Relmuis

 

 

 

 

 

 

Het lijkt leuk, een huis in Frankrijk, maar er kleven grote nadelen aan. Neem nu, bijvoorbeeld, de relmuis.

Ook wel genoemd: de zevenslaper.

In het antieke Rome stond dit beest in hoog aanzien, vooral als delicatesse. Tegenwoordig is hij overal in Europa een beschermde diersoort. Dat is het lot van wel meer delicatessen; ik noem de rivierkreeft. Daarop mag in Frankrijk, volgens mijn vergunning, één dag per jaar gevist worden – te weten op 21 september.

Waar de naam ‘relmuis’ vandaan komt, is mij niet helemaal duidelijk. Het kan ermee te maken hebben dat hij verschrikkelijk veel kabaal maakt, een relschopper is. Die herrie valt in twee soorten uiteen. Allereerst is er het plezier dat muizen onderling schijnen te hebben. Ze hollen uitgelaten achter elkaar aan en rollebollen dat het een aard heeft. Daarnaast produceren ze een bepaalde kreet die het midden houdt tussen het blaten van een ezel en een hysterisch hoog, ratelend gilletje.

Normaal gesproken woont de relmuis in hoge bomen, waar hij ook zijn nesten bouwt. Hij is vooral dol op noten- en kastanjebomen, de vruchten daarvan eet hij. Daarnaast rooft hij wel eens vogelnesten leeg. Als woonomgeving heeft hij verder een zwak voor zolders van huizen in de buurt van bomen, en zo zijn we in contact gekomen met dit dier; we hebben er op zolder één of meerdere wonen. Het ongeluk wil dat die zolder voor de relmuis wél bereikbaar is, via de dakgoot, en dan onder de pannen door, maar voor ons niet, want bij een kleine verbouwing een paar jaar geleden hebben we de boel mooi laten isoleren en aftimmeren.

De relmuis, overigens, komt ook in het werk van Gerard Reve voor. Menige brief die hij vanaf zijn geheime landgoed in de buurt van Montélimar naar het vaderland stuurde, maakt gewag van het dier, en de doordringende herrie die het kan produceren. Maar wat heb je daaraan? Ik had liever de poes van Remco Campert op het erf te logeren. Die zou trouwens ook niets tegen de relmuis kunnen beginnen, want zoals ook gewone muizen is de relmuis zo elastisch dat hij door de smalste kieren kan.

Goed.

Dan de aanblik: één keer heb ik een relmuis gezien. Gek genoeg was dat bij de voormalige uitgever van Gerard Reve, die hier in de buurt ook een huis heeft. Hij had een exemplaar betrapt in een slaapvertrek bij hem op zolder. Roerloos, maar niet echt angstig, zat het beest tegen het plafond geplakt. Wat zal ik zeggen? In de verte leek hij op een muis, de voorkant vooral. De achterkant bestond uit een enorme pluimstaart, zoals die van een eekhoorn. Hij had uitpuilende kraalogen, zeg maar gerust ondeugende ogen.

Wat te doen?

Dat was de vraag waarvoor we stonden, en uiteindelijk werd voor de volgende optie gekozen. Wij namen een bezem en veegden de relmuis van het plafond af, zodanig dat hij in een wc-pot terechtkwam. Toen was het nog slechts een kwestie van het deksel sluiten, een steen erop leggen en buiten een biertje drinken.

Zover ben ik hier nog lang niet. Ik heb zelfs nog geen relmuis gezien. Ik hoor ze alleen maar, en alles wijst erop dat ze zich voortplanten. Er is een troost, en daar komt de naam zevenslaper vandaan: van oktober tot april slaapt de relmuis een winterslaap. Het is een heel, heel schrale troost, trouwens, want uitgerekend in die maanden zijn we hier zelden. Maar toch – aan strohalmen moet je je vastklampen in dit leven.