Bankieren

 

 

 

 

 

 

Bij de Crédit Agricole was het druk. Het waren voornamelijk bejaarden voor de loketten. Het leek erop dat de pensioenen werden uitgekeerd. De manager, een nog jonge man in een ouwelijk pak, ging handenschuddend rond. Zweet parelde op zijn voorhoofd.

Iets afzijdig van de bejaarden stond een dikke jongen van een jaar of veertien. Hij had rood haar en sproeten, en was zich daar erg bewust van. Hij was liever onzichtbaar geweest. Hij keek daarom naar de grond. Hij droeg een blauw trainingspak en grote Nikes.

Hij hield een doorzichtige plastic tas tegen zijn borst geklemd. Aan de ene kant was hij bang dat de tas hem ontstolen werd, aan de andere kant geneerde hij zich. Daaraan kon je zien dat hij nog een kind was.

In de tas zaten drie enveloppen, een ouderwets spaarvarken en een blikken trommeltje. De enveloppen waren niet dik, maar wel vaak open en dicht geweest. Ze zagen er smoezelig uit. Het trommeltje had ooit snoep bevat, van die harde zuurtjes waar poedersuiker omheen zit. Het spaarvarken was niet van steen, maar van plastic.

De benauwde drukte in het kleine bankgebouw zorgde niet voor verhoogde activiteit aan de zijde van het personeel. Alles ging zeer langzaam, en de gesprekken met de clientèle, oude mensen stellen daar nu eenmaal prijs op, waren langer dan normaal, vanwege de feestdagen die eindelijk voorbij waren. Iedere keer als een oud mannetje eindelijk zijn geld in handen had, vormde zich een kring rond hem en werden de verse biljetten uitgebreid bekeken.

Aandoenlijk.

De jongen aan de zijkant van het tafereel had er geen oog voor. Hij stond daar maar met zijn plastic zak. Hij was ondanks zijn leeftijd een toonbeeld van lijdzaamheid, al helemaal verzoend met het idee dat het leven voor een groot gedeelte uit wachten bestaat, wachten tot loketten opengaan, wachten tot je aan de beurt bent, wachten tot het ophoudt met regenen, wachten tot school voorbij is, wachten tot je een rijbewijs hebt, wachten tot er een meisje is dat net als jij kan wachten, wachten tot er kinderen zijn, wachten tot het allemaal voorbij is, wachten op een wonder.

Veertien jaar.

Dertien misschien.

Het is moeilijk te zien als ze zo dik zijn. Die lijdzaamheid helpt ook niet. Het is als lijm. Iedereen die ermee in aanraking komt, blijft eraan hangen. Het leven heeft niets in petto – laat ik wachten.

Toen twee oude dames de bank verlieten, kwam ineens een kleine, gedrongen man binnen. Hij had een petje op van een tractorfabrikant en keek scherp om zich heen. Vrijwel meteen viel zijn blik op de jongen. Hij stapte op hem af, rukte hem de plastic tas uit handen, gaf hem een oorvijg, draaide zich om en liep weg.

Heel even hing er een doodse stilte in de bank, maar toen praatte iedereen weer verder. De jongen wreef over zijn wang, alsof hij al die tijd eigenlijk had staan wachten op de klap die hij nu had gekregen, en sjokte toen weg, achter de man aan.