Concours

 

 

 

 

 

 

Er hangt een koude stilte over het dorpsplein. De namen van de doden glinsteren in het verweerde steen van het monument voor de gevallenen. De meeste namen staan ook in het telefoonboek. Bijna honderd jaar scheiden de levenden inmiddels van de doden, jongens die naar het noorden gingen en sneuvelden bij de Marne, de Somme en bij Verdun, maar nog altijd wordt het monument keurig onderhouden. Een haan kraait.

In het café is het ook stil. Aan de toog staat een man met een glas bier. Af en toe neemt hij een kleine, bedachtzame slok. De uitbater zit verderop aan een tafeltje over de boekhouding gebogen. In de keuken doet zijn vrouw de vaat. Het leven is goed, in ieder geval overzichtelijk. Iedere dag hetzelfde, en altijd ander weer.

Dan stopt op het pleintje een auto, een Renault Mégane met flitsende velgen en een verchroomde uitlaatpijp. Twee mannen komen de zaak binnen alsof ze een overval in gedachten hebben, maar ze dragen korte broeken en trainingsjacks. De oudste van de twee informeert op commanderende toon waar het petanqueconcours wordt gehouden. De jongste herhaalt de vraag, misschien om te laten zien dat zijn voortanden ontbreken. Zijn blonde haar staat in spikes recht op zijn smalle schedel. Uit de hals van zijn T-shirt krult de staart van een tatoeage.

‘Het concours is morgen,’ antwoordt de man die aan de bar hangt en hij neemt een slok van zijn bier. De uitbater staat op van zijn tafeltje en schuift achter de bar.

‘In de krant staat dat het vandaag is,’ zegt de oudste van het stel. Zijn toon duldt geen tegenspraak. Wat in de krant staat, is altijd waar, hoewel het meeste toch weer is gelogen.

‘Klopt,’ zegt de uitbater met de lach van een man die iedereen te vriend wil houden, ‘maar het concours is echt pas morgen. De krant heeft een fout gemaakt. Er zijn al meer mensen langs geweest.’

De korte broeken kijken elkaar ongelovig aan.

‘Heb je de krant?’ vraagt de oudste vervolgens. De jongste grijnst dreigend het gat in zijn gebit bloot. De heren willen met eigen ogen vaststellen dat ze zich niet vergist hebben en dat in de krant staat dat hier vandaag een petanqueconcours is met een ham en 100 euro als hoofdprijs.

Zuchtend pakt de uitbater het regionale dagblad. Het is een veelgelezen exemplaar, het papier knispert tussen zijn vingers. Rustig bladert hij naar de pagina met de agenda. Als hij er is, trekt de oudste van de korte broeken de krant onder zijn neus weg. Zijn maat voegt zich bij hem. Allebei volgen ze met een vinger de evenementen die in de agenda staan, gelijktijdig houden ze halt bij het aangekondigde petanqueconcours.

‘Putain,’ zegt de jongste.

‘Merde,’ zegt de oudste.

‘C’est demain,’ zegt de man die aan de bar zijn bier koestert opnieuw. Hij glimlacht voorzichtig, sluw bijna, alsof hij op de een of andere manier verantwoordelijk is voor de fout en al die tijd hier met zijn glas in de hand heeft staan wachten tot het duo zou opdagen.

De mannen kijken hem aan.

De uitbater redt de zaak door te vragen of de heren iets willen drinken. Ze komen tenslotte van ver, zo te zien, om te petanquen, en het concours is pas morgen, helaas. Hij legt zijn ene hand op de knop van de bierpomp en zijn andere grijpt naar een glas. Buiten kraait opnieuw de haan.