Snuffie - deel II


Ruim een jaar geleden schreef ik mijn blog “Snuffie”. Over het knuffelhondje van Tim dat we kwijt waren op Mallorca. En over de opluchting die Dennis en ik stiekem voelden toen het stoffen beestje weer terug was. Deel twee vond hedenmiddag plaats. Niet op Mallorca. Gewoon in het water achter ons huis. 

Het was een gezellig wandelingetje. Dennis aan de buggy, gevuld met boodschappen, ik drentelend om Tim heen, die overal wilde kijken, voelen en ruiken. Heerlijk, zo’n nieuwsgierige peuter. We liepen de Kornbrug op. “Paaaap paaaaap paaaaap”, riep Tim vrolijk. Dat is “Kwaaak kwaaak kwaaaak” op z’n Tims. In de plomp onder de Kornbrug zwemmen veel eenden, die Tim graag van brood voorziet. Tim bleef hard kwaken naar de eendjes in de verte, Snuffie bungelend aan zijn hand. Ik riep ook wat naar de eendjes, en op het moment dat ik me verbaasde dat ze leken te reageren en ineens uit het water onze kant opvlogen, hoorde ik Dennis “Shit! Snuffie!” roepen. Ah nee, hè! Ik keek naar beneden en zag Snuffie in het water liggen. Die eenden dachten natuurlijk dat Snuffie een enorm stuk brood was. Shitshitshit... “Hoe krijgen we die er in Godsnaam uit”, dacht ik.
Hardop brainstormend over hoe we Snuffie van de verdrinkingsdood konden redden, propte ik een flink protesterende Tim terug in de buggy. Dennis boog diep over de reling, om te kijken of hij naar beneden kon klauteren. Er kwam een man aangefietst. Met hond. De man had ogenblikkelijk door welke ramp zich hier aan het voltrekken was, en deed een poging zijn hond als redder in te schakelen. “Hup Sinta”, riep hij. Sinta keek zijn baasje aan alsof die geestelijk gestoord was.”Duik zelf die stinkplomp in”, hoorde je het beest denken.
“Doe iets, Den, ik wil DOLgraag naar beneden klimmen, maar ik kan niet”, smeekte ik mijn vent. Ik meende het. Ik kan goed klimmen en klauteren en heb geen hoogtevrees, maar ik ben nog herstellende van een kleine ingreep, en dus zat klimmen en klauteren er vandaag voor mij niet in. En ik meende ook mijn smeektoon. Vreemd om te beseffen dat je net zoveel om zo’n rotknuffel geeft als je tweejarige zoon. Ik kreeg al visioenen over de komende slapeloze nachten, waarin ik Tim trachtte te troosten met tweederangs knuffelbeesten.
Ik keek nog eens naar Snuffie. Die dreef langzaam af onder de brug door naar het andere eind van de plomp. Dennis klom over de reling van de brug. Hij liet zichzelf zakken en belandde aan de voet van een pijler. Ik hoopte dat hij nu naar boven zou juichen dat hij Snuffie op zich af zag komen drijven, maar helaas... “Nee, gaat me niet lukken, hij is te ver weg”, riep Den. De man van de hond reikte zijn hondenriem aan. “Hier, als je die nou over ‘m heen gooit, kun je ‘m misschien naar je toe trekken”. Maar al voordat de man zijn zin afgemaakt had, zagen we dat de riem helaas te kort was. Terwijl Snuffie steeds meer stinkerig slootwater in zich opnam, dook de man van de hond de bosjes in. En kwam met een grote, lange stok terug. Maar tot ons grote verdriet besloot Snuffie de strijd toen op te geven. Met één pootje bleef het laatste stukje Snuf nog even boven water, toen zonk ons knuffelhondje met wat opbubbelende zwarte bellen naar de bodem. Het wateroppervlak sloot zich achter hem en ik voelde tot mijn verontwaardiging een brok in mijn keel. “Dag Snuffie”, zei ik zachtjes, “bedankt voor je trouwe dienst afgelopen twee jaar”. Jemig, emotionele doos die ik ben. Sta ik gewoon droevig te wezen om een stom knuffelbeestje...
Dennis werd omhooggetrokken door de man met de hond. De hond besloot Snuffies plek direct in te nemen en likte mijn zoon over zijn wangetjes. Tim zat giechelend in zijn buggy, zich niet beseffend welk een groot werelddrama hem te wachten stond.
Met hangende schouders en een katerig gevoel liepen we gedrieën, na de man met hond uitvoerig bedankt te hebben, naar huis. Met mijn groots gevoel voor drama somde ik alle momenten en situaties op waarin Snuffermans onze zoon getroost had. “De zeven oorontstekingen achter elkaar, Tims operatie aan neus en oren, alle slapeloze nachten (veel!) waarin Snuffie op mijn borst lag met Tims huilende hoofdje erbovenop... Tim en Snuffie, Snuffie en Tim. Het waren twee onafscheidelijke vrienden”, piepte ik. Ik ben een kei op het gebied van drama. Heel handig, heb je echt wat aan in zo’n geval. Dennis knikte wat. Stilletjes liepen we verder. Tim leek onder de indruk, want ook hij zweeg.
“Ik had ooit een tot op de draad versleten Snuf in een doos willen doen zodat Tim, als hij groot is, kan zien aan wie hij zoveel gehad heeft in zijn baby- en kindertijd”, mompelde ik toonloos richting niemand in het bijzonder. Het was even stil, voordat Dennis gedecideerd antwoordde: “Ik duik de plomp in”. 

Thuis trok Dennis een ouwe zwembroek aan, zijn verschrikkelijke s(ch)andalen en een ouwe trui. Tim bracht ik vlug even naar Sandra, één van onze lieve buurvrouwen. Terwijl ik daar ons verhaal stond te doen, schoot Lesley, een andere lieve buuf, overeind en zei dat ze nog wel een visnet van één van haar dochtertjes had. Met het ding in mijn handen vertrok ik huiswaarts, alwaar Den paraat stond in zijn zwembroek. Ik kon een lachbui niet onderdrukken. “Waar zijn we in Godsnaam mee bezig”, schaterde ik. Maar ons hart won het gelukkig van ons verstand.
Gewapend met fotocamera (zo’n hilarische reddingsoperatie moet uiteraard vastgelegd worden voor als Tim straks 25 is en met zijn vriendin foto’s van vroeger bekijkt) ging ik op het bruggetje staan. Ik ging mijn vent eens flink aanmoedigen! Dennis trok onverschrokken zijn trui uit en sprong stoer het smerige water in. Aan zijn gezicht te zien was de watertemperatuur niet echt prettig. De bodem van de sloot evenmin. “Ik sta tot m’n knieën in de drek”, riep Dennis. “Ga door schat, je bent er bijna, ja, hier ongeveer, hier is het netje”. Daar stond mijn stoere held, met een zuurstokroze visnetje in zijn handen te speuren naar een knuffelhond in een zompige stinksloot. Een aantal voorbijgangers stopte en sloeg het tafereel glimlachend gade. Een paar jochies vertelden Dennis zelfs dat ze hem een stoere vader vonden, omdat het “vet rot” was om een knuffel kwijt te zijn. Verliefd staarde ik naar mijn vent. Hij trok één sandaal uit en voelde eens rond met zijn voet. Hoopvol bekeek ik zijn acties. “Ja! Ik heb hem!”, riep Dennis dolblij, en haalde een kletsnatte, verzopen Snuf omhoog. “Snuffiiiiieee!!!”, verzuchtte ik. En voor de tweede keer in mijn leven werd mijn moederhart gevuld met liefde voor de teruggevonden knuffel van mijn kind. 

Toen Dennis eenmaal weer schoongeschrobd onder de douche vandaan was en Snuffie schuimend rondjes draaide in de wasmachine, vroeg ik Dennis wat hem nou uiteindelijk deed besluiten om die smerige plomp in te springen. “Op het moment dat ik dacht aan vorig jaar, toen ik mijn ouwe beer van vroeger van mijn moeder kreeg, was voor mij duidelijk dat ik die stinksloot in zou gaan”, antwoordde hij met pretlichtjes in zijn ogen.
Snuffie ligt inmiddels pluizig en schoon in de armpjes van mijn slapende zoon. En ik zit hier op de bank naast mijn stoere held. Ik ben ouderwets wat mannen betreft. Ik val op stoere kerels die heldendaden en reddingsacties verrichten. Maar als zo’n held dan ook nog eens durft toe te geven dat een knuffel wel degelijk wat bijdraagt aan een mensenleven, smelt ik helemaal...