Gluren naar de buren

 

 

 

 

 

 

De Rue Delambre is een smalle zijstraat van de Boulevard Montparnasse, Parijs. Het is een straat met zes hotels, een paar restaurants, twee bakkers, een slagerij, een viswinkel, een kaaszaak, een wasserette, wat kroegen, een apotheek, een winkel in huishoudelijke artikelen, een sigarenboer en een kapsalon. Hij komt uit op een levendig pleintje met terrassen en een krantenkiosk. De beroemde begraafplaats van Montparnasse is vlakbij.

Er is weinig zo mooi als vanuit een Parijs hotel uitkijken over de zinken daken van de stad, maar nog mooier is het bij gewone Parijzenaren naar binnen te kijken. Wij, reizigers en toeristen, kunnen ons, overmand door de schoonheid van de stad, nauwelijks voorstellen dat er ook gewoon mensen wonen, maar toch is het zo. Vandaar dat ik vanuit een hotelkamer in Rue Delambre graag naar de overkant van de straat kijk. Hoe hoger in het hotel, hoe meer je ziet.

Laatst had ik vanaf zeven hoog een perfect uitzicht op een jong stel. Hij was een jaar of dertig, met krullen en een brilletje, zij even oud, zes maanden zwanger en gekleed in een zwart jurkje. Ze bewoonden een klein appartement met veel ramen, maar zonder diepte. Het deed denken aan een bühne.

Zij stond te koken, hij zat op de bank televisie te kijken. Het toestel was niet te zien, maar uit de manier waarop hij zat, en hoe hij zijn hoofd hield, viel niets anders te concluderen. Achter hem stond een tafel waarop een stapel paperassen en kranten lag, elders in de kamer stond een laptop op een andere tafel. Twee lampen van IKEA verlichtten de woning. Op het smalle balkon aan de straatkant stond een tafeltje met twee stoelen. Het was niet het weer om buiten te zitten.

Ze gingen aan tafel.

Vlak bij de keuken was een soort zithoek, waar ze met z’n tweeën net in pasten, tegenover elkaar. De vrouw schepte de man spaghetti op uit een ouderwetse pan. Hij begon vrijwel onmiddellijk te eten, het hoofd gebogen over het dampende bord, hongerig. Zij stak af en toe haar vork in de pan, viste er een paar slierten pasta uit, liet die op haar bord vallen, blies erop, draaide ze aan haar vork en stak de hap dan aarzelend in haar mond. Ze dronken er water bij, en er was ook sla in een houten kom. Ze spraken niet veel met elkaar. Af en toe een woord, een knikje. Ze hadden die fase in hun relatie bereikt waarin routine een rol is gaan spelen. Na het eten ruimde hij af, en zij verdween uit beeld. Hij pakte een pak yoghurt uit de koelkast, een lepel uit een keukenla, en plofte op de bank om weer naar de televisie te kijken.

Na een halfuur verscheen de vrouw weer in beeld. Ze droeg nu een veelgewassen wit T-shirt en daaronder was ze naakt. In haar kruis had ze een forse dot schaamhaar. Ze bewoog zich door het appartement met het dromerige bewustzijn van een zwangere vrouw, af en toe met een hand strelend over haar dikke buik. Ze bleef stilstaan bij de tafel met de paperassen. Ze bladerde er wat in rond, praatte wat tegen het achterhoofd van haar yoghurt etende man, keek naar buiten. Niets aan haar verschijning was opwindend, maar toch zag ik haar als een geschenk: een blik op Parijs, zijn bewoners, en de toekomst.