42. ‘Er is vaker in de verlenging gescoord, Gijpie’
Een paar weken later, op een bewolkte donderdagavond in Leeuwarden. Het is druk in de supermarkten tegenover het Cambuur-stadion. Voor de kassa’s staan lange rijen, op het parkeerterrein wordt de ene na de andere kofferbak vol plastic tassen gestouwd. Niemand van het winkelend publiek lijkt zich te realiseren welk plechtig tafereel zich ditzelfde moment een paar honderd meter verderop voltrekt. Daar, alleen aan het zicht onttrokken door de stadionmuur, dragen familieleden en vrienden net de doodskist van Fritz Korbach in langzame pas de hekken binnen.
Er stopt een zwarte terreinwagen voor de deur van het stadion. René van der Gijp en Johan Derksen stappen uit. Ze wandelen onder het portret door dat sinds een paar dagen boven de ingang hangt. Het toont het karakteristieke hoofd van Fritz Korbach, het brilletje als altijd diep op de neus. ‘Deze verlenging was te kort’, staat er in witte letters boven.
Fritz Korbach heeft bij zeventien clubs gewerkt, maar het is geen toeval dat hij juist hier, bij Cambuur, is opgebaard. Leeuwarden heeft altijd van hem gehouden. Hij is de enige van wie ze ooit getolereerd hebben dat hij ook SC Heerenveen trainde, de aartsrivaal waar hij René van der Gijp in zijn selectie had, een voetballer in zijn nadagen.
Over anderhalf uur gaat voor iedereen die afscheid wil nemen de stadionpoort open. Van der Gijp is daarom extra vroeg uit het Westen over gekomen. Hij wil de meute voor zijn. Eenmaal binnen blijkt hij niet de enige. Nol de Ruiter is om diezelfde reden ook al hier, net als onder anderen Foeke Booy, Jurrie Koolhof en Leen Looyen, lang geleden klasgenoot van Korbach op het CIOS. Even later betreedt het hele gezelschap met gebogen hoofd de eerste verdieping van het stadionnetje. Daar, in een hoek van de sponsorruimte, ligt de overleden trainer, opgebaard tussen bloemstukken van al zijn clubs. Hij heeft zijn bril op, draagt een leren jack en een spijkerbroek en heeft op karakteristieke wijze één hand in zijn broekzak. De man die bij leven altijd al zichzelf was, blijkt dat in de dood nu ook.
Buiten, op het parkeerterrein, hebben de eerste bezoekers zich dan al gemeld. Er zitten opvallend veel bekende gezichten tussen. Coryfeeën uit alle windstreken zijn naar Friesland gekomen om Korbach de laatste eer te bewijzen. Zelfs scheidsrechters, hoewel door Korbach langs de lijn regelmatig uitgemaakt voor ‘badmuts’ dan wel ‘klotenklapper’, lopen nu met gebogen hoofd langs zijn kist.
Ook Van der Gijp maakt de laatste gang langs zijn oud-trainer. Vrijwel direct na het bekend worden van Korbachs levensbedreigende ziekte was het contact tussen de twee mannen plotseling in korte tijd hechter geworden dan het ooit was geweest. In de urenlange telefoongesprekken tussen Leeuwarden en Dordrecht stonden de sombere vooruitzichten van de doktoren in schril contrast met het onbreekbare optimisme dat de patiënt bleef uitstralen. Korbach, die er als trainer om bekend stond wonderen te kunnen verrichten, die meer dan eens ten dode opgeschreven ploegen tot leven wist te wekken, weigerde zich uiteraard bij voorbaat neer te leggen bij zijn eigen dood. Hij sprak over zijn kans op overleving in ouderwets trainersjargon (‘er is vaker in de verlenging gescoord, Gijpie’) en concentreerde zich daarna al snel weer op echt belangrijke zaken: voetbal. Urenlang nam hij met Van der Gijp de stand van zaken in de voetbalwereld door. Er werd veel gelachen en ze waren het opvallend vaak met elkaar eens.
Maar nu, in Leeuwarden, staat René van der Gijp zwijgend naast zoon Bobby Korbach en kijkt toe hoe, naast de voetbalcoryfeeën, ook steeds meer onbekende mensen langs de open kist van diens vader trekken. Met z’n allen vormen ze deze avond een anoniem maar indrukwekkend defilé. Sommigen leggen bloemen neer, anderen blazen alleen nog even een kushandje naar de betreurde trainer. Er zijn tranen en opgestoken duimen, er wordt een FC Zwolle-sjaaltje aan de voet van de kist gedrapeerd en een stokoude man met een stoppelbaard mompelt eerst lange tijd iets onverstaanbaars in het Fries en plaatst dan in slow motion zijn boeketje tussen alle andere bloemen die de voetbalwereld heeft laten bezorgen.
René van der Gijp bewonderde Korbach zoals hij ook Rijk de Gooyer bewonderde. ‘Fritz, Rijk de Gooyer, Herman Brood, Theo van Gogh: allemaal mensen die in alles anders waren dan de rest. Anders in wat ze zien, in hoe ze het zien en in de manier waarop ze er op reageren. Dat fascineert mij in mensen. Rijk was dik in de tachtig, maar als ik hem dan had bezocht, kon ik bij het wegrijden altijd maar één ding denken: hoe kan dit? Hoe kan iemand zó compleet anders zijn dan alle anderen? Ik herinner me dat ik een keer met Maarten Spanjer en Rijk in een café zat in Amsterdam. Maarten wees op een hele grote, kale vent aan de bar. “Dat is echt zware onderwereld”, fluisterde Maarten. Wij namen het voor kennisgeving aan. Maar toen die man vertrok en ons passeerde, riep Rijk opeens:
“Hé Vleespet!”
Maarten en ik dachten dat we gek werden, maar Rijk zat daar niet mee. Hij was een geboren provocateur, nergens bang voor, en wilde gewoon kijken wat er zou gebeuren. Heel apart. Er gebeurde overigens niets. Die man was helemaal verbouwereerd. Zoiets had nog nooit iemand tegen hem gezegd.’
Misschien is het omdat hij zelf elke weekend gestrekt ligt om de Nederlandse en internationale competities te volgen, maar René van der Gijp heeft een zwak voor mensen die bezeten zijn van voetbal. ‘Fritz was bezeten. Bij hem kwam voetbal op de eerste, tweede en de derde plaats. Hij deed me heel vaak denken aan mijn vader. Die hield zich ook altijd maar met één ding bezig: voetbal. Net als Willem van Hanegem trouwens. Ik kwam vroeger vaak bij Willem en Truus van Hanegem thuis. Daar werd soms zes uur aan één stuk over voetbal gesproken. Bij Fritz was het ook zo. Die bezetenheid zorgde er ook voor dat hij niet kon accepteren dat zijn carrière afgelopen was. Dan maar trainer van Rohda Raalte, Harkemase Boys, dat soort clubs. Nog altijd beter dan niets, vond Fritz. Daar werd ik weleens verdrietig van. Maar dat vastklampen aan het voetbal, ook daar zag ik mijn vader in terug. Die struinde ook tot op het laatst met zijn scootmobiel alle velden af.’
‘Fritz belde op zijn sterfdag nog met Hans Nijland van FC Groningen. Hij overwoog naar het stadion te gaan voor de wedstrijd tegen ADO Den Haag. Ben je dan bezeten of niet? Toen hij geen club meer had, hing hij op woensdagmiddagen in Surhuisterveen, of in een ander Fries dorpje, allemaal aanplakbiljetten op. Daar stond dan op dat hij zaterdagmiddag een lezing gaf in de kantine van de plaatselijke voetbalclub, entree vijf euro. Soms waren er maar drie of vier mensen in de zaal, maar dat maakte Fritz geen bal uit. Dan ging-ie met evenveel enthousiasme aan de slag als wanneer ze Carré voor hem zouden hebben volgeboekt. Dat vind ik heel bijzonder. Dat was het mooie aan Fritz: dat hij altijd en onder alle omstandigheden vrolijk was. Terwijl dat bij dat mannetje ook niet vanzelf ging.’
Of René van der Gijp met het woord ‘ook’ aan zichzelf refereerde, werd niet helemaal duidelijk.
Binnen in het Cambuur-stadion, waar de bar zich op nog geen twintig meter van de kist bevindt, klontert de voetbalwereld samen om stil te staan bij het fenomeen Fritz Korbach. Het is onvermijdelijk dat de anekdotes zich straks in het geheugen gaan opdringen, maar nu, zo kort na de confrontatie met de dode trainer, is het nog vooral het verdriet en de weemoed die zwaar op de bezoekers drukken. Ook bij Van der Gijp. Het zal het plotselinge besef zijn dat er met dit overlijden ook op slag een unieke benadering van het trainersvak is verdwenen. Het succes van zijn werkwijze zat volledig verankerd in de man zelf. Het is hard om onder ogen te zien, maar wel waar: met de persoon Fritz Korbach is ook een complete stijl op slag verdwenen.
‘Zo’, zei hij op zijn eerste werkdag bij een van zijn amateurclubs. ‘En wie is hier de keeper?’
In de kleedkamer stak een lange jongen met handschoenen zijn hand op.
‘Mooi’, zei Korbach, ‘dan moet jij vanmiddag dus de ballen tegenhouden.’
Het was voetbal teruggebracht tot de essentie.
Dat is mede de reden dat Van der Gijp zo somber is. Ook hij weet dat er met de dood van Korbach een methode sterft. Het is het besef dat er in de snelle, moderne voetbalwereld – waar coaches met laptops en notitieblokjes in de dug-out zitten, in plaats van met een zonnebril en een paar fijne sigaren, en waar gesproken wordt over ‘hoog in de concentratie zitten’ in plaats van over ‘een bal de kruising in neuken’ – geen plaats meer is voor paradijsvogels als Fritz Korbach, oertrainer uit een geromantiseerd verleden.
‘Barry Hughes, Fritz Korbach, Bert Jacobs, dat soort trainers zijn er niet meer’, zegt Van der Gijp op de terugweg naar het Westen. ‘Dat waren nog mannen die genoegen namen met het feit dat ze nooit honderd procent controle hadden over de gebeurtenissen in het veld. Die hadden al zó veel gekke wedstrijden meegemaakt, die wisten dat voetbal vaak afhangt van toevalligheden. Mensen in deze tijd kunnen niet meer accepteren dat het leven soms niet helemaal loopt zoals jij wilt. Ze denken dat ze totale controle over de gebeurtenissen kunnen hebben. Maar dat is een misverstand. Echt.’