Hypocriet


Afgelopen weekend reden Dennis en ik op de snelweg. We gingen onze zoon ophalen bij mijn schoonzus, want we hadden zaterdagnacht een feest gehad. Brakjes en met een licht hese stem zat ik naast mijn vriend in de auto. Op een gegeven moment zagen we iets op de weg liggen. Toen we dichterbij kwamen, zagen we dat het een dooie eend was. Het enige waaraan te zien was dat het hier een eend betrof, waren zijn oranje voeten die nog platter waren dan normaal. Het hele dier was zo plat als een dubbeltje, er waren al minstens zesduizend auto’s over het beestje heengereden. Ik maakte een grapje en zei: “KWAK, dag eend”. Maar mijn grapje vond ik eigenlijk helemaal niet grappig. Ik vond het zielig.

Als het op dierenleed aankomt, ben ik namelijk een enorm ei. Als ik een dood beest langs de weg zie liggen, krijg ik spontaan kippevel en word ik altijd boos op ons -mensen. Dat we dieren achterlijke kunstjes aanleren zodat we er geld mee kunnen verdienen in een circus, of dat er dieren sterven omdat er weer eens een olietanker op de klippen is gevaren, of dat we met onze rotauto’s dieren kapot rijden.

Ik moest denken aan vroeger, toen ik net mijn rijbewijs had en met het autootje van mijn moeder naar een feest ging met een vriendin. Op de terugweg, in het holst van de nacht, reed ik een babykonijn aan. Eerst huppelde moederkonijn over de weg, en na haar volgde een klein babykonijntje. Bonk, zo onder mijn wielen. Ik barstte spontaan in snikken uit en heb de hele weg naar huis met een brok in mijn keel gezeten. Dat droevige liedje uit die konijnenfilm galmde door mijn hoofd. Ik haatte mezelf. Mijn vriendin lachte me vierkant uit, snapte totaal niet waarom ik zo dramatisch deed. Op dat moment vond ik mijn vriendin een harteloze trut.

Ik herinner me ook een keer dat ik als middelbare scholier ’s ochtends de eerste twee uur vrij had. Heerlijk uitgeslapen stapte ik mijn bed uit. Mijn kamer was nog donker en ik liep naar het raam om het gordijn te openen. “Krak”, deed het onder mijn voet, en ik voelde dat ik op iets nats was gestapt. Ik trok het gordijn open, keek onder mijn voet en zag tot mijn afgrijzen mijn goudvis Arthur onder mijn voet zitten. Die was ’s nachts uit zijn aquarium gesprongen. Ik moet vreselijk gekrijst hebben, want mijn moeder kwam met zes treden tegelijk de trap afgerend. Bibberend van schrik en verdriet heb ik in haar armen staan huilen. Afschuwelijk, dat je goudvis zo aan zijn einde moet komen.

Omdat we vroeger in het bos woonden, was het met onze twee katten elke dag prijs. Dan weer lag er binnen een half konijn, dan was het weer een aan stukken gereten eekhoorntje en dan was het weer een mol. Mijn jongere zusje en ik hadden dan ook een keer besloten om een groepsbegrafenis te houden voor al die arme slachtoffers.
In een grote kartonnen doos hadden we alle dode dieren van een week verzameld. Het was hartje zomer, dus erg prettig roken de diertjes niet meer. We hadden een mooi gat gegraven achterin de tuin, en ik zou de doos met dierenlijkjes naar het graf dragen. Ik tilde de doos op en op dat moment begaf de bodem het. Flatsj, alle lijkjes lagen op mijn blote voeten, de maden kropen tussen mijn tenen door…
Het stomme was dat ik het niet eens ranzig vond, maar eerder vervelend dat de begrafenisplechtigheid verstoord was. Ach ja, hoe oud was ik, een jaar of twaalf. Mijn dierenliefde ging erg ver.

Zo ver ga ik tegenwoordig echt niet meer. Ik ben inmiddels bang geworden voor spinnen (als je als kind opgroeit in het bos, zijn spinnen niet eng, bang zijn voor spinnen is voor stadstrutjes) dus als ik zoals laatst met mijn gezicht door een spinnenweb loop en het beest belandt op mijn schouder, dan klop ik zo’n griezel van me af en ga er vervolgens op staan. Ik ben tegenwoordig alleen maar een zwakkeling als het op zachte en knuffelige diertjes aankomt. Als ik bijvoorbeeld langs een vrachtwagen rijd waarin lammetjes staan die naar het slachthuis worden afgevoerd, krijg ik altijd medelijden en besluit spontaan om toch maar vegetariër te worden.

Wat ben ik dan toch een ongelooflijke hypocriet. Want als ik dezelfde avond thuiskom, de koelkast opentrek en die heerlijke, sappige, malse biefstukken zie liggen, loopt het water me in de mond en ben ik mijn heilige vegetarische plannen alweer vergeten. Ik wil best een dierenvriend zijn en ook vegetariër, maar als het vlees dan toch al bij de slager ligt, kan ik het net zo goed opeten ook. Hoezo hypocriet…