36. ‘Hier, prettige wedstrijd’
Een parkeerterrein langs de snelweg naar Dordrecht. De Mercedes van René van der Gijp glimt weer als een antieke kast. Hij doet de kofferbak open en tilt er een grote, houten kist uit. ‘Hier’, zegt hij, ‘prettige wedstrijd.’
Het heeft even geduurd voordat René van der Gijp zich er toe kon zetten op zoek te gaan naar zijn oude plakboeken. Hij heeft een nogal koele verstandhouding met zijn eigen voetbalverleden. Hij praat er liever niet uitgebreid over, behalve dan tijdens zijn lezingen en onder goede bekenden. Kijken naar beelden van zichzelf doet hij al helemaal niet graag. Toen de regisseur van VI Oranje eens onaangekondigd een oude documentaire over Van der Gijp als werkloze voetballer instartte, stond hij direct op uit zijn stoel en liep de studio uit. Hij kon het niet aanzien.
De kist die hij eindelijk tussen alle tuinmeubelen, gereedschapsets en andere spullen uit zijn schuur heeft gevist, is gevuld met pagina’s uit kranten en tijdschriften. Het oud papier komt tot aan de rand. Excelsior zou hier vroeger een compleet nieuw verdedigingduo van hebben kunnen kopen, want René van der Gijp moet een van de meest geïnterviewde voetballers van zijn generatie zijn geweest. De koppen zeggen alles.
-René van der Gijp, de nieuwe Stan Bowles
-De reddende bengel van Heerenveen
-‘Hij moet eens goed op zijn flikker hebben’
-René van der Gijp: enfant terrible
-René van der Gijp: parent terrible
-‘Mijn kop is niet geschikt voor de top’
-Het lefgozertje van Sparta
-Het verschijnsel Van der Gijp
-‘Als je tegenwoordig lacht bellen ze de politie’
-Van der Gijp suspendiert
-Coach schickt Tulpen-Sohn in die Wüste
-‘Ik ben serieus geworden’
-Touwtrekken om René van der Gijp
-‘Ik laat me niet dwingen’
-‘Plezier in het voetbal staat voorop’
Vanaf het allereerste begin van diens voetballoopbaan, heeft Wim van der Gijp de gang van zaken rond zijn zoon uiterst gedetailleerd gedocumenteerd. In de eerste plakboeken is elke snipper krantenpapier waarin melding wordt gemaakt van het bestaan van de jongste Gijp met een bijna religieuze devotie ingeplakt. Ook de eerste Sparta-seizoensgids, jaargang ’78-’79, is in z’n geheel met lijm ingesmeerd en voor het nageslacht bewaard. ‘Weer zo’n jong broekie op het middenveld’, staat er onder de foto van de jonge Van der Gijp, grijnzend vanonder een lange haarlok. ‘Technisch kan onze René alles. En nu maar er aan werken en goed naar de trainer luisteren, dan moet het t.z.t. ook voor Gijpie gaan gloren.’
Zijn hele voetballoopbaan is chronologisch te volgen, vanaf zijn debuut tegen Haarlem, en zijn uitnodigingen voor de UEFA-jeugd, tot zijn wedstrijden voor Oranje. Je komt de gekste dingen tegen. Je ziet Van der Gijp al eind jaren zeventig op witte voetbalschoenen spelen. Je leest hoe hij het plan van Barry Hughes om hem aan een Engelse club te verkopen verziekt, door er op het veld niets aan te doen en alleen maar als een clown naar de tribunes te zwaaien, precies naar de plek waar Hughes tientallen Britse scouts had laten opdraven. En je vindt er een verweerd, bijna vergaan fotootje, uit mei 1970: René van der Gijp als kind op de Coolsingel, de zojuist door Feyenoord gewonnen Europa Cup 1 in zijn handen.
Er zit van alles in. Zijn geboortekaartje (‘Met grote blijdschap geven wij U kennis van de geboorte van onze zoon: René’), de Zwitserse röntgenfoto’s uit de nadagen van zijn carrière maar ook zijn aanschrijvingsbrief van Sportclub Feyenoord (‘12 mei 1975, Wij hebben het genoegen U mede te delen, dat U bent aangenomen als lid van onze vereniging.’). Zelfs de envelop uit De Kuip heeft de trotse Wim ingeplakt. Tussen de pagina’s zitten losse foto’s, zoals die van Feyenoord B1 in het grote stadion, met Sjaak Troost als aanvoerder en een jonge Carlo de Leeuw. De vliegtickets van de reis naar Amerika met de jeugd van Sparta en het toegangskaartje van de wedstrijd New York Cosmos-San José Earthquakes zijn ook bewaard gebleven.
Zijn moeder komt in een van de ingeplakte krantenstukken aan het woord. Het gaat dan over het imago dat haar zoon steeds vaker krijgt opgespeld. Dat van onhandelbaar, verwend mannetje met een grote mond. In Het Vrije Volk vraagt ze aan de verslaggever: ‘Zeg nou zelf. Je hebt hier nu zo’n anderhalf, twee uur gezeten. Is dat nou een vervelende opschepper, met wie je hebt zitten praten? Hoe komen ze erbij?’
Van der Gijp over dat imago, in diezelfde krant. ‘Misschien zit het wel in mijn spel. Ik praat veel in het veld, ik loop voortdurend te lachen – dat is irritant, ik weet het. Laatst in Haarlem zei ik tegen zo’n gozer, Balm geloof ik: Spelers zoals jij, daar hebben we er duizend van in Rotterdam. Nou man, woest was-ie, helemaal over de rooie. Hij was linksbuiten, maar hij ging speciaal linksback lopen om mij een schop te kunnen geven.’ Bij het artikel staat ook een foto. Een lachende Louis van Gaal naast Van der Gijp, zijn arm vaderlijk over diens schouder.
Er zitten ook oude albums in de kist, vol kinderfoto’s in mooie, verschoten kleuren. Op sommige foto’s draagt de kleine Van der Gijp witte kniekousen en een klein geruit jasje. Wat opvalt: op elke afbeelding staat hij alleen, of naast zijn moeder. Het lijkt wel of René van der Gijp is opgegroeid in een schilderij van Edward Hopper. Overal om hem heen is ruimte, leegte. Er is, behalve zijn moeder, nooit een mens in zicht. Vaak hebben ze elkaars hand vast. Zijn vader zie je alleen terug op foto’s die bij het voetbalveld zijn genomen. Soms trainde hij twee amateurclubs tegelijk, een op zaterdag en een op zondag.
Nog een album, nu van een iets oudere René van der Gijp. Het is carnaval, ergens eind jaren zestig. De kleine Van der Gijp is verkleed als astronaut. Hij poseert op het bed van zijn kinderkamer. Aan de muur hangen posters. Raketten, Thunderbirds, een afbeelding van The Monkees, een foto van zijn vader als voetballer en een elftalplaat van Sparta. Met elke pagina groeit hij een paar jaar. Je ziet hem een stripboek lezen bij de centrale verwarming, daarna vooral op het voetbalveld en op klassenfoto’s. Het zijn inmiddels de jaren zeventig. De haren groeien, de broekspijpen worden steeds wijder. Als René van der Gijp geen Adidas-voetbalschoenen aanheeft, draagt hij plateauzolen. Op zijn bovenlip dreigt de doorbraak van iets dat op een snor lijkt.
Onderin liggen de losse interviews uit tijdschriften en kranten. Ze gaan over zijn imago, over zijn talent, over de conflicten met zijn eigen clubs en de aanhoudende interesse van andere. Op een van de pagina’s zie je Van der Gijp in Engeland naast Martin Jol zitten, samen aan een kopje thee in Birmingham. Hij is er op een tiendaagse stage. Het wordt geen succes, zoals in latere jaren ook flirts met het Italiaanse Pisa, het Turkse Galatasaray, het Franse Monaco, het Spaanse Mallorca en het Rotterdamse Feyenoord uiteindelijk tot niets leiden. Van der Gijp traint er op een typisch grauwe Engelse dag voor het eerst mee, met dreigende motregen en in de schaduw van een grote fabriek.
Dan weet hij diep in zijn hart eigenlijk al dat hij liever in Nederland blijft.
In de kist zit ook een rode map. Daarop heeft Wim van der Gijp met keurige balpenletters Nederlands Elftal op geschreven. Binnenin zitten de vergeelde krantenstukje die herinneren aan de vijftien interlands van zijn zoon.
Een tussengeneratie, zo noemt René van der Gijp zijn lichting bij Oranje zelf altijd. Hij zat ingeklemd tussen het elftal dat steunde op vicewereldkampioenen als Ruud Krol en Johan Neeskens en het jonge, getalenteerde team rond Ruud Gullit en Marco van Basten, de Europees kampioenen van 1988. Zijn medespelers luisterden naar namen als Edo Ophof, Peter Boeve, Cees van Kooten, Ronald Spelbos. Voorin waren zijn concurrenten de routinier René van de Kerkhof van PSV en de Ajacied Simon Tahamata. Hij mag zijn prestaties voor Oranje graag bagatelliseren. ‘Ik heb wedstrijden gespeeld zo slecht, dat wil jij niet weten’, zegt hij dan. ‘Dat ik dacht: wat erg, hier moeten mensen straks in de samenvatting nog naar gaan kijken ook.’
Hij debuteert in september 1982, wanneer Kees Rijvers hem selecteert voor de EK-kwalificatiewedstrijd tegen Ierland, in De Kuip. Het moet zijn grote internationale doorbraak worden en de voetballer weet dat zelf ook. ‘René van der Gijp ineens serieus’, schrijft het AD aan de vooravond van die ontmoeting, op een toon die bijna iets alarmerends in zich heeft. Verslaggever Hans van Alphen noteert: ‘Wanneer de ex-Spartaan trouw zou zijn gebleven aan zijn kakelbonte imago als levensgenieter, had hij bij zijn entree in het KNVB-sportcentrum in Zeist minstens de slagboom op zijn voorbumper moeten nemen. Maar in plaats daarvan begroette bondscoach Kees Rijvers gisterochtend een haast ingetogen pupil. Na eerst zijn haren keurig in het gelid te hebben gekamd in zijn achteruitkijkspiegel en daarna zorgvuldig de portieren van zijn kostbare sportwagen op slot te hebben gedaan, sloeg de morgenavond in Oranje debuterende aanvaller pas het bospad in richting sporthotel. Niks geen bravoure. Slechts zijn opzichtige gouden halsketting liet iets uitkomen van de bon vivant die de 21-jarige Dordtenaar op zijn tijd kan zijn.’
De debutant mag dan plotseling zijn verantwoordelijke kant tonen (‘Ik wil mijn kans grijpen. Mensen moeten begrijpen dat Van der Gijp een serieuze voetballer dreigt te worden.’), in het veld is hij nog steeds helemaal zichzelf: wispelturig. Een paar dagen eerder, toen hij met Lokeren van Brugge had verloren, was hij na afloop in de kleedkamer nog uitgescholden door zijn medespelers. Ze vonden dat hij zijn best niet had gedaan. Alsof hij een slaappil had ingenomen, zo had hij in de topper tegen Club langs de rechterzijlijn gestaan. Het enige lichaamsdeel dat overtuigend bewoog was zijn hoofd geweest. Hij schudde het voortdurend heen en weer.
Maar een paar dagen later, in De Kuip, is alles anders. Zijn Oranje-debuut is precies 37 seconden oud, als hij een prachtige actie maakt en een voorzet geeft waaruit Dick Schoenaker de openingsgoal kan maken. Vanaf dat moment krijgt hij vleugels. Van de 44 keer dat Van der Gijp de bal heeft, doet hij er 34 keer iets goeds mee. Hij eindigt de wedstrijd bij de cornervlag, uitdagend, spelend met zijn tegenstander zoals een kat met een aangeslagen muis, en sluit zijn voorstelling uiteindelijk af door met zijn hak de bal door de benen van een Ier te spelen. De Kuip gaat uit zijn dak.
Van der Gijp wint uiteindelijk zes van zijn interlands, verliest er vijf en speelt vier keer gelijk. De meest bijzondere wedstrijd ondergaat hij in Sevilla. Spanje-Nederland. Het is dan de derde keer dat hij wordt opgeroepen voor Oranje. Geheel in tegenstelling met zijn imago is hij nerveus voor de wedstrijd en heeft hij zich serieus voorbereid. Al zou je dat voor het vertrek niet zeggen. Dan wordt René van der Gijp op Schiphol waargenomen in een kiosk, waar hij wagonladingen seksblaadjes inslaat. Ook noteert een verslaggever wat hij zegt wanneer hij naast zijn jeugdidool Ruud Krol in het vliegtuig zit. Die ergert zich aan het feit dat iedereen aan boord is, behalve Kees Rijvers. De kleine grote baas van Oranje wordt opgehouden door de pers en staat nog in de vertrekhal. ‘Waar blijft die bondscoach nou?’, moppert Krol. ‘Hij wordt nog geïnterviewd’, zegt Van der Gijp, ‘door het Jeugdjournaal.’
Het wordt uiteindelijk een draak van een wedstrijd en de allerlaatste keer dat hij nerveus is voor een interland. ‘Het was een ramp. We speelden met alleen maar verdedigers. Spelbos, Hovenkamp en Wijnstekers stonden op het middenveld. En ik als enige spits. Ik heb toen één bal geraakt en dat was tijdens de aftrap. Echt. Verder geen bal meer gezien, de hele wedstrijd niet. Het enige voordeel was, dat ik sindsdien wel al heel snel een bepaalde nervositeit van me af kon zetten. Na die wedstrijd tegen Spanje dacht ik: ik heb me nu wel twee dagen heel erg druk zitten maken, maar het is allemaal voor niks geweest. Ik heb alleen een aftrapje genomen. En als ik lazarus in de middencirkel was verschenen, had dat ook gekund. Dan had ik hem waarschijnlijk ook goed genomen. Het maakt dus allemaal niet uit, of je je nu druk maakt of niet.’