70. ‘Je servies blijft tenminste schoon’
Maandag, bijna twaalf uur in de middag. Gisteren is René van der Gijp weer naar het huis van Danielle gegaan. ‘De afgelopen weken heb ik bijna dagelijks bij Daantje gegeten. Lekker man. En je servies blijft tenminste schoon.’
Daantje is Daniëlle Sijthoff, zijn vriendin. Er zijn weinig mensen die meer van René van der Gijp houden dan zij, of het moet René van der Gijp zelf zijn natuurlijk. Achttien jaar zijn ze al samen, hoewel ze dus een deel van de tijd apart wonen. Zij is een dochter van de Rotterdamse modekoning Theo Sijthoff, de inmiddels overleden ex-wielrenner die in zijn gloriejaren minstens zo flamboyant was als zijn latere schoonzoon.
Haar leven speelt zich af op de achtergrond. Ze staat zelden in de publieke belangstelling. Van de media heeft ze sowieso geen hoge pet op. Ze ergert zich al geruime tijd aan het beeld dat door de pers van haar vriend wordt geschetst: dat van de Einzelgänger. Ze herkent daarin niet de man die elke dag met zijn oudste zoon belt, die af en toe op zondagmiddag gezellig soep eet met het hele gezin of lange boswandelingen met de twee honden maakt, die dan door hem regelmatig rosbief en biefstuk worden gevoerd.
Zelf praat René van der Gijp ook zelden in het openbaar over zijn vriendin en zijn kinderen. Vragen daarover worden ontlopen, afgewimpeld of ontmanteld met een snelle grap. Toch was het Daniëlle die hem dag en nacht verzorgde toen hij mentaal aan de grond raakte, nog meer dan ze normaal al doet. ‘Natuurlijk’, zegt Van der Gijp nu, ‘Natuurlijk is Daantje heel belangrijk voor mij geweest. Ik heb ontzettend veel aan haar te danken gehad. Ze heeft gewoon alles voor me gedaan in die periode. Van praten tot aan de dagelijkse boodschapjes toe.’
Hij perst er een lach uit. ‘Het is ook voor haar heel prettig dat het nu weer een stuk beter met me gaat. Ik kan er weer om lachen, kan weer relativeren. Ik bedoel: het is hartstikke vervelend geweest hoor, dat meen ik echt. Maar ik weet ook dat er héél veel anderen zijn, die het veel en veel slechter hebben.’
Voor het eerst lijkt hij weer enigszins op de oude René van der Gijp. ‘Ik voel me nu weer prima, eerlijk gezegd. Maar ik hou het rustig. Lezingen doe ik nog niet. Achthonderd mensen in een zaaltje waar er eigenlijk maar driehonderd in kunnen. En dan bij een temperatuur van vijftig graden… Nee, effe niet.’
Maar een paar weken later, in een donker en regenachtig Amstelveen, is het toch echt de zwarte Dodge van René van der Gijp die het parkeerterrein van de plaatselijke BMW-dealer komt oprijden. Even later staat de bestuurder in de showroom en schudt de hand van Menno Tamming. Hij is een van de presentatoren die met René van der Gijp door het land trekt. Specialiteit: hem op het podium van pasklare voorzetjes voorzien.
Boven, op de eerste verdieping vol glanzende auto’s, luistert het personeel nu naar een saai verhaal over verkoopcijfers. Om hen de moed niet helemaal in de schoenen te laten zakken, is René van der Gijp voor vanavond geboekt. Het is de bedoeling dat hij de boel straks een beetje opvrolijkt.
Het is een nogal ironische situatie, maar Van der Gijp heeft het zelf zo gewild. ‘Het is gewoon een test’, had hij een paar dagen eerder in Den Haag gezegd, toen hij tijdens een Indische rijsttafel met zijn vrienden z’n eerste lezing sinds maanden had aangekondigd. ‘Stelt niks voor. Gewoon even warmdraaien voordat ik weer op televisie ga.’
Die avond, in het Haagse restaurant Poentjak, tussen grote schalen saté en nasi koening door, zijn het voornamelijk Maarten Spanjer en Rob Jansen die aan het woord zijn. Van der Gijp luistert vooral. Pas wanneer de rijsttafel is afgeruimd en de vrienden aan de koffie zitten, zal hij vertellen waarom. ‘Ik wilde eens kijken of ik de gesprekken allemaal goed kon volgen. De laatste keer dat ik in een restaurant met mensen aan tafel zat, was ik binnen twintig minuten de draad kwijt. Maar vanavond niet. Het ging eigenlijk prima.’
Zonder dat ze het wisten hebben zijn vrienden even voor stand-in van Johan Derksen en Wilfred Genee gespeeld. Ze deden het graag.
‘Ik ben nooit depressief geweest. Bram Bakker zei: mensen die depressief zijn gaan zes maanden in bed liggen. Dat heb ik nooit gedaan. Het was eerder andersom. Ik ben juist gelijk gaan trainen, terwijl ik eigenlijk ook beter medicijnen had kunnen slikken. Brammetje wist niet wat hij hoorde toen ik zei dat ik nog nooit méér had ingenomen dan een vitamine bruistablet. “Waarom ben je door een hel gegaan, terwijl dat helemaal niet hoeft?”, vroeg-ie. Maar ik hou niet van pillen. Bah. Nu slik ik wel medicijnen trouwens. Die helpen tegen paniekaanvallen. Bram wist gelijk wat hij moest voorschrijven. Had-ie nog geen minuut voor nodig. Toen ik zei waar ik last van had, zei hij: “Jij bent deels slachtoffer geworden van de omstandigheden, waarin er zo veel druk op je kwam te staan dat de boel uit de rails liep. En deels zijn je problemen genetisch bepaald.” Ik vond het wel logisch klinken’, zegt Van der Gijp. ‘Daardoor ging ik zo raar doen.’
‘Je was een vervelend ventje’, zegt Rob Jansen, ‘op het eind sprak je alleen nog maar over jezelf.’
‘Ik dacht op een gegeven moment ook: René, ga jij maar lekker in je sauna zitten’, zegt Maarten Spanjer, ‘want dit schiet niet op zo.’
Het is laat en het restaurant is helemaal leeg. Echt zo’n situatie waarin vrienden eerlijk tegen elkaar kunnen zijn.
‘Dat genetisch bepaalde, daar heb ik nog weleens over nagedacht’, zegt Van der Gijp. ‘Waarschijnlijk had een van mijn ouders er dus ook last van.’ Niet voor het eerst de afgelopen maanden neemt hij zijn vader als voorbeeld. ‘Mijn vader was maar klein, maar hij heeft alles uit dat kleine lichaampje geperst, echt alles wat erin zat. Zo was die man. Op zijn 75ste, toen zijn gezondheid al behoorlijk te wensen overliet, bouwde hij nog een krachthonk in de tuin. Ging-ie met van die gewichten in de weer.’ Hij wil maar zeggen: er is geen groter verschil denkbaar tussen Van der Gijp senior en junior. ‘Ik weet ook zeker dat mijn vader zijn hele leven lang met verbijstering naar mij heeft gekeken. We waren zó anders. Hij maakte zich overal druk over, ik nergens. Zes jaar lang heeft hij zich zorgen gemaakt over hoe het nou moest als onderweg de accu van zijn scootmobiel een keer zou opraken en hij stil zou komen te staan. Ja pa, zei ik dan, maar voor hetzelfde geld blijft dat ding het gewoon doen. Dan heb je je zes jaar lang druk gemaakt voor niks. En dat was trouwens ook zo. Dat ding is nooit gestopt. Maar elke keer wanneer hij achter dat stuurtje ging zitten, maakte hij zich toch weer zorgen.’
Van der Gijp heeft al eerder vergelijkbare anekdotes verteld. Altijd dienden ze juist om het verschil tussen hem en zijn vader te duiden. Maar nu krijgt het verhaal opeens een andere wending. Na het gesprek met Bram Bakker is er een andere conclusie. ‘Kennelijk heb ik daar dus toch ook iets van meegekregen, van dat paniekerige’, zei hij tussen twee happen kipsaté door. ‘Ik heb dat waarschijnlijk van mijn vader. Tot nu toe heb ik dat altijd kunnen handelen, maar nu ging dat even niet meer. Er was niet meer tegen te vechten.’
In de BMW-showroom, op de eerste verdieping, is de laatste spreker inmiddels aan het afronden. Menno Tamming zal binnen enkele ogenblikken de microfoon krijgen overhandigd voor de introductie van dé verrassing van de avond. Die verrassing staat halverwege een wenteltrap, net uit het zicht van het publiek, friemelt wat aan het knoopje van zijn overhemd en wacht tot zijn naam wordt genoemd. Het is geen toeval dat hij deze locatie heeft gekozen voor een zelf georganiseerde test. Dit is vertrouwd terrein. Van der Gijp heeft hier al eerder een lezing gegeven en bovendien is de situatie overzichtelijk. Er zit hooguit een man of tachtig in de zaal, er is geen pers aanwezig en de temperatuur is aangenaam, niet te warm, niet te koud. Zo ontspannen mogelijk neemt René van der Gijp ook de laatste treden van de trap en zwaait even naar de zaal, wanneer hij onder een enthousiast applaus richting microfoon loopt. Het is zijn eerste confrontatie met een publiek sinds maanden. Als dit mislukt, is de kans dat hij deze week in Hilversum komt opdraven minimaal.
‘Je bent het toch wel echt, hè?’, vraagt Tamming, ‘je bent niet Carlo Boszhard, toch?’ Van der Gijp schudt zijn hoofd. ‘Nee, ik ben het echt zelf.’ Dan vertelt hij de zaal over de gebeurtenissen van de afgelopen maanden. ‘Het is heel gek om als zogenaamde BN’er ziek te zijn. Omdat iedereen het weet. Zodra je de stad in gaat, maak je de gekste dingen mee. Mensen worden heel openhartig, bijna vrijpostig tegen je. Sta je bij de Hema in de rij voor broodjes, tikt er iemand op je rug. Een wildvreemde man. “Ha René. Zeg, ik heb alvleesklierkanker, niks meer aan te doen. De doktoren geven me nog een paar maanden. Maar zeg eens, hoe is het nou met jou?”
De eerste lach van de avond.
‘Ik kreeg een brief van een wildvreemde mevrouw uit Portugal. Acht kantjes. Ze woonde met een man aan het strand. Ze nodigden mij uit voor een vakantie, bij he n in huis. Er was al een heel programma gemaakt. Die man zou mij mee uit wandelen nemen, elke ochtend zwemmen in het zwembad, we zouden naar zee gaan, een stukje fietsen, karten, de hele bende. Heel aardig bedoeld, maar ik heb toch maar een briefje laten sturen dat ik het aanbod aan me voorbij wilde laten gaan. En wat denk je?’
‘Nou?’, zegt Tamming.
‘Ja, boos! Ik zweer het je: bóós dat die mensen waren. Dat is ook zo vervelend van dat ziek zijn: het zijn altijd wildvreemden uit Portugal die je briefjes sturen. Maar van de Mayfair Club, hoor je niks. Kijk, nodigen die je nu voor een paar daagjes uit… Dat je daar 48 uur in een badjasje aan de bar mag gaan zitten. Ik bedoel: daar knap je nu echt van op.’
De tweede lach van de avond. Het gaat goed.
Tamming geeft Van der Gijp ook alle ruimte om warm te draaien. De ene na de andere klassieker wordt weer opgedist. Over die keer met Oranje in Barcelona, toen hij tussen de dames in Pub 69 aan de bar zat, en hij midden in de nacht het complete sectiebestuur van de KNVB zag binnenkomen. ‘Renze de Vries kwam naar me toe. “René”, zei hij in zijn beste Nederlands, “wij hebben jou niet gezien.” Toen moest ik wel lachen. Nou, heb ik toen gezegd, dat is ook toevallig, want ik heb jullie óók helemaal niet gezien. Ben ik nog fijn een uurtje blijven zitten.’
Zo komt de sfeer er vanzelf in. Zelfs wanneer hij over zijn ‘vliegende inzinking’ vertelt, is het publiek bereid te lachen. ‘Ik heb op een gegeven moment mijn heil gezocht bij Bram Bakker, de psychiater. Bij het eerste bezoek, ergens in Amsterdam, heb ik gelijk maar vijfentwintig euro in die parkeerautomaat gegooid. Ik dacht: dit zal wel even gaan duren. Hij zal wel helemaal teruggaan naar mijn jeugd, naar het moment dat ik een keer met poten ben overgeslagen of zo. Maar het viel mee. Ik hoefde niet meer bij te vullen.’
In die sfeer gaat het een uurtje door.
Na afloop, tussen de blinkende BMW’s, bolt René van der Gijp zijn wangen en laat er wat lucht uit ontsnappen.
Er heeft zich een grote opluchting van hem meester gemaakt.
‘Het ging goed’, zegt hij. ‘Ik ben er weer klaar voor.’