasie op Cuba uitvoeren! En Cuba tot de eenenvijftigste staat van de Verenigde Staten maken! Ze zijn diep vernederd door het Varkensbaai-incident en dat heeft ze alleen maar vastbeslotener gemaakt!’ DeMohrenschildt maakte zijn eigen uitroeptekens door met zijn vuist tegen zijn dij te slaan. ‘Mannen als LeMay en Walker zijn veel gevaarlijker dan dat kreng van Rand, en niet omdat ze vuurwapens hebben. Nee, omdat ze volgelingen hebben!’

      ‘Ik ken de gevaren,’ zei Lee. ‘Ik ben hier in Fort Worth bezig een Handen Af Van Cuba-groep op te richten. Ik heb al meer dan tien belangstellenden.’

      Dát was brutaal. Voor zover ik wist, had Lee in Fort Worth niets anders georganiseerd dan een heleboel aluminium tochtdeuren, plus de droogmolen in de achtertuin, die enkele keer dat Marina hem kon overhalen de luiers van de baby daaraan te hangen.

      ‘Je moet wel snel zijn,’ zei DeMohrenschildt grimmig. ‘Cuba is een reclamebord voor revolutie. Als de onderdrukte volkeren van Nicaragua, Haïti en de Dominicaanse Republiek naar Cuba kijken, zien ze een vredige, agrarische, socialistische samenleving waar de dictator is verdreven en de agenten van de geheime politie zijn weggejaagd, soms met hun wapenstokken in hun dikke reet!’

      Lee gilde van het lachen.

      ‘Ze zien dat de grote suikerplantages en de uitbuitende boerderijen van United Fruit zijn overgedragen aan de boeren. Ze zien dat Standard Oil is weggejaagd. Ze zien dat de casino’s, allemaal in handen van de Lansky-maffia...’

      ‘Dat weet ik,’ zei Lee.

      ‘... zijn gesloten. De seksshows met ezels zijn stopgezet, mijn vriend, en de vrouwen die hun lichaam verkochten – en de lichamen van hun dóchters – hebben weer eerlijk werk gevonden. Een dagloner die onder dat zwijn van een Batista op straat gestorven zou zijn, gaat nu naar een ziekenhuis en wordt daar als mens behandeld. En waarom? Omdat onder Fidel de dokter en de dagloner elkaars gelijken zijn!’

      ‘Dat weet ik,’ zei Lee. Dat was zijn standaardantwoord.

      DeMohrenschildt sprong van de bank en liep om de nieuwe box heen. ‘Denk je dat Kennedy en zijn Ierse kliek dat reclamebord overeind laten staan? Die vuurtoren die een boodschap van hoop uitstraalt?’

      ‘Ik mag Kennedy eigenlijk wel,’ zei Lee, alsof hij zich daarvoor schaamde. ‘Ondanks de Varkensbaai. Dat was een plan van Eisenhower, weet je.’

      ‘Het grootste deel van het GSA houdt van president Kennedy. Weet je wat ik met het GSA bedoel? Ik kan je verzekeren dat het fanatieke kreng dat Atlas in staking schreef het weet. Het Grote Stomme Amerika, dat bedoel ik. De burgers van dat land leven blij en sterven tevreden als ze een koelkast hebben die ijs kan maken, en twee auto’s in hun garage en  Sunset Strip op de buis. Het Grote Stomme Amerika houdt van Kennedy’s glimlach. O ja. Jazeker. Hij heeft een geweldige glimlach; dat geef ik toe. Maar zei Shakespeare niet dat een man kan glimlachen en glimlachen, en toch een schurk zijn? Weet je dat Kennedy het groene licht heeft gegeven aan een CIA-plan om Castro te vermoorden? Ja! Ze hebben al drie of vier pogingen gedaan – die telkens mislukt zijn, goddank. Ik heb dat gehoord van mijn oliecontacten in Haïti en de Dominicaanse Republiek, Lee, en het is goede informatie.’

      Lee gaf blijk van ontzetting.

      ‘Maar Fidel heeft een sterke vriend aan Rusland,’ ging DeMohrenschildt verder, nog steeds heen en weer lopend. ‘Het is niet het Rusland van Lenins dromen – of van de jouwe of de mijne – maar ze hebben daar misschien hun eigen redenen om Fidel te helpen wanneer Amerika alsnog een invasie onderneemt. En let op mijn woorden: Kennedy gaat het proberen, en gauw ook. Hij zal naar LeMay luisteren. Hij zal naar Dulles en Angleton van de CIA luisteren. Zodra hij een goed voorwendsel heeft, gaat hij erop af, alleen om de wereld te laten zien dat hij ballen heeft.’

      Ze praatten door over Cuba. Toen de Cadillac terugkwam, stond de achterbank vol boodschappen – genoeg voor een maand, leek het wel.

      ‘Shit,’ zei Lee. ‘Ze zijn terug.’

      ‘En we zijn blij ze te zien,’ zei DeMohrenschildt vriendelijk.

      ‘Blijf eten,’ zei Lee. ‘Rina kan niet zo goed koken, maar...’

      ‘Ik moet gaan. Mijn vrouw wacht gespannen op mijn verslag, en ik heb haar iets goeds te vertellen! Zal ik haar de volgende keer meebrengen?’

      ‘Ja, goed.’

      Ze liepen naar de deur. Marina praatte met Bouhe en Orlov en intussen tilden de twee mannen dozen met conservenblikken uit de kofferbak. Maar ze praatte niet alleen; ze flirtte ook een beetje. Bouhe zag eruit alsof hij elk moment op de knieën kon gaan.

      Op de veranda zei Lee iets over de FBI. DeMohrenschildt vroeg hem hoe vaak. Lee stak drie vingers op. ‘Een agent die Fain heet. Hij is twee keer geweest. En een zekere Hosty.’

      ‘Kijk ze recht in de ogen en geef antwoord op hun vragen!’ zei DeMohrenschildt. ‘Je hebt niets te vrezen, Lee, niet alleen omdat je onschuldig bent, maar ook omdat je aan de goede kant staat!’

      De anderen keken nu naar hem... en zij niet alleen. De springtouwmeisjes waren verschenen. Ze stonden in de geul die in ons blok van Mercedes Street als trottoir diende. DeMohrenschildt had een publiek, en daar trad hij voor op.

      ‘Je bent ideologisch toegewijd, Oswald, en dus komen ze. De Hoover-bende! Weten wij veel, misschien kijken ze op dit moment naar je, misschien verderop in de straat, misschien vanuit dat huis daar aan de overkant!’

      DeMohrenschildt wees met zijn vinger naar mijn dichtgetrokken gordijnen. Lee draaide zich daarnaar om. Ik bleef roerloos in de schaduw staan, blij dat ik het tupperwarekommetje had neergezet, al zat er nu een laag isolatieband omheen.

      ‘Ik ken ze. Hebben zij en hun neven van de CIA me niet al vaak bezocht? Hebben ze niet geprobeerd me te intimideren, me mijn Russische en Zuid-Amerikaanse vrienden te laten aangeven? Noemden ze me na de oorlog geen verkapte nazi? Hebben ze niet beweerd dat ik de tonton macoutes heb ingehuurd om mijn concurrenten, die dezelfde olieconcessies in Haïti in de wacht probeerden te slepen, te slaan en te martelen? Hebben ze me er niet van beschuldigd dat ik Papa Doc heb omgekocht en voor de moord op Trujillo heb betaald? Ja, ja, dat alles en nog meer!’

      De springtouwmeisjes keken met open mond naar hem. Marina ook. Als hij eenmaal op dreef was, kreeg George DeMohrenschildt iedereen in zijn ban.

      ‘Je moet moedig zijn, Lee! Als ze komen, stap dan naar voren! Laat ze dit zien!’ Hij pakte zijn overhemd vast en trok het open. Knopen sprongen eraf en kletterden op de veranda. De springtouwmeisjes hielden van schrik hun adem in; ze vergaten zelfs te giechelen. In tegenstelling tot de meeste Amerikaanse mannen in die tijd droeg DeMohrenschildt geen hemd. Zijn huid had de kleur van geolied mahoniehout. Slappe borsten hingen aan oude spieren. Hij sloeg met zijn rechtervuist boven zijn linkertepel. ‘Zeg tegen ze: ‘‘Hier is mijn hart, en mijn hart is zuiver, en mijn hart behoort toe aan de zaak waarvoor ik strijd!’’ Zeg tegen ze: ‘‘Zelfs als Hoover mijn hart uit mijn lijf rukt, blijft het nog steeds slaan, en duizend harten zullen in hetzelfde ritme slaan. En dan tienduizend! Dan honderdduizend! Dan een miljoen!”’

      Orlov zette de doos met blikjes neer om zacht en satirisch te applaudisseren. Marina’s wangen vlamden op van kleur. Lees gezicht was het interessantste. Net als Paulus van Tarsus op de weg naar Damascus had hij een openbaring gehad.

      De schellen waren hem van de ogen gevallen.

3

Ik vond DeMohrenschildts preek en capriolen met zijn overhemd – die niet zoveel anders waren dan de trucs van de rechtse evangelisten op wie hij zo afgaf – diep verontrustend. Ik had gehoopt dat ik DeMohrenschildt als factor van betekenis bij de moordaanslag op Walker en dus ook bij de moord op Kennedy min of meer kon wegstrepen als ik de twee mannen met elkaar had horen praten. Dat laatste was nu gebeurd, maar het had de dingen slechter in plaats van beter gemaakt.

      Eén ding leek duidelijk: het werd tijd om afscheid van Mercedes Street te nemen, een afscheid zonder tranen. Ik had de benedenwoning van 214 West Neely gehuurd. Op 24 september stouwde ik mijn weinige kleren, mijn boeken en mijn schrijfmachine in mijn oude Ford Sunliner en bracht ik alles naar Dallas.

      De twee dikke dames hadden een zwijnenstal met de stank van een ziekenkamer achtergelaten. Ik maakte de woning zelf schoon, blij dat Al’s konijnenhol naar een tijd leidde waarin spuitbussen met luchtverfrisser te krijgen waren. Ik kocht een portable tv op een rommelmarkt en zette hem op het aanrecht naast het fornuis (dat ik in gedachten Het Museum van Antiek Vet noemde). Terwijl ik veegde, waste, boende en spoot, keek ik naar misdaadseries als The Untouchables en comedy’s als Car 54, Where Are You? Als er ’s avonds een eind kwam aan het bonken en schreeuwen van de kinderen op de bovenverdieping, ging ik naar bed en sliep ik als een os. Ik droomde niet.

      Ik hield mijn woning in Mercedes Street aan, maar kreeg in 2703 niet veel meer te zien. Soms zette Marina de baby in een wagentje (ook een geschenk van haar oude bewonderaar Bouhe) en liep ze met haar naar het parkeerterrein van het pakhuis en terug. ’s Middags, als de school uit was, liepen de springtouwmeisjes vaak met hen mee. Marina sprong zelfs een paar keer mee en zei dan een versje op in het Russisch. De baby moest lachen toen ze haar moeder op en neer zag springen en die grote wolk van donker haar door de lucht zag vliegen. De springtouwmeisjes lachten ook. Marina vond het niet erg. Ze praatte veel met hen en keek nooit geërgerd als ze giechelden en haar verbeterden. Ze keek eigenlijk wel blij. Lee wilde haar geen Engels leren, maar ze leerde het toch. Goed zo.

      Op 2 oktober 1962 merkte ik bij het wakker worden dat er een spookachtige stilte in mijn woning aan Neely Street heerste: geen rennende voeten boven me, geen jonge moeder die tegen de oudste twee schreeuwde dat ze naar school moesten. Ze waren midden in de nacht verhuisd.

      Ik ging naar boven en probeerde of mijn sleutel op hun deur paste. Dat bleek niet het geval te zijn, maar het was een eenvoudig veerslot en ik kreeg het gemakkelijk open met een kleerhanger. Ik zag een lege boekenkast in de huiskamer. Ik boorde een gaatje in de vloer, sloot de tweede lamp met afluisterapparaatje aan en leidde de draad naar mijn benedenwoning. Toen zette ik de boekenkast eroverheen.

      Het apparaatje deed het prima, maar het slimme Japanse recordertje ging alleen aan wanneer mensen kwamen kijken of ze de woning wilden huren en dan ook even de lamp probeerden. Het waren kijkers, geen huurders. Totdat de Oswalds er kwamen wonen, had ik het adres aan Neely Street voor mij alleen. Na de herrie van Mercedes Street was dat een opluchting, al miste ik de springtouwmeisjes wel een beetje. Ze waren mijn Griekse koor.

4

Ik sliep ’s nachts in mijn woning in Dallas en zag Marina overdag met de baby door Fort Worth lopen. Terwijl ik op die manier door het leven ging, was er een andere waterscheiding uit de jaren zestig op komst, maar ik ging eraan voorbij. Ik werd in beslag genomen door de Oswalds, die het weer moeilijk kregen.

      Op een dag in de tweede week van oktober kwam Lee thuis van zijn werk. Marina liep met June te wandelen. Ze spraken elkaar aan het begin van het pad aan de overkant. Aan het eind van het gesprek vroeg Marina in het Engels: ‘Wat is ont-slag?’

      Hij legde het in het Russisch uit. Marina spreidde haar handen in de trant van niets-aan-te-doen en omhelsde hem. Lee kuste haar wang en pakte de baby uit het wagentje. June lachte toen hij haar hoog boven zijn hoofd hield en graaide met haar handjes naar zijn haar. Ze gingen samen naar binnen. Een gelukkig gezinnetje dat tijdelijk tegenslag ondervond maar de moed erin hield.

      Dat duurde tot vijf uur ’s middags. Ik wilde net weer naar Neely Street vertrekken toen ik Marguerite Oswald zag naderen vanaf de bushalte in Winscott Road.

      Zwaar weer op komst, dacht ik, en wat had ik gelijk!

      Opnieuw ontweek Marguerite de nog steeds niet gerepareerde losse tree van het verandatrapje; opnieuw ging ze naar binnen zonder te kloppen. Het vuurwerk barstte meteen los. Het was een warme avond en de ramen aan de overkant stonden open. Ik hoefde mijn richtmicrofoon niet eens te gebruiken. Lee en zijn moeder schreeuwden elkaar in het gezicht.

      Het bleek dat hij helemaal niet ontslagen was bij lasbedrijf Leslie; hij was gewoon weggelopen. De baas had Vada Oswald gebeld om te vragen waar hij was, want ze kwamen mensen tekort, en toen Roberts vrouw hem niet kon helpen, belde hij Marguerite.

      ‘Ik lóóg voor je, Lee!’ schreeuwde Marguerite. ‘Ik zei dat je griep had! Waarom laat je me altijd voor je liegen?’

      ‘Ik laat je helemaal niets doen!’ schreeuwde hij terug. Ze stonden neus aan neus in de huiskamer. ‘Ik laat je niets doen, en jij doet het toch!’

      ‘Lee, hoe wil je je gezin onderhouden? Je hebt een baan nodig!’

      ‘O, ik vind wel een baan! Maak je maar geen zorgen, ma!’

      ‘Wáár?’

      ‘Dat weet ik niet...’

      ‘O, Lee! Hoe wil je de huur betalen?’

      ‘... maar zij heeft veel vrienden.’ Hij wees met zijn duim naar Marina, die ineenkromp. ‘Je hebt niet veel aan ze, maar daar zijn ze tenminste goed voor. Je moet hier weg, ma. Ga naar huis. Gun me een beetje rust.’

      Marguerite vloog op de box af. ‘Waar komt die vandaan?’

      ‘De vrienden over wie ik je vertelde. De helft van hen is rijk en de andere helft probeert het te worden. Ze mogen graag met Rina praten.’ Lee trok een smalend gezicht. ‘En de ouwetjes mogen graag naar haar tieten loeren.’

      ‘Lee!’ Een geschokte stem, maar de uitdrukking op haar gezicht was... blij? Was mamotsjka blij met de woede die ze in de stem van haar zoon had gehoord?

      ‘Ga weg, ma. Gun ons wat rust.’

      ‘Begrijpt ze dat mannen die dingen weggeven altijd iets in ruil willen? Nou, Lee?’

      Maak dat je wegkomt!’ Hij schudde met zijn vuisten, sprong bijna op en neer van machteloze woede.

      Marguerite glimlachte. ‘Je bent van streek. Natuurlijk ben je dat. Ik kom terug als je je beter kunt beheersen. En dan help ik je. Ik wil altijd helpen.’

      Toen vloog ze abrupt op Marina en de baby af. Het leek wel of ze hen wilde aanvallen. Ze bedekte Junes gezicht met kussen en liep toen met grote stappen door de kamer. Bij de deur draaide ze zich om en wees naar de box. ‘Zeg tegen haar dat ze dat ding moet schoonboenen, Lee. Op afdankertjes van andere mensen zitten vaak bacillen. Als de baby ziek wordt, heb jij geen geld voor de dokter.’

      ‘Ma! Ga weg!’

      ‘Ik ga al.’ Zo kalm als het maar kon. Ze bewoog haar vingers even heen en weer – ta-da! – en ging weg.

      Marina liep naar Lee toe, met de baby als schild voor zich uit. Ze praatten. Toen schreeuwden ze. De solidariteit binnen het gezin was het raam uit gevlogen; daar had Marguerite voor gezorgd. Lee nam de baby over, wiegde haar in de kromming van zijn arm en stompte toen met zijn andere arm – zonder enige waarschuwing – zijn vrouw in haar gezicht. Marina ging tegen de vlakte, hard huilend en bloedend uit haar mond en neus. Lee keek naar haar. De baby huilde ook. Lee streelde Junes fijne haar, kuste haar wang, wiegde haar nog wat in zijn arm. Marina kwam weer in zicht. Ze krabbelde overeind. Lee schopte haar in haar zij en ze viel weer op de vloer. Ik zag alleen de wolk van haar haar.

      Ga bij hem weg, dacht ik, al wist ik dat zij het niet zou denken. Ga met de baby bij hem weg. Ga naar George Bouhe. Deel desnoods het bed met hem, maar ga onmiddellijk bij dat magere, door zijn moeder geterroriseerde monster weg.

      Maar Lee was juist degene die wegging, in elk geval tijdelijk. Ik zag hem niet meer in Mercedes Street terug.

5

Het was de eerste keer dat ze uit elkaar gingen. Lee ging naar Dallas om werk te zoeken. Ik weet niet waar hij daar verbleef. Volgens Al’s notities was het in het YMCA, maar dat bleek niet zo te zijn. Misschien had hij een kamer genomen in een van de goedkope pensions in de binnenstad. Ik maakte me geen zorgen. Ik wist dat ze samen weer boven water zouden komen om de woning boven me te huren, en voorlopig had ik genoeg van hem. Het was een zegen om niet meer naar de vertraagde stem te hoeven luisteren waarmee hij tien keer in elk gesprek ‘Dat weet ik’ zei.

      Dankzij George Bouhe kwam het goed met Marina. Niet lang na het bezoek van Marguerite en het vertrek van Lee kwamen ­Bouhe en een andere man met een Chevrolet pick-up om haar te helpen verhuizen. Toen de pick-up bij 2703 Mercedes Street wegreed, zaten moeder en dochter in de laadbak. Er lagen dekens in de roze koffer die Marina uit Rusland had meegebracht, en in dat geïmproviseerde nestje lag June te slapen. Toen de pick-up zich in beweging zette, legde Marina haar hand op de borst van het kleine meisje. De springtouwmeisjes keken toe, en Marina zwaaide naar hen. Ze zwaaiden terug.

6

Ik vond het adres van George DeMohrenschildt in het telefoonboek van Dallas en volgde hem twee keer. Ik wilde weten met wie hij ontmoetingen had, maar als het een CIA-man was, of een lid van de Lansky-maffia, of een andere mogelijke samenzweerder, denk ik niet dat ik dat zou hebben ontdekt. Ik kan alleen maar zeggen dat hij niemand ontmoette die verdacht op mij overkwam. Hij ging naar zijn werk; hij ging naar de Dallas Country Club, waar hij tenniste of met zijn vrouw ging zwemmen; ze gingen naar een paar striptenten. Hij viel de danseressen niet lastig, maar had de neiging de borsten en billen van zijn vrouw in het openbaar te betasten. Blijkbaar vond ze dat niet erg.

      Twee keer had hij een ontmoeting met Lee. Dat gebeurde een keer in de favoriete stripclub van DeMohrenschildt. Lee voelde zich daar blijkbaar niet op zijn gemak, en ze bleven niet lang. De tweede keer lunchten ze in een cafetaria in Browder Street. Daar bleven ze tot bijna twee uur ’s middags en dronken ze al pratend eindeloos veel koffie. Lee maakte aanstalten om op te staan, veranderde van gedachten en bestelde weer iets. De serveerster bracht hem een stuk taart, en hij gaf haar iets wat ze na een vluchtige blik in de zak van haar schort stopte. Toen ze weggingen, volgde ik hen niet, maar ging ik naar de serveerster toe en vroeg ik of ik mocht zien wat de jongeman haar had gegeven.

      ‘U mag het hebben,’ zei ze, en ze gaf me een geel papier met grote zwarte letters aan de bovenkant: HANDEN AF VAN CUBA! Het pamflet drong er bij ‘geïnteresseerde personen’ op aan lid te worden van de afdeling Dallas-Fort Worth van die geweldige organisatie. LAAT U NIET DOOR DE AMERIKAANSE REGERING BEDRIEGEN! SCHRIJF NAAR POSTBUS 1919 VOOR GEGEVENS OVER KOMENDE BIJEENKOMSTEN.

      ‘Waar praatten ze over?’ vroeg ik.

      ‘Bent u van de politie?’

      ‘Nee, ik geef betere fooien dan de politie,’ zei ik, en ik gaf haar een briefje van vijf.

      ‘Die dingen,’ zei ze, en ze wees naar het pamflet dat Oswald ongetwijfeld op zijn nieuwe werkplek had gedrukt. ‘Cuba. Alsof mij dat wat kan verrotten.’

      Maar nog geen week later, op de avond van 22 oktober, praatte president Kennedy ook over Cuba. En toen kon het iederéén wel wat verrotten.

7

Het is een bluescliché dat je je water pas mist als de bron is opgedroogd, maar tot aan het najaar van 1962 besefte ik niet dat het ook van toepassing was op het gedribbel van kleine voeten dat je plafond laat trillen. Toen het gezin boven me weg was, leek het in 214 West Neely of het spookte. Ik miste Sadie en maakte me bijna obsessief zorgen over haar. Of streep dat ‘bijna’ maar door. Ellie Dockerty en Deke Simmons namen mijn waarschuwing voor haar man niet serieus. Voor zover ik wist, nam Sadie die waarschuwing zelf ook niet serieus. Ze dacht dat ik haar bang wilde maken met John Clayton om te voorkomen dat ze me helemaal uit haar leven verbande. Ze wisten geen van allen dat als je ‘Sadie’ wegliet, haar naam maar één lettergreep van ‘Doris Dunning’ verschilde. Ze wisten geen van allen van de harmonie waarnaar het verleden streefde, een harmonie die ik blijkbaar zelf in het leven riep, alleen door mijn aanwezigheid in het Land van Langgeleden. Als dat het geval was, wiens schuld zou het dan zijn als Sadie iets overkwam?

      De nare dromen kwamen terug. De Jimla-dromen.

      Ik volgde George DeMohrenschildt niet meer en maakte ’s middags lange wandelingen om pas om negen of zelfs tien uur naar West Neely Street terug te keren. Tijdens die wandelingen dacht ik aan Lee, die nu als fototechnicus bij Jaggars-Chiles-Stovall werkte, een drukkerij in Dallas. Of aan Marina, die tijdelijk was ingetrokken bij een pas gescheiden vrouw die Elena Hall heette. Mevrouw Hall werkte voor de tandarts van George Bouhe, en die tandarts had achter het stuur van de pick-up gezeten op de dag dat Marina en June uit het krot in Mercedes Street waren vertrokken. Ze kon maar beter bij Lee vandaan blijven, maar ik wist dat ze dat niet zou doen.

      Ik dacht vooral aan Sadie. En Sadie. En Sadie.

      Toen ik me tijdens een van die wandelingen een keer niet alleen gedeprimeerd voelde maar ook dorst had, ging ik naar een buurtcafé, De Klimop, en bestelde daar een biertje. De jukebox stond uit en de klanten waren ongewoon stil. Toen de serveerster mijn bier voor me neerzette en zich meteen omdraaide naar de tv boven de bar, besefte ik dat iedereen naar de man keek die ik was komen redden. Hij was bleek en ernstig. Er zaten wallen onder zijn ogen.

      ‘Om deze offensieve opbouw een halt toe te roepen wordt er een strikt embargo opgelegd aan al het offensieve materieel dat naar Cuba wordt vervoerd. Alle schepen die op weg zijn naar Cuba, zullen worden teruggestuurd als er offensieve wapens aan boord blijken te zijn.’

      ‘Jezus christus!’ zei een man met een cowboyhoed. ‘Wat denkt hij dat de Russen dááraan gaan doen?’

      ‘Hou je kop, Bill,’ zei de barkeeper. ‘We willen dit horen.’

      ‘Het wordt het beleid van deze natie,’ ging Kennedy verder, ‘dat we elke kernraket die vanuit Cuba wordt afgevuurd, op welke natie in het westelijk halfrond dan ook, zullen beschouwen als een aanval van de Sovjet-Unie op de Verenigde Staten, een aanval die tot verregaande represailles tegen de Sovjet-Unie zal leiden.’

      Een vrouw aan het eind van de bar kreunde en greep naar haar maag. De man naast haar sloeg zijn arm om haar heen, en ze legde haar hoofd tegen zijn schouder.

      Op Kennedy’s gezicht zag ik angst en vastbeslotenheid, beide in gelijke mate. Ik zag ook leven – volledige betrokkenheid bij het werk dat hij deed. Hij was nog precies dertien maanden verwijderd van de kogel die hem zou doden.

      ‘Ik heb onze basis in Guantánamo versterkt. Dat was een noodzakelijke militaire voorzorgsmaatregel. Ook heb ik vandaag de gezinsleden van ons personeel aldaar geëvacueerd.’

      ‘Een rondje voor het hele huis,’ riep Bill de cowboy plotseling uit. ‘Want dit lijkt me het einde van de rit, amigos.’ Hij legde twee twintigjes naast zijn whiskyglas, maar de barkeeper maakte geen aanstalten ze op te pakken. Hij keek naar Kennedy, die nu voorzitter Chroesjtsjov opriep ‘deze clandestiene, roekeloze en provocatieve bedreiging van de wereldvrede’ weg te nemen.

      De serveerster die me mijn bier had gebracht, een afgebeulde vrouw van een jaar of vijftig met peroxideblond haar, barstte opeens in tranen uit. Dat gaf voor mij de doorslag. Ik liet me van mijn kruk zakken, liep tussen de tafels door waaraan mannen en vrouwen als ernstige kinderen naar de televisie zaten te kijken, en stapte een van de telefooncellen naast de speelautomaat in.

      De telefoniste zei dat ik veertig cent in de gleuf moest doen voor de eerste drie minuten. Ik deed er twee kwartjes in. De munttelefoon maakte een zacht galmend geluid. Zwakjes kon ik Kennedy nog met die nasale New England-stem horen praten. Hij beschuldigde Andrej Gromyko, de Sovjet-minister van Buitenlandse Zaken, nu van leugens. Hij draaide er niet omheen.

      ‘Ik verbind u nu door, meneer,’ zei de telefoniste. Toen gooide ze eruit: ‘Luistert u naar de president? Zo niet, dan zou u uw tv of radio moeten aanzetten.’

      ‘Ik luister,’ zei ik. Sadie zou ook luisteren. Sadie, wier man een heleboel apocalyptische onzin had uitgekraamd, met een dun laagje wetenschap eroverheen. Sadie, wier politieke vriend haar had verteld dat er iets groots te gebeuren stond in het Caribisch gebied. Een kookpunt, waarschijnlijk op Cuba.

      Ik wist niet wat ik moest zeggen om haar te troosten, maar dat bleek het probleem niet te zijn. De telefoon ging en ging maar. Dat beviel me niet. Waar was ze om halfnegen op een maandagavond in Jodie? In de bioscoop? Dat geloofde ik niet.

      ‘Meneer, er wordt niet opgenomen.’

      ‘Dat weet ik,’ zei ik, en ik trok een grimas toen ik Lees favoriete frase uit mijn mond hoorde komen.

      Toen ik ophing, vielen mijn kwartjes in het teruggavebakje. Ik wilde ze er weer in doen, maar veranderde van gedachten. Wat zou ik ermee bereiken als ik Ellie belde? Ik stond bij Ellie in een slecht blaadje. En waarschijnlijk ook bij Deke. Ze zouden zeggen dat ik me met mijn eigen zaken moest bemoeien.

      Toen ik naar de bar terugliep, liet Walter Cronkite U-2-foto’s zien van de Sovjet-raketbasis die in aanbouw was. Hij zei dat veel Congresleden er bij Kennedy op aandrongen bombardementen uit te voeren of onmiddellijk een grootscheepse invasie op touw te zetten. Amerikaanse raketbases en het Strategic Air Command waren voor het eerst in de geschiedenis overgegaan op DEFCON-2.

      ‘Binnenkort zullen Amerikaanse B-2-bommenwerpers net buiten de grenzen van de Sovjet-Unie rondcirkelen,’ zei Cronkite met die diepe, gewichtige stem van hem. ‘En – dit is duidelijk voor iedereen die de laatste zeven jaar van deze steeds angstaanjagender koude oorlog heeft gevolgd – de kans op een vergissing, een mogelijk rampzalige vergissing, wordt groter met elke nieuwe escalatie van...’

      Niet wachten!’ riep een man die bij de biljarttafel stond. ‘Bombardeer die communistische klootzakken!

      Hier en daar werd geprotesteerd tegen dit bloeddorstige sentiment, maar die protesten verdronken in een golf van applaus. Ik verliet De Klimop en liep vlug naar Neely Street terug. Zodra ik daar was, sprong ik in mijn Sunliner en ging ik op weg naar Jodie.

8

Terwijl ik achter het licht van mijn koplampen aan over Highway 77 vloog, kwamen er uit mijn autoradio, die nu weer werkte, alleen maar onheilspellende berichten. Zelfs de dj’s hadden nucleaire griep opgelopen en zeiden dingen als ‘God zegene Amerika’ en ‘houd je kruit droog’. Toen de dj van K-Life een plaat draaide van Johnny Horton die ‘The Battle Hymn of the Republic’ om zeep bracht, zette ik de radio uit. Het leek te veel op de dag na 11 september 2001.

      Ik haalde het uiterste uit de aftandse motor van de Sunliner, en de naald van de motortemperatuur kroop dicht naar de H toe. De wegen waren allesbehalve leeg, en om even na halfeen in de nacht van de tweeëntwintigste op de drieëntwintigste reed ik Sadies oprit op. Haar gele Volkswagen kever stond voor de gesloten garagedeuren, en beneden waren de lichten aan, maar er werd niet gereageerd toen ik aanbelde. Ik liep achterom en bonkte op de keukendeur, ook zonder reactie. Het stond me steeds minder aan.

      Ze had een extra sleutel onder de achtertrap liggen. Ik viste hem eronder vandaan en ging naar binnen. De onmiskenbare geur van whisky kwam op me af. Er hing ook een muffe lucht van sigaretten – veel sigaretten.

      ‘Sadie?’

      Niets. Ik liep door de keuken naar de huiskamer. Er stond een overvolle asbak op het tafeltje voor de bank, en er was vocht gelekt in de bladen Life en Look die daarop opengeslagen lagen. Ik hield mijn vingers erin en bracht ze naar mijn neus. Whisky. Verdomme.

      ‘Sadie?’

      Nu rook ik iets anders, iets wat ik me heel goed van Christy’s laatste paar drinkgelagen herinnerde: de scherpe geur van braaksel.

      Ik rende door het korte gangetje aan de andere kant van de huiskamer. Er waren daar twee deuren tegenover elkaar. De ene deur was van haar slaapkamer en de andere leidde naar een werkkamer. De deuren waren dicht, maar de badkamerdeur aan het eind van het gangetje stond open. Het harde tl-licht viel op braaksel dat op de rand van de toiletpot was gespat. Er lag nog meer op de roze tegelvloer en de rand van het bad. Naast het zeepbakje op de wastafel stond een potje pillen. De dop was eraf. Ik rende naar de slaapkamer.

      Ze lag schuin over de doorwoelde sprei en droeg een onderjurk en één suède mocassin. De andere was op de vloer gevallen. Haar huid had de kleur van oud kaarsvet en voor zover ik kon zien haalde ze geen adem. Toen snurkte ze een keer keihard en blies de lucht piepend uit. Gedurende vier angstaanjagende seconden bleef haar borst plat, en toen ratelde er opnieuw lucht naar binnen. Op het nachtkastje stond nog een overvolle asbak. Een verkreukeld Win­stonpakje, aan het ene eind geschroeid door een niet goed uitgedrukte sigaret, lag boven op de peuken. Naast de asbak stonden een halfleeg glas en een fles Glenlivet. Er was nog niet veel van de whisky opgedronken – goddank – al maakte ik me niet de meeste zorgen om de whisky, maar om de pillen. Er lag ook een bruine envelop op het nachtkastje. Er stak iets uit, waarschijnlijk foto’s, maar ik keek er niet naar. Niet op dat moment.

      Ik legde mijn armen om haar heen en probeerde haar in zithouding te trekken. De onderjurk was van zijde en gleed tussen mijn handen door. Ze viel op het bed terug en haalde nog eens schurend, moeizaam adem. Haar haar viel over een van haar gesloten ogen.

      ‘Sadie, wakker worden!’

      Niets. Ik pakte haar bij haar schouders vast en trok haar tegen het hoofdeinde van het bed. Dat gebeurde met een dreun; het hoofdeinde schudde ervan.

      ‘Lame met rust.’ Vaag en zwak, maar beter dan niets.

      ‘Wakker worden, Sadie! Je moet wakker worden!’

      Ik gaf zachte klappen op haar wangen. Haar ogen bleven dicht, maar haar handen kwamen omhoog en probeerden – zwakjes – me af te weren.

      ‘Wakker worden! Word wakker, verdomme!’

      Haar ogen gingen open, keken me aan zonder me te herkennen en gingen toen weer dicht. Maar ze haalde normaler adem. Nu ze zat, was dat afschuwelijke geratel uit haar ademhaling verdwenen.

      Ik liep naar de badkamer terug, pakte haar tandenborstel uit het roze plastic glas en draaide de koudwaterkraan open. Terwijl ik het glas vulde, keek ik naar het etiket van het pillenpotje. Nembutal. Er waren nog tien of twaalf capsules over; het was dus geen zelfmoordpoging geweest. In elk geval geen expliciete. Ik gooide ze in de wc en rende naar de slaapkamer terug. Ze gleed weg uit de zithouding waarin ik haar had achtergelaten, en nu ze haar hoofd naar voren had, met haar kin tegen haar borstbeen, was haar ademhaling weer gaan ratelen.

      Ik zette het glas water op het nachtkastje en verstijfde even toen ik een blik op een van de foto’s wierp die uit de envelop staken. Het kon een vrouw zijn geweest – wat er nog van het haar over was, was lang – maar het was moeilijk om dat met zekerheid te zeggen. Waar het gezicht had moeten zijn, zag je alleen rauw vlees met een gat bij de onderkant. Het gat leek je toe te schreeuwen.

      Ik trok Sadie overeind, pakte een handvol van haar haar vast en trok haar hoofd naar achteren. Ze kreunde iets, misschien Niet doen, dat doet pijn. Toen gooide ik het glas water in haar gezicht. Ze maakte een krampachtige beweging en haar ogen vlogen open.

      ‘Jor? Wat doej hier, Jor? Wom bennik nat?’

      ‘Wakker worden. Wakker worden, Sadie.’ Ik gaf weer klapjes tegen haar gezicht, maar nu nog zachter; het was bijna aaien. Dat was niet goed genoeg. Haar ogen zakten weer dicht.

      ‘Ga... weg!’

      ‘Nee, tenzij je wilt dat ik een ambulance bel. Dan komt je naam in de krant. Het schoolbestuur zou ervan smullen. Hup.’

      Het lukte me mijn handen achter haar samen te vouwen en haar van het bed te trekken. Haar onderjurk schoof omhoog en viel weer op zijn plaats toen ze op haar knieën op de vloer zakte. Haar ogen vlogen open en ze schreeuwde het uit van pijn, maar ik kreeg haar op de been. Ze wankelde heen en weer en sloeg met meer kracht tegen mijn gezicht.

      ‘Ga weg! Ga weg, Jor!’

      ‘Nee, dame.’ Ik sloeg mijn arm om haar middel en liet haar naar de deur lopen. Ik trok haar mee. We namen de afslag naar de badkamer, en toen bezweken haar knieën. Ik droeg haar, wat geen gering feit is, gezien haar grootte. Goddank dat er adrenaline bestaat. Net voordat mijn knieën ook bezweken, liet ik haar op het toilet zakken. Ik raakte buiten adem, voor een deel van inspanning, voornamelijk van angst. Ze helde naar stuurboord en ik gaf haar een klap op haar blote arm – smak.

      ‘Rechtop zitten!’ Ik schreeuwde het in haar gezicht. ‘Rechtop zitten, Christy, verdomme!’

      Haar ogen gingen moeizaam open. Ze waren lelijk bloeddoorlopen. ‘Wie is Christy?’

      ‘De leadzanger van de Rolling Stones,’ zei ik. ‘Hoe lang neem je al nembutal? En hoeveel heb je er vanavond genomen?’

      ‘Heb recep,’ zei ze. ‘Gaat je nissan, Jor.’

      ‘Hoeveel? Hoeveel heb je gedronken?’

      ‘Ga weg.’

      Ik draaide de koudwaterkraan van het bad helemaal open en trok toen aan de pen om de douche aan te zetten. Ze zag wat ik van plan was en sloeg me weer.

      ‘Nee, Jor! Nee!’

      Ik negeerde haar. Het was niet de eerste keer dat ik een gedeeltelijk ontklede vrouw onder een koude douche zette, en sommige dingen zijn net als fietsen: je verleert het niet. Ik tilde haar over de rand van het bad met een snelle rukbeweging die ik de volgende dag onder in mijn rug zou voelen en hield haar stevig vast terwijl het koude water tegen haar aan kletterde en ze wild om zich heen sloeg. Schreeuwend stak ze haar hand naar de handdoekenstang uit. Haar ogen waren nu open. Het water parelde in haar haar. Haar onderjurk werd doorschijnend, en zelfs onder die omstandigheden had ik heel even lustgevoelens toen die curven in zicht kwamen.

      Ze probeerde eruit te komen. Ik duwde haar terug.

      ‘Staan blijven, Sadie. Blijf onder de douche staan.’

      ‘H-hoe lang? Het is kóúd!’

      ‘Totdat ik weer kleur op je wangen zie.’

      ‘W-waarom d-d-doe je dit?’ Haar tanden klapperden.

      ‘Omdat je bijna jezelf hebt doodgemaakt!’ riep ik.

      Ze kromp ineen. Haar voeten gleden uit, maar ze greep de douchestang vast en bleef overeind. Haar reflexen waren terug. Dat was goed.

      ‘De p-p-pillen werkten niet, en dus nam ik iets te d-drinken. Dat is alles. Laat me eruit; ik heb het zo koud. Alsjeblieft, G-George, alsjeblieft, laat me eruit.’ Haar haar plakte nu aan haar wangen vast, ze leek net een verdronken rat, maar ze kreeg inderdaad wat kleur op haar gezicht. Een heel vaag blosje, maar het was een begin.

      Ik zette de douche uit, sloeg mijn armen om haar heen en hield haar vast terwijl ze over de rand van het bad wankelde. Het water viel uit haar doorweekte onderjurk op de roze badmat. Ik fluisterde in haar oor: ‘Ik dacht dat je dood was. Toen ik binnenkwam en je daar zag liggen, dacht ik verdomme dat je dood was. Je zult nooit weten hoe dat voelde.’

      Ik liet haar los. Ze keek me met grote, verwonderde ogen aan. Toen zei ze: ‘John had gelijk. R-Roger ook. Hij belde me vanavond voor de toespraak van Kennedy. Uit Washington. Dus wat maakt het uit? Volgende week om deze tijd zijn we allemaal dood. Of willen we dat zijn.’

      Eerst wist ik niet waar ze het over had. Ik zag Christy daar staan, druipend, verfomfaaid en boordevol onzin, en ik was woedend. Laf kreng, dacht ik. Ze moest het in mijn ogen hebben gezien, want ze trok zich terug.

      Dat bracht helderheid in mijn hoofd. Mocht ik haar laf noemen omdat ik toevallig wist hoe het landschap over de horizon eruitzag?

      Ik pakte een badhanddoek van het rek boven het toilet en gaf hem aan haar. ‘Trek je kleren uit en droog je af,’ zei ik.

      ‘Ga dan weg. Geef me wat privacy.’

      ‘Dat doe ik als je tegen me zegt dat je wakker bent.’

      ‘Ik ben wakker.’ Ze keek me met onverholen afkeer en – misschien – ook een klein beetje humor aan. ‘Jij weet wel hoe je bij iemand moet binnenkomen, George.’

      Ik keek naar het medicijnkastje.

      ‘Er zijn er niet meer,’ zei ze. ‘Wat niet in mij zit, ligt in de wc.’

      Omdat ik vier jaar met Christy getrouwd was geweest, keek ik evengoed. Toen spoelde ik de wc door. Toen dat geregeld was, liep ik langs haar naar de deur van de badkamer. ‘Ik geef je drie minuten,’ zei ik.

9

De afzender van de envelop was John Clayton, 79 East Oglethorpe Avenue, Savannah, Georgia. Je kon de schoft er tenminste niet van beschuldigen dat hij onder valse vlag voer of anoniem probeerde te blijven. De envelop was afgestempeld op 28 augustus en had dus waarschijnlijk op haar liggen wachten toen ze terugkwam uit Reno. Ze had bijna twee maanden de tijd gehad om zich door de inhoud terneer te laten drukken. Had ze verdrietig en gedeprimeerd geklonken toen ik op de avond van 6 september met haar sprak? Nou, geen wonder, gezien de foto’s die haar ex zo attent was geweest haar te sturen.

      We verkeren allemaal in gevaar, had ze gezegd toen ik haar de vorige keer door de telefoon sprak. Daar had Johnny gelijk in.

      Het waren foto’s van Japanse mannen, vrouwen en kinderen. Slachtoffers van de atoombommen op Hiroshima, Nagasaki of beide. Sommigen waren blind. Velen waren kaal. De meesten hadden brandwonden door de straling. Enkelen, zoals de vrouw zonder gezicht, waren geroosterd. Op een foto zag je vier zwarte standbeelden in ineengekrompen houdingen. Vier mensen hadden voor een muur gestaan toen de bom ontplofte. De mensen waren verdampt en het grootste deel van de muur was ook verdampt. De enige delen van de muur die nog overeind stonden waren de delen die afgeschermd waren door de mensen die ervoor stonden. De fragmenten waren zwart omdat ze bedekt waren met een laagje verkoold vlees.

      Op de achterkant van elke foto had hij met zijn duidelijke, nette handschrift dezelfde boodschap geschreven. Binnenkort in Amerika. Statistische analyse liegt niet.

      ‘Mooi, hè?’

      Haar stem was dof en levenloos. Ze stond met een handdoek om zich heen in de deuropening. De vochtige krullen van haar haar vielen tot op haar blote schouders.

      ‘Hoeveel heb je gedronken, Sadie?’

      ‘Alleen maar een paar glazen toen de pillen niet werkten. Ik geloof dat ik je dat probeerde te vertellen toen je me heen en weer schudde en me klappen gaf.’

      ‘Als je verwacht dat ik me ga verontschuldigen, kun je lang wachten. Barbituraten en drank zijn een beroerde combinatie.’

      ‘Het geeft niet,’ zei ze. ‘Ik ben wel vaker geslagen.’

      Dat deed me denken aan Marina, en ik kromp even ineen. Het was niet hetzelfde, maar slaan was slaan. En ik was niet alleen bang maar ook kwaad geweest.

      Ze liep naar de stoel in de hoek, ging zitten en trok de handdoek strakker om zich heen. Ze leek net een mokkend kind. Een mokkend ángstig kind. ‘Mijn vriend Roger heeft gebeld. Heb ik je dat al verteld?’

      ‘Ja.’

      ‘Mijn góéde vriend Roger.’ Haar ogen tartten me daar aanstoot aan te nemen. Ik reageerde niet. Uiteindelijk was het haar eigen leven. Ik wilde er alleen voor zorgen dat ze een leven hád.

      ‘Oké, je goede vriend Roger.’

      ‘Hij zei tegen me dat ik vanavond op tv naar de toespraak van die Ierse klootzak moest kijken. Zo noemde hij hem. Toen vroeg hij me hoe ver Jodie bij Dallas vandaan lag. Toen ik hem dat vertelde, zei hij: ‘‘Dat moet ver genoeg zijn, afhankelijk van de windrichting.’’ Zelf gaat hij uit Washington weg, dat doen een heleboel mensen, maar ik denk niet dat ze daar veel mee opschieten. Je kunt niet wegrennen voor een kernoorlog.’ Toen barstte ze in huilen uit. Haar hele lichaam schudde van de harde, hevige snikken. ‘Die idioten gaan een prachtige wereld vernietigen! Ze gaan kinderen vermoorden! Ik haat ze! Ik haat ze allemaal! Kennedy, Chroesjtsjov, Castro, ik hoop dat ze allemaal rotten in de hel!

      Ze sloeg haar handen voor haar gezicht. Ik knielde voor haar neer als een ouderwetse heer die een aanzoek doet en sloeg mijn armen om haar heen. Ze legde haar armen om mijn hals en klampte zich aan me vast met de greep van een drenkeling. Haar lichaam was nog koud van de douche, maar de wang die ze tegen mijn arm legde, was koortsig warm.

      Op dat moment haatte ik ze allemaal ook, vooral John Clayton, omdat hij dit zaadje had geplant bij een jonge vrouw die onzeker over haar huwelijk en psychologisch kwetsbaar was. Hij had het geplant, besproeid, verzorgd en het zien groeien.

      En was Sadie de enige die op dat moment doodsbang was, de enige die haar heil in pillen en drank had gezocht? Hoeveel dronken ze die avond in De Klimop? Ik was zo dom geweest te veronderstellen dat mensen de Cubacrisis als een van de vele tijdelijke internationale rellen zouden zien, want toen ik studeerde, was het alleen nog maar een hoofdstukje met namen en gegevens dat je voor het volgende tentamen moest zien te onthouden. Zo zien dingen eruit als je vanuit de toekomst terugkijkt. Voor mensen in het dal (het donkere dal) van het heden zien ze er heel anders uit.

      ‘De foto’s lagen hier op me te wachten toen ik uit Reno terugkwam.’ Ze keek me met opgejaagde, bloeddoorlopen ogen aan. ‘Ik wilde ze weggooien, maar dat kon ik niet. Ik moest er steeds naar kijken.’

      ‘Dat was ook de bedoeling van de schoft. Daarom heeft hij ze gestuurd.’

      Het leek wel of ze me niet hoorde. ‘Statistische analyse is zijn hobby. Hij zegt dat het op een dag, als de computers goed genoeg zijn, de belangrijkste wetenschap wordt, omdat statistische analyse zich nooit vergist.’

      ‘Dat is niet waar.’ Voor mijn geestesoog zag ik George DeMohrenschildt, de charmeur die Lees enige vriend was. ‘Er is altijd ruimte voor onzekerheid.’

      ‘Ik denk dat de dag van Johnny’s supercomputers nooit komt,’ zei ze. ‘De mensen die overblijven – als die er zijn – zullen in grotten leven. En de hemel... zal niet blauw meer zijn. Nucleaire duisternis, noemt Johnny het.’

      ‘Hij lult uit zijn nekharen, Sadie. En je vriend Roger ook.’

      Ze schudde haar hoofd. Haar bloeddoorlopen ogen keken me bedroefd aan. ‘Johnny wist dat de Russen een ruimtesatelliet gingen lanceren. We waren toen net afgestudeerd. Hij zei het in de zomer tegen me, en inderdaad, in oktober lanceerden ze de Spoetnik. ‘‘Nu gaan ze een hond of een aap sturen,’’ zei Johnny. ‘‘Daarna sturen ze een mens. En dan twee mensen en een bom.’’’

      ‘En hebben ze dat gedaan? Nou, Sadie?’

      ‘Ze stuurden de hond, en ze stuurden de mens. De hond heette Lajka, weet je nog wel? Ze is daarboven doodgegaan. Het arme hondje. Ze hoeven die twee mensen en de bom niet de ruimte in te sturen, hè? Ze gebruiken gewoon hun raketten. En wij gebruiken de onze. En dat alles om een snerteiland waar ze sigáren maken.’

      ‘Weet je wat goochelaars zeggen?’

      ‘Gooche...? Waar heb je het over?’

      ‘Ze zeggen dat je een wetenschapper kunt misleiden, maar dat je nooit een andere goochelaar kunt misleiden. Misschien is je ex een man van de exacte wetenschappen, maar hij is beslist geen goochelaar. De Russen daarentegen zijn dat wel.’

      ‘Je praat onzin. Johnny zegt dat de Russen móéten vechten, en gauw ook, want ze liggen nu met hun raketten op ons voor, maar dat zal niet lang zo blijven. Daarom houden ze voet bij stuk op Cuba. Het is allemaal een voorwendsel.’

      ‘Johnny heeft te veel beelden gezien van raketten die op 1 mei over het Rode Plein worden getrokken. Hij weet níét – en senator Kuchel weet waarschijnlijk ook niet – dat er in meer dan de helft van die raketten geen motor zit.’

      ‘Je... je kunt niet...’

      ‘Hij weet niet hoeveel van hun intercontinentale raketten ontploffen op hun lanceerplatforms in Siberië, want jullie raketmensen zijn onbekwaam en weten niet hoe het zit. Hij weet niet dat meer dan de helft van de raketten die door onze U-2-vliegtuigen zijn gefotografeerd in werkelijkheid beschilderde boomstammen met kartonnen vinnen zijn. Het is goochelarij, Sadie. Wetenschappers als Johnny en politici als senator Kuchel trappen erin, maar dat zal een andere goochelaar niet overkomen.’

      ‘Dat is... het is niet...’ Ze zweeg een ogenblik en beet op haar lippen. Toen zei ze: ‘Hoe kun jíj zulke dingen weten?’

      ‘Dat kan ik je niet vertellen.’

      ‘Dan kan ik je niet geloven. Johnny zei dat Kennedy de presidentskandidaat van de Democratische partij zou worden, al dacht iedereen dat het Humphrey zou worden omdat Kennedy katholiek was. Hij analyseerde de staten waar voorverkiezingen werden gehouden en rekende het uit, en hij had gelijk. Hij zei dat Johnson de kandidaat van Kennedy voor het vicepresidentschap zou worden omdat Johnson de enige zuiderling was die ten noorden van de Mason-Dixon-lijn acceptabel was. Daar had hij ook gelijk in. Kennedy werd gekozen, en nu gaat hij ons allemaal vermoorden. Statistische analyse liegt niet.’

      Ik haalde diep adem. ‘Sadie, ik wil dat je naar me luistert. Heel goed luistert. Ben je daar wakker genoeg voor?’

      Enkele ogenblikken kwam er geen reactie. Toen voelde ik dat ze tegen de huid van mijn bovenarm knikte.

      ‘Het is nu dinsdagmorgen vroeg. Deze patstelling gaat nog drie dagen door. Of misschien zijn het er vier, dat weet ik niet meer.’

      ‘Wat bedoel je, je wéét het niet meer?’

      Ik bedoel dat er niets over in Al’s notities staat, en ik heb maar één keer colleges Amerikaanse geschiedenis gevolgd en dat was bijna twintig jaar geleden. Het is al verbazingwekkend dat ik me zoveel kan herinneren.

      ‘We gaan Cuba blokkeren, maar het enige Russische schip dat we tegenhouden zal alleen maar voedsel en handelsgoederen vervoeren. De Russen zullen veel bombarie maken, maar op donderdag of vrijdag zijn ze doodsbang en zoeken ze naar een uitweg. Een van de grote Russische diplomaten regelt een discrete ontmoeting met iemand van de tv.’ En schijnbaar uit het niets, zoals me soms oplossingen van cryptogrammen te binnen schieten, herinnerde ik me de naam. Of bijna. ‘Hij heet John Scolari, of zoiets...’

      ‘Scali? Heb je het over John Scali, op ABC News?’

      ‘Ja, dat is hem. Dat gaat vrijdag of zaterdag gebeuren, terwijl de rest van de wereld – inclusief je ex en je vriend in Washington – wachten op het moment waarop ze naar de bliksem worden gebombardeerd.’

      Ze verbaasde me door te giechelen. Ook dat gaf me moed.

      ‘Die Rus zal min of meer zeggen...’ Nu sprak ik met een vrij goed Russisch accent. Dat had ik geleerd door naar Lees vrouw te luisteren. En ook naar Boris en Natasha in de Rocky and Bullwinkle-tekenfilms. ‘‘Laat oe president weten dat wai oens hieroit met eer wielen teroegtrekken. Oe haalt oe kernraketten uit Toerkije. Oe belooft nooit Koeba bienen te vallen. Wai zeggen oké en ontmantelen raketten ien Koeba.’’ En dat, Sadie, is precies wat er gaat gebeuren.’

      Nu giechelde ze niet. Ze keek me met ogen als theeschoteltjes aan. ‘Je verzint dit om me op te beuren.’

      Ik zei niets.

      ‘Je verzint het níét,’ fluisterde ze. ‘Je gelooft het echt.’

      ‘Mis,’ zei ik. ‘Ik wéét het. Groot verschil.’

      ‘George... Níémand kent de toekomst.’

      ‘John Clayton beweert dat hij het weet, en je gelooft hém. Roger uit Washington beweert dat hij het weet, en je gelooft hem ook.’

      ‘Je bent toch niet jaloers op hem?’

      ‘Nou en of.’

      ‘Ik ben nooit met hem naar bed geweest. Dat heb ik niet eens gewild.’ Ernstig ging ze verder: ‘Ik zou nooit naar bed kunnen gaan met een man die veel reukwater gebruikt.’

      ‘Blij dat te horen. Ik ben nog steeds jaloers.’

      ‘Moet ik je nu vragen hoe je...’

      ‘Nee. Daar geef ik geen antwoord op.’ Waarschijnlijk had ik haar niet zoveel moeten vertellen, maar ik kon me niet inhouden. En eerlijk gezegd zou ik het hetzelfde doen als ik opnieuw moest kiezen. ‘Maar ik zal je nog iets anders vertellen, en dat kun je binnen een paar dagen verifiëren. Adlai Stevenson en de Russische vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties zullen in de Algemene Vergadering tegenover elkaar komen te staan. Stevenson zal grote foto’s laten zien van de raketbases die de Russen op Cuba bouwen, en hij zal de Rus vragen daar een verklaring voor te geven, want de Rus heeft gezegd dat ze er niet waren. De Rus zal iets zeggen in de trant van: ‘‘Oe moet wachten, iek kan niet antwoorden zonder volledige vertaling.’’ En Stevenson, die weet dat de man perfect Engels spreekt, zal iets zeggen wat in de geschiedenis terechtkomt, net als schiet pas als je het wit van hun ogen ziet. Hij zal tegen de Rus zeggen dat hij kan wachten tot de hel bevroren is.’

      Ze keek me twijfelend aan, draaide zich om naar het nachtkastje, zag het geschroeide pakje Winstons op de berg van uitgedrukte peuken liggen en zei: ‘Ik geloof dat ik door mijn sigaretten heen ben.’

      ‘Je redt je wel tot morgenvroeg,’ merkte ik droogjes op. ‘Zo te zien heb je een voorschot genomen voor de komende week.’

      ‘George?’ Haar stem was erg zacht, erg timide. ‘Blijf je vannacht bij me?’

      ‘Mijn auto staat op je...’

      ‘Als een van mijn bemoeizieke buren iets zegt, zeg ik dat je na de toespraak van de president bij me bent gekomen en dat hij niet wilde starten.’

      Als je bedacht hoe slecht de Sunliner tegenwoordig reed, leek dat me plausibel. ‘Je maakt je opeens veel zorgen over je reputatie. Wil dat zeggen dat je je niet druk meer maakt om de ondergang van de aarde?’

      ‘Ik weet het niet. Ik weet wel dat ik niet alleen wil zijn. Ik wil zelfs met je vrijen als je dan blijft, maar ik denk niet dat we daar veel aan zouden hebben. Ik heb zo’n verschrikkelijke hoofdpijn.’

      ‘Je hoeft niet met me te vrijen, schat. Het is geen zakelijke transactie.’

      ‘Ik bedoelde niet...’

      ‘Stil. Ik ga de aspirine halen.’

      ‘En wil je dan ook boven op het medicijnkastje kijken? Daar heb ik soms een pakje sigaretten liggen.’

      Daar lag er inderdaad een, maar toen ze drie trekjes had genomen van de sigaret die ik voor haar had aangestoken, kreeg ze een glazige blik in haar ogen en werd ze slaperig. Ik pakte de sigaret tussen haar vingers vandaan en drukte hem uit op de benedenhelling van de Kankerberg. Toen nam ik haar in mijn armen en liet me in de kussens zakken. Zo vielen we in slaap.

10

Toen ik bij het eerste daglicht wakker werd, was de rits van mijn broek los en ging een capabele hand op verkenning binnen mijn onderbroek. Ik draaide me naar haar om. Ze keek me rustig aan. ‘De wereld is er nog, George. En wij zijn er ook nog. Kom op. Maar doe het voorzichtig. Ik heb nog hoofdpijn.’

      Ik deed het voorzichtig, en ik liet het lang duren. Wíj lieten het lang duren. Uiteindelijk verhief ze haar heupen en groef ze met haar vingers in mijn schouderbladen. Het was haar greep van o nee, o mijn god, o schat.

      ‘Alles.’ Ze fluisterde, en haar adem in mijn oor liet me huiveren toen ik klaarkwam. ‘Je mag alles zijn, alles doen, als je maar zegt dat je blijft. En dat je nog van me houdt.’

      ‘Sadie... Daar is nooit een eind aan gekomen.’

11

We ontbeten in haar keuken voordat ik naar Dallas terugging. Ik zei tegen haar dat het nu echt Dallas was, en hoewel ik nog geen telefoon had, zou ik haar het nummer geven zodra ik het had.

      Ze knikte en prikte wat in haar omelet. ‘Ik meende wat ik zei. Ik zal niet meer vragen wat je doet.’

      ‘Dat is het beste. Don’t ask, don’t tell.’ Niet vragen, niet vertellen. Homo’s in het leger.

      ‘Huh?’

      ‘Laat maar.’

      ‘Vertel me alleen dat je iets goeds doet en niet iets verkeerds.’

      ‘Ja,’ zei ik. ‘Ik sta aan de goede kant.’

      ‘Zul je het me op een dag kunnen vertellen?’

      ‘Ik hoop het,’ zei ik. ‘Sadie, die foto’s die hij stuurde...’

      ‘Die heb ik vanmorgen verscheurd. Ik wil er niet over praten.’

      ‘Dat hoeft ook niet. Maar ik moet wel weten dat je verder geen contact met hem hebt gehad. Dat hij hier niet is geweest.’

      ‘Hij is hier niet geweest. En de envelop is afgestempeld in Savannah.’

      Dat had ik gezien. Maar ik had ook gezien dat het poststempel bijna twee maanden oud was.

      ‘Hij houdt niet zo van fysieke confrontaties. In zijn eigen gedachten is hij moedig genoeg, maar ik denk dat hij eigenlijk een lafaard is.’

      Dat leek me een goede beoordeling. Dat sturen van die foto’s was een schoolvoorbeeld van passief-agressief gedrag. Evengoed had ze zeker geweten dat Clayton niet te weten zou komen waar ze tegenwoordig woonde en lesgaf, en daar had ze zich in vergist. ‘Het gedrag van labiele mensen is moeilijk te voorspellen, schat. Als je hem zag, zou je de politie bellen, nietwaar?’

      ‘Já, George.’ Ze zei het met een vleug van haar vroegere ergernis. ‘Ik moet je nog één vraag stellen, en dan praten we er pas weer over als jij eraan toe bent. Als je er ooit aan toe bent.’

      ‘Oké.’ Ik probeerde een antwoord te bedenken op de vraag die ik verwachtte: Kom jij uit de toekomst, George?

      ‘Het zal krankzinnig overkomen.’

      ‘Het is een krankzinnige nacht geweest. Vraag het maar.’

      ‘Ben je...’ Ze lachte en pakte de borden bij elkaar. Ze liep ermee naar het aanrecht, en met haar rug naar me toe vroeg ze: ‘Ben je menselijk? Ik bedoel, kom je van de planeet aarde?’

      Ik liep naar haar toe, reikte om haar heen om haar borsten te omvatten en kuste haar nek. ‘Volkomen menselijk.’

      Ze draaide zich om. Haar ogen waren ernstig. ‘Mag ik nog een vraag stellen?’

      Ik zuchtte. ‘Ga je gang.’

      ‘Ik heb minstens drie kwartier de tijd voordat ik me moet aankleden voor school. Heb je toevallig nog een condoom bij je? Ik geloof dat ik de remedie voor hoofdpijn heb ontdekt.’