52. ‘Rot toch lekker op joh, idioot dat je er bent!’
Een dag later. Weer telefoon. René van der Gijp klinkt een stuk serieuzer dan normaal. Alle euforie is plotseling uit zijn stem verdwenen. Hij heeft nagedacht. Diep nagedacht, zo te horen. ‘Weet je wat het is? Ik heb me de laatste maanden behoorlijk afgezonderd van alles en iedereen. En dat is niet goed, man. Dat is helemáál niet goed.’
Het is een verrassend begin van een gesprek, maar hij heeft wel een beetje gelijk. Het is waar dat hij de laatste maanden steeds meer begon af te zeggen. Lezingen, interviews, commercials, later ook privéafspraken: steeds vaker trok hij zich terug in zijn eigen wereld, net zo lang tot die wereld zo klein was als Madurodam.
‘Ik ben ook niet gek. Ik heb me natuurlijk afgevraagd waarom ik me zo gedraag. Wat is dit nou? Hoe komt dit nou? Want als ik heel eerlijk tegen mezelf ben, moet ik zeggen dat ik de afgelopen drie, vier maanden sterk het idee heb gekregen dat de hele wereld om René van der Gijp draait. Maar waarschijnlijk klopt dat toch niet helemaal.’
Hij probeert er een lachje uit te persen, maar erg overtuigend klinkt het dit keer niet. Hier spreekt iemand die met zichzelf worstelt. ‘Misschien komt het door de dood van Korbach dat alles opeens zo hard bij me binnenkomt, maar opeens realiseer ik me dat ik helemaal op het verkeerde spoor zit. Ik heb me afgezonderd van alles en iedereen waar ik van hou. Waar slaat dat op? Ik wil mijn twee kinderen veel vaker zien, weer gaan eten met Maarten, met Rob Jansen, Mario Been, met m’n andere vrienden. Het is niet gezond om zo in het leven te staan. Ik heb daar vannacht tot heel laat aan zitten denken. Het was geloof ik vijf uur in de ochtend, voordat ik een keer sliep. Ik vergeleek het met de dierenwereld. Daar heb je dat toch ook niet? Dat er een hele groep apen bij elkaar zit en dat er één aap helemaal apart zit en alleen maar uitstraalt: kom niet in mijn buurt. Maar zo was het de laatste tijd bij mij wel. Niet gezond joh, helemáál niet gezond.’
Hij lijkt nog in weinig op de man die gisteren uitermate opgeruimd uit het ziekenhuis kwam. ‘Ook zoiets’, zegt hij nu over de plotselinge vlucht naar het Erasmus Medisch Centrum. ‘Ik kom daar binnen op die afdeling van Caspertje en gelijk worden er uit allerlei behandelkamers verpleegsters getrokken. Het ligt daar helemaal vol met mensen die aan een ernstige vorm van kanker lijden. Sommigen zijn niet meer te redden, die liggen te wachten tot ze doodgaan. Caspertje probeert alles wat hij kan om het voor die mensen een beetje dragelijk te houden. En dan komt meneer Van der Gijp binnen met zijn probleempjes en wordt het halve ziekenhuis voor hem verbouwd! Worden er overal zwaar zieke patiënten in de steek gelaten omdat de verpleegsters zo nodig honderdduizend buisjes bloed uit het lichaampje van meneer Van der Gijp moeten trekken. Absurd toch eigenlijk? Of niet? Ik lag daar vannacht aan te denken en ging steeds meer het belachelijke van die hele gang van zaken inzien. Rot toch lekker op, joh, dacht ik toen over mezelf. Idioot dat je er bent!’
Het is even stil aan de andere kant van de lijn. Dan, met een stem waar enige gêne in doorklinkt: ‘Weet je wat Daniëlle tegen mij zei? Over mijn neiging om telkens de eenzaamheid op te zoeken? Ze zei: “René, je hebt nu zo veel zaken uit je leven geschrapt dat het hoogtepunt van de dag voor jou bestaat uit die paar uur die je ’s middag in je eigen sauna zit. Maar weet je wat het is? Eigenlijk zit je voor lul in die sauna, helemaal in je eentje om drie uur ’s middags.” Daar ben ik over gaan nadenken. En ik denk dat ze gelijk heeft. Er moet iets gebeuren, want dit is zo niet vol te houden. Ik geloof dat ik de laatste zes maanden niet meer bij de voetbalwedstrijden van die kleine van mij ben wezen kijken. Zo erg was het. Hij werd kampioen met zijn voetbalelftal. Alle ouders waren er met bloemen, behalve zijn vader. Die lag thuis op de bank naar Arsenal-Liverpool te kijken, omdat dat zogenaamd belangrijker was. Wat een onzin. Ik zag er gewoon tegenop om al die mensen langs de kant onder ogen te komen. Gênant. Ik was alleen maar met mezelf bezig, met de hype, met de populariteit van het programma, de kijkcijfers, de interviewtjes, de aandacht…Toen ik vijftig werd stond die kleine voor de deur. Hij had zelf een taart voor z’n vader gebakken. Maar toen hij aanbelde, was ik net bezig met een telefonisch interview op VI Radio. Stond dat ventje daar een kwartier lang te wachten met z’n zelfgebakken taart in zijn hand. Alleen maar omdat papa zo nodig weer over zichzelf moest praten op de radio. Dat is toch niet normaal meer? Nee, echt. Ik ga het van nu af aan allemaal héél anders doen.’