Dochters

 

 

 

 

 

 

Toen we Parijs binnenreden, kwamen we langs billboards met een leuk meisje – geen idee welk meisje, ik bedoel: misschien was het Kate Moss wel. Ik ben niet meer zo thuis in de meisjes.

‘Leuk truitje heeft ze aan,’ zei mijn oudste dochter. Ze is veertien en gevoelig voor leuke truitjes.

‘Leuk truitje, ja,’ beaamde de rest van het gezin en de hond sprong blaffend tegen het raam aan.

We kwamen bij ons hotel, lieten de hond uit en verdeelden de taken. Mevrouw Bril ging naar de kapper, ik ging met de dochters shoppen. We namen de metro naar Odéon. Daar dronken we een glaasje bij Danton en daarna liepen we de boulevard af, richting Saint-Germain-des-Prés. Halverwege sloegen we linksaf, een zijstraat in die uitkomt in de Rue de Rennes.

‘Kijk, pap, daar heb je dat truitje,’ riep ineens mijn oudste dochter. En inderdaad: we stonden pal tegenover een winkel die het truitje in de etalage had hangen. Er zat niets anders op dan naar binnen te gaan.

Het truitje was duidelijk een populair truitje, of men had er hoge verwachtingen van, want het lag op fikse stapels centraal in de zaak. We moesten de kleinste maat hebben, en daar was er nog eentje van, onder aan de laatste stapel die we doorwerkten. Juichend vertrok de oudste dochter naar de kleedkamer, haar jongere zus kritisch in het kielzog. ‘Blijf jij maar hier, pap,’ riep ze tegen mij.

Enfin.

Geruime tijd later kwamen de dames terug. Het truitje was gepast en perfect bevonden, de toekomst was zonder het truitje ondenkbaar: het moest worden aangeschaft, geld of geen geld. Het was duidelijk wie er geen geld had, en wie een creditcard, dus ik stelde mij met het truitje over de arm geslagen op bij de kassa’s. Er ging van alles door me heen. Opvoedtechnisch was ik niet goed bezig. Je moest niet meteen een kind overal haar zin in geven. Ik had haar op zijn minst zelf in de rij moeten laten staan.

Toen ik had afgerekend en weer buiten stond, was ik mijn dochters kwijt. Ik keek naar links, en naar rechts. Het wemelde van de winkels waar ze naar binnen konden zijn gegaan. Ik voelde me zo’n man die op zaterdagmiddag naast de ingang van C&A staat te wachten tot moeders weer naar buiten komt. Mistroostig draait hij een shaggie.

Ik wandelde in de richting van de Rue de Rennes, maar in geen van de winkels die ik passeerde, zag ik mijn kroost – hoewel het niet uitgesloten was dat ze toch ergens binnen waren, samen in een paskamer om een broek bij het truitje te passen.

Op de hoek van de Rue de Rennes bleef ik staan. Het leek me de uitgelezen plek om te wachten tot ze boven water kwamen. Om me heen was het een drukte van belang, auto’s, bussen, dames met tassen beladen, haastige mannen, scooters. Het gevoel bekroop me dat ik mijn meiden te vroeg had losgelaten in een wereld vol verleidingen. Maar toen doken ze op. ‘Pap, kom mee,’ riep de jongste, ‘we hebben een heel leuk truitje gezien, voor mij!’ En natuurlijk ging ik mee – ook dol op verleidingen.