1
“Je bent een lastpak, brother.” Johnson had het draad om mijn keel losgemaakt en het draad om mijn benen iets losser. Ik hield mijn polsen voor zijn gezicht, maar hij duwde ze weg. Jones was aan het rommelen in de hoek met de golfplaten. Af en toe zei hij iets, maar Johnson reageerde niet en ik verstond er niets van.
“Lastpak.” Johnson herhaalde het woord op een toon alsof hij het altijd had geweten. “Hadden we niet gezegd dat je elke avond moest bellen?”
“Ik had niets te melden.”
Johnson ging verzitten en ik zag dat bloed langs zijn slaap liep. Hij wreef over zijn wang en gromde zacht. “Steen. Iemand schoot en stukken rots raakten me.” Hij likte langs een vingertop. “Stuk beter dan een kogel, steen. Was een goed schot. Een zwarte neger in de nacht die tegen een rots gedrukt staat, raak die maar eens. Ik had mijn ogen dicht, ook nog. Ken je dat grapje.” Hij wachtte niet op antwoord. “Schiet als je het wit van hun ogen ziet. Ik had ze verdomme dicht. Met wie zat jij in deze schuur, brother?”
“Met Damon Szuszki. Hij heeft Catherine Lenz en Ken Caray vermoord. Samen met Jack Doyal Dunn. Jack was hier ook.”
“In opdracht van…”
Ik keek hem onderzoekend aan. “Waarom in opdracht van? Waarom niet op eigen houtje?”
“Dat ei van een Jack Doyal Dunn kan niks op eigen houtje. Je moet hem zien kijken voor hij een homobar binnengaat. Niet gewoon binnenlopen, maar over zijn schouder kijken, drie stappen achteruit, snel omdraaien, stapje vooruit, weer kijken, net zolang tot het goed opvalt en dan als een speer naar binnen. In opdracht van wie? vroeg ik.”
“Dat hebben ze niet verteld.” Ik had me opgericht om mijn pijnlijke kuit te masseren, maar werd achterovergedrukt door een grote hand met een roze palm.
“Hebben ze niet gezegd. Dat weet je heel zeker?”
Ik wachtte tot hij de handpalm van mijn mond had gehaald. “Ik geloof niet dat iemand opdracht gaf Cathy en Ken te vermoorden. Het was eigen initiatief van Szuszki. Maar pa Doyal Dunn was de man achter de schermen. Frederick, heet hij. Je kent hem van Fort Pulaski. Hij was degene die me terugbracht vlak voor jullie me de mobiel gaven. Mijn eigen mobiel. Die je eerder van me had gejat.”
“Daar hebben we het nog over, over je mobielgebruik. Is Szuszki dat magere ventje?”
“Hij lag tegen de wand van de schuur, samen met Jack.”
“Die magere.” De stem van Johnson had iets rustgevends. Laag, zonder haast, ontspannen. Maar zijn gezicht stond strak en als hij met zijn vingers zijn slaap aanraakte hield hij zijn adem in. “Buiten ligt een stapel dooien. Ga eens door met de inventaris?”
“Dann Bloomer was hier. Hij is de vent met het cowboygezicht, met die sproeten. Countryzangers zijn ook blij als ze zo’n hoofd hebben. Hij heeft Jack het laatste zetje gegeven en Szuszki vrijwel afgeslacht.”
Jones was bij ons komen staan met in elke hand een blikje. “Volgens mij kennen we die cowboy.” Hij wees naar Johnson. “Biertje?”
“Nee.”
“Geen biertje?” Jones hief het blikje. “Miller light. Er ligt ook Bud. We kennen hem van Congress Street, zeker weten.”
“Nee.” De stem van Johnson was de hoogte in gegaan en benaderde de bariton van Jones. “Geef me dat verdomde bier en kijk of er meer dooien zijn.” Hij gebaarde naar mij. “Tot zover hebben we er vier. Wie was de vent die op me schoot?”
Ik lette meer op Jones die langzaam achteruit liep dan op Johnson en schrok toen een vuist mijn neuspunt schampte. “Hou je kop er even bij. De vent die op me schoot.”
“Geen vent. Het moet Shelly Perron zijn geweest. Toen ik hiernaartoe werd gebracht was Jack al dood en Szuszki bijna. Dann Bloomer wachtte op ons.”
“Welke ons?”
“Op mij en Shelly Petron.”
Johnson zuchtte. “In Utah heb jij een grietje opgepikt. Daar heb je nachten mee liggen donderjagen. Behalve de laatste nacht, want toen lag ze in je pick-up. Wat is daarmee gebeurd?”
Ik zuchtte even synchroon met hem mee. “Dat was Shelly Petron. Ik dacht dat ik haar had opgepikt, maar in feite was het andersom. Ze werkt samen met Dann Bloomer.”
“Werkte.” Johnson klonk tevreden. “Hij is er geweest. Net als een indiaan die zei dat hij Rahelio Rodriguez heette. Rodriguez van de Hopi-stam. Hoe Hopi kun je zijn als je Rodriguez heet?”
“Ik ken een zwarte man die Smith heet.”
“Zwarte man.” Johnson keek opzij naar Jones die er weer bij was komen staan en een boksbeugel liet zien. “Hij zegt ‘zwarte man’, maar ik zie hem denken ‘neger’. Is dat zijn boksbeugel?”
“Uhuh. Daarginds ligt de bijbel van Louella en dat boek van Clausedinges.” Jones gooide de boksbeugel omhoog en ving hem zonder zijn ogen van me af te wenden. “Hij sleept ze overal mee, snap jij waarom?”
“Verder nog iets waar we wat aan hebben?”
“Blikjes bier. Beetje eten. In die halve caravan hiernaast ligt meer. Veel ijzerdraad en een paar ijzeren haken. Meestal gebruik je ze voor vlees. Ik denk dat ze werden gebruikt voor dat magere mannetje.”
Johnson wees naar mij. “Jeff gaat uitleggen wat zich hier heeft afgespeeld. Zit de deur goed dicht?”
“Met ijzerdraad vastgezet. Niemand binnen. De vraag is: hoe komen we straks weg? We hebben een schutter buiten.”
Ik trok het draad van mijn benen.
Johnson volgde mijn bewegingen. “Die schutter heet Shel-ly Petron. De liftster met de hanenkam die je in Utah zag. Ze was meer dan het speeltje van Jeff.”
Jones ging op zijn hurken zitten en balde een vuist. “Weet hij dat ik er de pest in heb?”
Johnson legde een hand op mijn schouder. “Jones heeft er de pest in.”
Ik schoot bijna in de lach. “Jones?”
“Je hebt tegen Louella gezegd dat je ons Johnson en Jones bent gaan noemen. Dat vond ze leuk en nou doet ze het ook. Jones vindt het niet leuk. Iemand die Claypole heet, wil geen Jones zijn. Dat is een van de redenen waarom hij de pest erin heeft. De belangrijkste andere reden is dat hij dagen achter je aan heeft gereden in een huurauto met een klotenontvanger naast zich. Een Cavalier. Hij mist zijn Pontiac Starchief.”
Ik liet me achterovervallen en sloot mijn ogen. “Dus ik ben vanaf Savannah gevolgd zonder dat ik het in de gaten had?” Omdat een reactie uitbleef deed ik mijn ogen weer open. Johnson straalde, Jones deed iets wat op grinniken leek.
“Bestaat niet. Ik heb opgelet. Niemand kan me door half Amerika volgen zonder dat ik het merk. Ik bedoel…” Ik bedacht een heleboel zinnen en ik zei er ook heel wat. Toen ik was uitgeraasd duwde Johnson me terug. “Ga zitten en maak je niet druk. Meestal stoppen ze die dingen in beesten, zendertjes, maar in een mobieltje kan het ook. Dat zei Louel-la en zij had gelijk.” Hij keek me aan of hij zat te wachten op een schampere opmerking. “Ze heeft altijd gelijk, Louella, onthou dat voor het geval je ooit nog in Savannah komt. Je kunt iedereen volgen als hij een zender heeft en jij een ontvanger. De zender zat in je mobiel. Jones zat in de Cavalier en als jij door een stad reed had-ie last van zenuwen. De zender werkte niet altijd in de stad. Daarbuiten wel, maar toen het in Utah regende, bleef hij voor alle zekerheid in de buurt. Hij zag die meid bijna voor je auto springen en hij hoorde die nacht hoe goed jullie het met elkaar konden vinden. Hij werd er verlegen van. We hadden nog een manier om je in de gaten te houden via de mobiel. Dat wilde Louella. Ze zei: “Hij belt niet elke dag, zo’n man is het niet, maar misschien doet hij het af en toe. Als hij belt weten we waar hij is.” Het heeft te maken met steunzenders, meer wil ik er niet van weten. Je belde niet, maar elke avond zat ik voor je klaar. Jones zat in de Cavalier, ik zat bij Louella. Dat beviel niet erg. We zijn een team, Jones en ik. Ik heb het er nog wel over als ik eraan toekom. Als je verhaal niet overtuigend genoeg klinkt, komen we nergens meer aan toe. Vertel me alles, brother, en zorg dat het klopt met wat wij weten.” Hij keek naar Jones. “Klopt het niet, dan maak ik een ommetje.”
“Buiten?” Ik bewoog mijn schouders en voelde de plekken waar Dann me had geraakt. “Buiten is Shelly Perron. Ze heeft een Ruger, kaliber 9mm Para. Ze schoot er een cactus mee doormidden. E�n schot, weg cactus.”
Johnson wreef over zijn slaap. “Ken je dat grapje over die neger in het donker? Laat de ommetjes maar aan mij over. Vertellen, jij.”
Ik nam er de tijd voor. Een paar keer zag ik Jones knikken en toen ik toe was aan het moment waarop Shelly voor mijn auto sprong glimlachte hij. Een paar keer zag ik dat hij een vraag wilde stellen, maar Johnson zag het ook en sneed hem af met een handbeweging. Jones zei er niets over, maar leuk vond hij het niet. Johnson was de baas van de twee, maar Jones rukte aan de ketenen. Ik vroeg me af of er een mogelijkheid was om de twee tegen elkaar uit te spelen.
Voorlopig zag het daar niet naar uit. Toen ik uitverteld was keek Johnson naar Jones. “Klopt het?”
“Niks nieuws gehoord. Waarschijnlijk heeft hij die meid…” Jones stak een duim tussen zijn middelste vingers en zweeg.
Johnson raakte zijn slaap aan. “Als het echt die meid was die op mij schoot, dan kan ze er wat van. Iedereen is dus dood. Szuszki, Jack, het vriendje van die schietgrage griet en Hopi Rodriguez. Allemaal dood, maar brother Meeks heeft alleen een paar schrammen. Niemand doet hem wat, je vraagt je af waarom.”
Ik hief mijn handen. “Denk je dat ik die boeien zelf om heb gedaan? En dat draad om mijn nek heb gewonden? Ze dachten dat ik meer van Cathy en Ken wist dan ik ze had verteld.”
Johnson strekte een arm en wachtte tot Jones een blikje bier op zijn hand had gelegd. “Laten wij dat nou ook denken.”
“Wij?”
Johnsons stem werd een terts lager. “Wij. Maak je niet druk om ons. We kunnen ruzie maken en bij wijze van afleiding samen jou de schuur uit schoppen. Weten we meteen of die meid op ons ligt te wachten. Vertel nog maar eens over Cathy en Ken. Wat je met hen besprak. Waarom ze in de woestijn zaten. Wat Cathy zei als ze weg was geweest. Die dingen.”
“Dat heb ik allemaal aan Louella verteld. Jij hebt het gehoord, je bent niet uit haar buurt geweest.”
Johnson nam een paar slokken en bracht het blikje naar zijn oor. Hij schudde, keek tevreden en drukte de rand tegen mijn lippen. “Een paar slokken. Om te laten zien dat we de kwaaisten niet zijn. Vertel nou maar gewoon je verhaal, bro. Wij luisteren wel. Zolang je praat leef je.”
Ik vertelde wat ik Louella had verteld en vulde het aan met wat ik tegen Art Mornay had gezegd en tegen Frederick Doyal Dunn, Shelly Petron en Dann Bloomer, en terwijl ik het deed was ik blij dat ik niet meer had gelogen dan nodig was. Alles klopte wel zo’n beetje en uiteindelijk leek zelfs Johnson overtuigd.
“En nou?” vroeg hij. “Wat wil je nou verder, behalve de sleutel van je handboeien? Geld dat niemand heeft? Klap-zoenen van de vrouw van Jack? Een aai over je bol van Louella?” Hij keek naar Jones. “Enige kans dat we hier in de buurt Louella kunnen bellen?”
Jones haalde zijn neus op. “Zie jij een steunzender? Als we dat verrekte dingetje niet in zijn mobiel hadden laten stoppen.” Hij frommelde een bierblikje in elkaar om te laten zien dat hij nog steeds de pest aan me had. Druppels maakten vlekken op het T-shirt dat om zijn buik spande en toen hij harder kneep dan goed voor hem was, zwollen de aderen in zijn hals.
Johnson voelde weer of zijn slaap op de goede plek zat. “Louella verwachtte dat je op plaatsen zou kunnen komen waar je niet zou kunnen bellen. Zelfs met het zendertje waren we je, wanneer was het,” hij keek op zijn horloge, “shit, gisteren al, waren we je een tijdje kwijt. Jones herkende de vent achter wie je aan zat. Hij zei dat hij Rahelio heette en dat hij een indiaan was. Jones geloofde hem niet en dat gaf spanning.”
“Is hij daarom dood?”
Johnson keek of hij zich afvroeg wat de reden ook weer was geweest. “Je reed met die meid rondjes in de Chino Valley en we hadden geen idee waarom. We begrepen ook niet waarom die indiaan opdook. Het was een eindje buiten een gat dat Simmons heet. Jones dacht dat het zin had om hem te vragen of hij wist waar jullie heen gingen. Het duurde even voor hij dat deed.” Johnson strekte zijn rug en keek of hij zich verbaasde. “Snap je nou waarom sommige mensen zich op hun gezicht laten slaan voor ze gewoon antwoord geven? Ik zei nog tegen hem: we zijn allebei van een minderheidsgroep. Ik ben een neger en jij een taco-indiaan, laten we niet moeilijk doen. Toen zei hij: ‘Ugh.’ Ik zweer het je, net als op de televisie. ‘Ugh.’ Jones zei ‘Ugh?’ en hij zei het opnieuw. ‘Ugh.’” Johnson maakte een gebaar. “Vertel het hem zelf maar, Jones.”
“Ik zei: ‘Als je nog een keer ught, dan uk ik je.’ Verdomd als hij het niet deed. ‘Ugh.’ Ik drukte mijn pistool tegen zijn maag en toen zei hij: ‘Uk’. Dat klonk een stuk beter.”
Johnson nam het over. “Dat was het einde van Rahelio Rodriguez. Voor die tijd had hij natuurlijk wel uitgelegd waar deze schuur stond. Zo zijn we ook wel. In het restant caravan hiernaast was eten. Daar waren we net zo’n beetje aan toe toen jij en die cowboy dooien naar buiten sleepten. Jones heeft nog een poosje achter de deur gelegen die jullie voor ons open hadden laten staan. Hij dacht dat er iets was tussen jou en die meid. Dat klopte, maar het was anders dan hij dacht.” Hij keek weer opzij. “Hoe noemde je het ook weer, Jones?”
“Taxatiekutfoutje.” Jones klonk of hij gepikeerd was.
“Taxatiefoutje. Een stukje naar rechts en ze had me geraakt. Heb ik je al gevraagd wat je nou verder van plan bent, brother?”
“Als jullie me laten lopen?”
“Als Louella besluit dat we je laten lopen. Wat ga je dan doen? Achter het geld van Cathy en Ken aan?”
Met een ‘nee’ zou hij geen genoegen nemen, eenvoudigweg omdat hij het niet zou geloven. “Ik ga achter het vel aan. Haar duivelsrug.”
Johnson keek verrast op. “Duivelsrug?”
“Ze was mijn buurvrouw. Ik heb haar begraven. Het grootste deel van haar. Ik wil haar compleet hebben.”
“Met haar rug?”
“Met het vel dat Szuszki van haar rug heeft gesneden, terwijl haar zoon Jack stond toe te kijken.”
Johnson haalde zwaar adem. Achter hem stond Jones met zijn ogen te rollen en ‘geschift’ te mompelen.
“Juist.” Johnson slikte alsof hij een droge mond had. “Even om te zorgen dat ik je goed begrijp. Jij wilt dat Cathy Lenz compleet in een gat in de woestijn komt te liggen. Daarom ga jij op zoek naar haar rug. Omdat jij een twee meter lange, sentimentele, blanke mafkees bent.”
Ik keek hem aan tot er tranen in mijn ogen stonden. “Zoiets.”
“Zoiets.” Hij proefde het woord. “Zoiets. Het idiootste is dat ik je geloof, brother. Maar dat zeg ik vooral omdat Louella het me heeft voorgezegd. “Hij heeft iets met Cathy,” dat zei ze. “Hij heeft niet de fantasie om het verhaal dat ze buren zijn geweest in de woestijn van Arizona te verzinnen. Cathy is dood en hij wil wraak. Als we hem laten gaan, komen we misschien waar we zijn willen.” Ik vroeg: “Waar willen we zijn? Bij het geld?” Louella zei: “Eerst bij de moordenaar. Jeff zoekt de moordenaar. Hou hem in de gaten en neem het daarna over. Waarschijnlijk weet de moordenaar meer over het geld. Uiteindelijk willen wij het geld.””
“Dann Bloomer heeft foto’s gemaakt van de tatoeages op Cathy’s rug. Of Shelly Perron heeft het gedaan. Shelly zei dat zij het was, maar misschien loog ze. Ze heeft me er twee laten zien. Hier, in de schuur.”
Jones legde foto’s op een knie van Johnson. “Bedoelt-ie deze?”
Ik boog me voorover. “Die. Je kunt de cijfers zien.”
Johnson bekeek de foto’s zorgvuldig. “Ik denk dat Louella voor alle zekerheid het vel wil hebben. Waar is het?”
Ik probeerde mijn handen te spreiden en hoorde een polsgewricht kraken. “Godver. Geen idee. We zijn er niet aan toegekomen.”
Johnson stond op en deed of hij me schopte. “We zijn er niet aan toegekomen. Waarom geloof ik dat nou niet, brother Jeff?” Hij blies een lamp uit en maakte een beweging naar Jones. “Laten we eens kijken of buiten iemand op ons wacht.”